Parade-meisje

Ze kijkt je recht aan. Helderblauwe ogen, goedgevormde wenkbrauwen en een perzikkleurige mond. Haar haar losjes opgestoken, haar gezicht regelmatig mat. Schuilt er een glimlach achter haar serene, enigszins droevige blik? Daagt ze je uit? Of is ze werkelijk zacht en onschuldig, zich onbewust van haar schoonheid? De spanning straalt van haar schouders af, met haar licht gebogen nek. Het motief op haar top met brede schouderbanden is truttig, maar toch schijnt er – heel licht – een simpele zwarte bh doorheen.

Áls ze je al om haar vinger windt, doet ze dat met haar neergebogen hoofd. Je wilt haar als een jaren vijftig-vrouw bezitten, haar gesuikerde citroentaart voor je laten bakken en de vloer laten boenen tot alles glanst. Je wilt haar het hof maken door haar jas aan te nemen en rozen voor haar mee te brengen, die ze vervolgens schikt met haar blote vingers.

Ik ben niet trots op deze associaties. Liever zag ik in haar een zelfbewuste, stralende jonge vrouw, die haar vloer alleen maar boent omdat ze zo houdt van de geur van was, en die liever op rode laarzen door de wildernis struint om distels uit de grond te trekken, die ze in de natte aarde van haar tuin tussen de bossen lavendel plant. Een vrouw die accordeon speelt en daarbij met grote uithalen zingt. Een vrouw om van te houden.

Ze staat op het affiche en de krant van de Parade. Geschilderd, met een heldergroene achtergrond. Wie haar heeft geschapen, weet ik niet. Ze is uit het niets verschenen en zal waarschijnlijk nooit iemand toebehoren.

Meer weten over de Parade? Kijk dan op www.deparade.nl.

Thuis

Na elf dagen op een boerencamping, hebben we besloten in te pakken en naar huis te gaan. Twee dagen eerder dan gepland. Al dagen regende het en mijn twaalfjarige tent bleek iets minder water- en windvast geworden dan voorheen. Bovendien bleken de koeien ook ’s nachts te loeien alsof ze de slachter zelf in de ogen keken, en kwamen er in de loop van de vakantie ook nog eens ganzen en schapen bij. In het begin konden we er nog om lachen: “Gekke hanen hebben ze hier hè?”

Eerlijk is eerlijk: als het regent, is het heel gezellig in een tent. Talloze spelletjes hebben we gespeeld: Kolonisten van Katan, hartenjagen, Ticket to Ride, schaken, klaverjassen… Ook lees je bij regen nog eens een boek, en ik heb er een nieuwe hobby bij: Mandala’s kleuren. Aan gezelligheid dus geen gebrek.

Maar na een paar nachten weinig slaap – met bijbehorende concentratieproblemen bij het klaverjassen -, dreigende overstromingen en te weinig zonuren, heb je het wel gehad. Dan verlang je naar je eigen, zachte bed – van waaruit je dagelijks je favoriete serie op DVD kijkt -, naar een grote, stevige tafel waaraan je twee uitbreidingen van De Kolonisten van Katan tegelijk kunt spelen en natuurlijk naar je katten, die dankbaar zijn dat ze weer een schoot hebben om op te liggen.

Ook ligt er weer genoeg werk: met name voor het Netwerk CG van GroenLinks. Hoewel ik de kranten wel (mondjesmaat) heb gelezen, ben ik al na elf dagen niet meer helemaal up-to-date. Gelukkig biedt een beetje surfen uitkomst: ik ben weer bij.

Ik ben thuis.

Belastingherziening pakt negatief uit

Een doordeweekse dag. Ik ben wat laatste dingen aan het afronden voor mijn vakantie, als mijn baas mijn kamer binnen stormt.
"Weet jij iets over de belastingherziening?"
Verbaasd kijk ik hem aan. Vanwaar deze vraag?
"Het NOS zoekt een chronisch zieke of gehandicapte voor een radiointerview. Hoeveel ga jij er op achteruit in de nieuwe regeling?"

Ik weet het niet precies, dus pak ik mijn laptop erbij. Mijn gegevens bekijk ik tegen het licht van de nieuwe regeling. Wat een nachtmerrie lijkt, blijkt de harde realiteit: als de belastingherziening wordt doorgezet, ga ik er zo’n 150 tot 250 euro per maand op achteruit. Er zit niets anders op: ik doe mee aan het interview.

Meestal vind ik het vreemd om mijn eigen stem terug te horen op radio of tv. Ik heb de radio vanmorgen tussen zeven en acht dus niet aangezet, maar eenmaal op mijn werk ontkom ik er niet aan: onze directeur vindt het een goed interview en mailt de link rond aan alle collega’s. En eerlijk gezegd: mijn stem blijkt zowaar radiogeniek!

Belangrijker is uiteraard de vraag of het goed gaat komen met de belastingherziening. Op dinsdag 1 juli vindt hierover een debat plaats in de Tweede Kamer. Ik duim – niet alleen voor mezelf, maar voor een grote groep chronisch zieken en gehandicapten.

Benieuwd naar het interview? Ga dan naar de website van de NOS.

Veggie in Pumps

Toen ik een paar maanden geleden op zoek was naar een zoveelste vegetarisch kookboek, stuitte ik op het boek Veggie in Pumps: gids voor een ecofabulous leven. Heb ik toch niet nodig?, dacht ik: ik zet de kraan uit tijdens het tandenpoetsen, eet al sinds mijn vierde vegetarisch en scheid oud papier. Totdat ik op een GroenLinks-conferentie een speech bijwoonde van Femke Halsema.

De speech ging over consumeren, maar was geen moraliserende toespraak over wat we met z’n allen zouden moeten doen om onze planeet te redden. Integendeel: Femke erkende hoe makkelijk en vooral ook hoe prettig het is om te consumeren. Boeken, zomerjurkjes, een vlucht naar de vakantiebestemming, etc. Vooral in de impulsaankopen van kleding herkende ik me. Ik heb jarenlang heel veel geld uitgegeven aan goedkope kleding, geproduceerd in verre landen en onder slechte arbeidsomstandigheden. En omdat die kleding zo goedkoop was, had ik er veel van: mijn kast puilde uit.

Femke raakte me toen ze liet zien wat de keerzijde is van consumeren. Mensen hechten zoveel waarde aan materieel bezit, dat ze er hun identiteit aan ophangen: bezit heeft status. Ook mensen met weinig geld hebben behoefte aan status en schaffen dus allerlei dure goederen aan, die ze eigenlijk niet kunnen betalen – met grote schulden tot gevolg. Ook liet Femke een andere keerzijde van consumeren zien: door alle vluchtige aankopen en instantbevredigend gedrag vergeten we nog wel eens te genieten van het leven. We zijn zoveel meer dan consument; waarom zouden we onszelf niet ontwikkelen en meer kanten van het leven onderzoeken?

En zo belandde het boek Veggie in Pumps toch nog in mijn collectie. Het boek geeft de hedendaagse vrouw handreikingen voor een bewust(er) leven, zonder daarbij in te moeten leveren op comfort of modebewustzijn. Met andere woorden: je hoeft geen geitenwollen sok te zijn om goed om te gaan met mens, dier en natuur. Wat een verademing!

Het boek telt zes hoofdstukken: 1. Food, 2. Fashion, 3. Beauty, 4. Travel, 5. Living en 6. Business. In elk hoofdstuk vind je informatie en praktische tips. Een voorbeeld uit het hoofdstuk Food:

Ga bij het koken zuinig om met energie. Houd bijvoorbeeld de deksel tijdens het koken op de pan. Verwarm je over niet meer voor, behalve als je cake of brood gaat bakken. (p. 39)

En uit het hoofdstuk Beauty:

Let op of je cosmetica gifvrij is en bestel bij Greenpeace de Mooi!-cosmeticagids vol informatie over de belastende stoffen in make-up, en over gifvrije cosmetica. www.greenpeaceweb.org. (P. 98)

Het is wel jammer dat het boek zelf niet is gedrukt op kringlooppapier; dat ondermijnt de boodschap van het boek wel enigszins. Bovendien is het een gemiste kans dat alleen (vegetarische) vrouwen worden aangesproken; ook (al dan niet vegetarische) mannen kunnen veel hebben aan de tips in de diverse hoofdstukken. Maar ja, die willen natuurlijk niet op pumps rondlopen, dus kopen ze dit boek niet. Zonde, want een ecofabulous leven is zeker de moeite waard!

Meer weten over Veggie in Pumps? Kijk dan op www.veggieinpumps.nl.

Wie is Hann?

Wie is Hann? Die vraag kan ik zelf het beste beantwoorden, daar kom ik steeds meer achter. Aanleiding is een portret dat deze week over mij werd geschreven voor het GroenLinks-magazine en de foto’s die bij het artikel zijn gemaakt.

De journaliste die het interview afnam, was ontzettend aardig. We hadden bovendien wel wat gemeen door onze vrouwenstudiesachtergrond en ons vrijwilligerswerk voor LOVER: tijdschrift over feminisme, cultuur en wetenschap. We kenden elkaar niet, maar het klikte. Vandaag belandde het interview in mijn mailbox. Het is een leuk artikel geworden; er staat inhoudelijk in wat ik vind en heb gezegd. Toch herken ik mezelf er niet echt in. Ik kom enthousiast over, gepassioneerd, maar ook een beetje… tja, hoe zal ik het noemen? Onrealistisch, kinderlijk? Daarom heb ik een paar uitspraken aangepast, zodat ze net iets meer Hann worden.

Met fotografie ligt dat wat lastiger. Voor het artikel moest ik ook worden vastgelegd op de gevoelige plaat. Nu sta ik liever achter een camera dan ervoor, maar daarmee kom je niet ver: GroenLinks wilde geen zelfportret – de foto’s moesten volgens een bepaalde formule genomen worden. Ik moest er dus toch aan geloven. Na twee minuten zei de fotograaf: “Als ik hier binnen kom, springen al die hulpmiddelen gelijk in het oog.” Een fotograaf probeert een beeld van je te vormen en dat beeld wil hij herscheppen. Leuk werk. Maar wat als de fotograaf een ander beeld van jou heeft dan jij zelf?

Voor mij zijn mijn rolstoel en tillift ‘slechts’ hulpmiddelen, die mij vervoeren – over straat of naar het toilet. Ze zijn niet mij, ik ben geen rolstoeler, maar een persoon (die zich verplaatst in een rolstoel). Als ík iemand in een rolstoel portretteer, neem ik een foto van de persoon, niet van zijn of haar rolstoel. Mijn fotograaf wilde dat wel. Nu ging het artikel over de Wajong, dus ik snapte zijn standpunt. Het is bovendien goed voor de beeldvorming om te laten zien dat mensen in een rolstoel mooie mensen kunnen zijn: intelligente, kritische en zelfbewuste mensen. De foto’s zijn best aardig geworden, maar ze zijn ook niet echt Hann.

Wie is Hann dan wel? Ha! Daar bewijst mijn weblog me weer een grote dienst! Ik ben dit. Kijk maar. Lees maar.

Slapen met een vleermuis

Ik lig in bed en slaap nét, als ik wakker word door een vreemd soort gepiep. Dan realiseer ik me: een van de katten heeft iets gevangen en het leeft nog. Aan het belletje te horen is het niet Gabor of Boris die een prooi heeft gevangen, maar Ludo. Dit is pas de tweede keer dat hij iets mee naar huis neemt. Opstaan kan ik niet, dus ik probeer er doorheen te slapen. Ogen dicht, arm over mijn oor. Maar het lukt niet; ongewild luister ik toch naar het tafereel. Het beest is onder mijn bed beland en probeert nog weg te komen; hij piept. Het klinkt als een muis, maar daarvoor is het geluid niet schel genoeg. Voor een vogel klinkt het te zacht. Ik hoor het beest roepen om hulp en ik kan er niets aan doen. Ik hoor hoe Ludo hem even laat gaan en weer toeslaat. Weer gepiep, iets harder nu. Dit herhaalt zich een keer of vijf. Ik kijk op de klok en zie dat het al vijfentwintig minuten bezig is. Ik kan er niet meer tegen, voel mijn hart samentrekken en mijn ogen vochtig worden. Na enige twijfel bel ik mijn moeder, die bij mij logeert. Ze moet uit de camper op de parkeerplaats komen. Als ze de slaapkamer binnen is gekomen, raapt ze het beest op en zegt ze: "Kijk eens wat een schatje." Het is een jonge vleermuis. Ludo loopt gepikeerd de deur uit. Ik slaap de rest van de nacht met de ramen en deuren dicht.   

Wie katten heeft, krijgt te maken met grootse gruweldaden: het doden van weerloze wezens. Mijn katers hebben al van alles meegesleept naar huis: niet alleen vleermuizen, maar ook merels, koolmezen, muizen, lijsters, een konijn, een meeuw en zelfs een van de barbecue gestolen kippenbout. Meestal leven ze nog. Als Melle er is, redt hij ze: hij pakt het vogeltje voorzichtig op en legt hem in een doos. Meestal zijn ze onbeschadigd; dan laat Melle ze de volgende ochtend vrij en vliegt zo’n vogeltje weer vrolijk de boom in. Een enkele keer hebben ze wel gaten in hun borst of vleugel. Dan heeft een vogel penicilline nodig, anders gaat hij dood. Bij de vogelopvang weten ze precies wat zo’n geredde prooi nodig heeft – ik ken de weg inmiddels blindelings.

Helaas vinden mijn katten het schijnbaar nodig om vooral als ik alléén ben, prooien mee naar huis te nemen. ADL’ers komen niet om weerloze beestjes te redden; die worden al onpasselijk als het hele huis vol ligt met veren. Dan moet ik mij dus overgeven aan de wetten van Moeder Natuur. Geef mij maar Moeder Renske, die een klein vleermuisje in een doosje op de heg legt.

De wereld verbeteren

Over een kleine twee jaar zit mijn project bij de VSN erop. Het is een leuk project en een belangrijk project: we hebben als doel kids en jongeren met een spierziekte beter voor te bereiden op een zelfstandige toekomst, inclusief alles wat elke volwassene wil: een woning, werk/studie, vrienden, relaties en de mogelijkheid om op vakantie te gaan of er hobby’s op na te houden.

Wat ga ik doen na die twee jaar, vraag ik mezelf al een tijdje af. Het is niet zo dat ik me zorgen maak over of ik al dan geen werk vind: ik heb vanaf mijn eerste sollicitatie werk gehad en ik kan altijd terugvallen op mijn oorspronkelijke beroep – docent Nederlands. En toch is het gaan kriebelen. Ik wil mezelf ontwikkelen, studeren. Een eigen bedrijf misschien als coach?

Vandaag was het mijn baas die me op een heel ander idee bracht, een nieuw perspectief. Hij zei het tussen neus en lippen door: "Is pr niet iets voor jou?".
Dit had ‘ie al eens eerder laten vallen en toen ben ik er niet op in gegaan, maar vandaag wilde ik het weten: "Wat bedoel je daar precies mee?"

Toen spiegelde hij me waarin hij mijn kracht ziet: in het presenteren van dingen, woordvoerderschap, politiek misschien. In het overbrengen van een boodschap. Eigenlijk is dit geen nieuws, maar vandaag kwam het anders binnen. Iets resoneerde. Een roeping, talent, perspectief. Voor mij, maar ook voor anderen. Ik ga de wereld verbeteren.

Win, win, win!

Je hoort wel eens van mensen die altijd winnen. Prijsvragen, loterijen, je kunt het zo gek niet bedenken of zij hebben de prijs. Femke is zo iemand. Voor haar zijn een trui en een opblaasboot inmiddels tussendoortjes. Zij gaat voor het echte werk: een lang weekend weg naar een middeleeuws kasteel (inclusief het gebruik van een spliksplinternieuwe Ferrari), verwenweekends in een beautyfarm en – als klap op de vuurpijl – duizend staatsloten.

Ik hoor de weekselijke succesverhalen vol jaloezie aan en waag zo af en toe ook een poging. Een paar maanden geleden was het raak: ik had een Girls Comedie Night gewonnen! Bij de Viva, gewoon de eerste keer dat ik meedeed. Sindsdien doe ik mee met Viva’s Klik & Win, in de hoop dat ik ooit net zo succesvol word als Femke. Ik heb er zelfs een map voor aangemaakt in mijn mailbox.

Het probleem is alleen: als je eenmaal hebt gewonnen, komen de prijzen je niet zomaar aanwaaien. Ze verdelen de prijzen waarschijnlijk liever over zo veel mogelijk gelukkige winnaars. In België was een man die iets had bedacht om dat te omzeilen. Hij deed steeds met prijsvragen mee onder verschillende namen. De namen ‘leende’ hij van vrienden en bekenden, met wie hij de prijs deelde. In totaal had deze man al elf huizen en 33 auto’s gewonnen – of zoiets.

Dit bracht mij op een idee. Zaterdagavond zei ik tegen mijn moeder: "Ik heb voor je meegedaan aan een prijsvraag. Je kunt een yogaweekend winnen voor twee personen." Mijn moeder, nietsvermoedend, heeft deze mededeling naast zich neergelegd. Prijzen interesseren haar niet, waarschijnlijk omdat ze er toch niet in gelooft dat ze iets wint. Tot ze vandaag werd gebeld.

"Gefeliciteerd: u heeft een prijs gewonnen. Kunt u aangeven naar welke workshop uw keuze uitgaat?"

Mijn arme moeder wist niet meer waarover het ging en mompelde terug: "Sorry, ik doe wel vaker mee met prijsvragen, maar ik heb nog nooit eerder gewonnen. Is het goed als ik er even over nadenk en dat ik u morgen terug bel?" Dat kon.

– "Wie neem je mee?"
* "Ik heb gelijk gevraagd of het rolstoeltoegankelijk is."

Euforie. Toeters en bellen. Mijn geluk kan niet op: ik neem mijn moeder vrijdag mee naar het Festival Mundial in Tilburg om meisjes en vrouwen in de wereld te steunen*. En dan gaan we zaterdag samen relaxen, Ayurverdisch eten en vervolgens lekker swingen tijdens de Yoga Trance Dance**. Als dát niet een leuk moeder-dochterweekend wordt… En dat allemaal dankzij de Viva!   

* Lees meer over het project Because I’m a Girl
** Wil je je nog opgeven voor het Yogaweekend? Kijk dan op www.living-yoga.nl. Twintig procent van de opbrengst gaat naar Women for women.

Nieuwe Wajong niet voor iedereen positief

Het is zover: eindelijk zijn de plannen van minister Donner rondom de Wajong bekend. Het uitgangspunt zal niemand verbazen: jongeren met een beperking gaan naar vermogen werken. Dit houdt in: je wordt op je achttiende niet 100 procent afgekeurd, waarna je voor de rest van je leven bent afgeschreven.

Dit uitgangspunt is natuurlijk niet helemaal nieuw; het UWV is er altijd al op gericht geweest jonge mensen met een beperking te ondersteunen, zodat ze aan het werk kunnen. Ikzelf ben daar het levende voorbeeld van. Zo kreeg ik tijdens mijn studie een auto waarmee ik (door medestudenten) naar de opleiding werd gebracht. Toen ik ging werken bleef ik de auto behouden en vroeg ik bovendien werkvoorzieningen aan, die ik allemaal kreeg om te (blijven) functioneren op de werkvloer: een laptop, een aankleedtafel en tillift voor op het werk. Dit alles kost de staat namelijk minder dan een levenslange uitkering.

Wajongeren werden dus ook in het verleden al gestimuleerd, maar ze moesten wél zelf initiatief nemen. Vijf jaar geleden belde ik het UWV om te zeggen: "Hallo, hier ben ik en ik wil aan de slag". Men was verbaasd. Zó zwaar gehandicapt en dan gaan werken? De arbeidsdeskundige moest zelfs lachen toen ik na een paar jaar opbelde om te zeggen dat ik méér wilde gaan werken.
"Mevrouw, voor onze begrippen bent u met drie dagen werken meer dan volledig gereïntegreerd."

Things will change. Je wordt in de nieuwe regeling bijvoorbeeld niet meer automatisch afgekeurd als je 18 bent:

In de huidige Wajong wordt een jongere al volledig arbeidsongeschikt verklaard op een jonge leeftijd (vaak rond 18 jaar). Hij/zij is dan nog volop in ontwikkeling en er is nog niet gekeken welke mogelijkheden de jongere nog wél heeft. Ongeveer tweederde van de huidige instroom in de Wajong heeft evenwel naar verwachting nog participatiemogelijkheden. Volledig arbeidsongeschikt zijn, leidt bij deze mensen tot een negatief zelfbeeld en een stempel bij mogelijke werkgevers. (bron: home.szw.nl)

Hoewel dit idee op zich logisch en mensvriendelijk is – iedereen moet immers de mogelijkheid krijgen zich te ontwikkelen -, is de consequentie (geen Wajong-uitkering meer) desastreus – we creëren een zwakkere groep in de samenleving, in plaats van een sterkere groep.

Bovendien klopt het niet dat een Wajong-uitkering leidt tot een negatief zelfbeeld en een stempel bij mogelijke werkgevers. Integendeel: een Wajong-uitkering biedt jongvolwassenen met een functiebeperking mogelijkheden die andere leeftijdsgenoten ook hebben doordat ze een bijbaan hebben: op vakantie gaan, uitgaan, eten bij de Mensa en naar de film of het theater gaan. Op deze manier participeren in de samenleving, ook als je niet kunt werken, leidt juist tot een positief zelfbeeld; ik hoor erbij. In de nieuwe regeling worden jongeren met een functiebeperking economisch buitengesloten; dat is pas slecht voor je zelfbeeld.

Het duidelijkst wordt dit zichtbaar bij studenten met een functiebeperking. Studenten krijgen naast hun studiefinanciering de mogelijkheid om 25 procent van het mimumloon aan uitkering te krijgen. Dat is erg weinig, zeker als je bedenkt dat deze studenten vaak hogere kosten hebben dan niet-gehandicapte studenten: een duurde kamer/Fokus-woning, eigen bijdrages voor hulp en voorzieningen, kopieerkosten vanwege het niet zelf kunnen schrijven, etc. Voor wie vindt dat ook gehandicapte studenten dan maar een bijbaan moeten nemen: een studie kost de gemiddelde student met functiebeperking al enorm veel energie; bovendien zijn lichamelijk gehandicapte studenten vaak veel tijd kwijt aan hun dagelijkse verzorging. Een bijbaan is dan niet haalbaar.

Tot voor kort werd er maar steeds vanuit gegaan dat Wajongeren te beroerd waren om te werken. Kijk bijvoorbeeld naar het (door de PvdA onderschepte) plan om de Wajong-uitkering te verlagen naar 70 procent van het minimumloon. Weinig geld zou jongeren stimuleren werk te zoeken. Een belachelijk idee – als we willen dat jongeren met een functiebeperking aan de bak komen, moeten we zorgen dat werk loont; we moeten geen outcast creëren met de mensen die helemaal niet kunnen werken – dan worden de echt zwakkeren in de samenleving nog zwakker. Zou Donner zich dat realiseren?

Positief aan de plannen van Donner vind ik het voornemen om de werkgelegenheid voor jonggehandicapten te verbeteren:

Het kabinet wil met de sociale partners afspraken maken over het openstellen van functies voor Wajongers. De Stichting van de Arbeid heeft de urgentie van deze aanpak onderschreven en wil zonodig in cao’s nadere afspraken maken. Ook tijdens het Voorjaarsoverleg hebben de sociale partners en het kabinet afgesproken in de cao meer banen voor jongeren met een beperking mogelijk te maken. Om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om Wajongers in dienst te nemen, komt er vanaf oktober 2008 een loket dat de administratieve rompslomp zoveel mogelijk uit handen neemt. (bron: home.szw.nl)

Wel heb ik vragen bij de uitwerking van het concept ‘meer banen creëren’. Hoe doe je dat? Het is niet nieuw om het voor de werkgever aantrekkelijker maken om Wajongeren aan te nemen. Er zijn zelfs tal van regelingen die het werkgevers gemakkelijk maken. Toch werkt maar negen procent van de Wajongeren bij een reguliere werkgever en blijkt dat een groot deel van de werkgevers én Wajongers niet op de hoogte is van deze regelingen. Gaat Donner dat verbeteren? Hoe?

Ik zie wel perspectieven in het creëren van speciale banen, waarin bepaalde mensen kunnen functioneren die in reguliere functies zouden stuklopen. Maar ook dit is eerder geprobeerd: denk aan  de Melkert-banen, die uiteindelijk zijn geschrapt omdat ze te duur waren. En bovendien: niet iedereen heeft baat bij speciale banen. Denk bijvoorbeeld aan leerlingen die onproblematisch naar het regulier onderwijs gaan en die, als ze eenmaal zijn afgestudeerd, niet aan de bak komen omdat potentiële werkgevers niet door een rolstoel heen kunnen kijken. Zulke Wajongeren zijn er veel en zij zijn niet gebaat bij speciale banen, want hoe hoger opgeleid, hoe meer ze passen in het reguliere circuit: als psycholoog, docent of advokaat. Voor hen geen speciaal samengestelde kopieer- of sorteerbaan.

De Wajong blijkt een complex probleem te zijn, wat vooral wordt veroorzaakt door de diversiteit van de Wajongeren. De een heeft persoonlijkheidsproblemen, de ander kan niet lopen. Dit ondervang je moeilijk in één wet, maar ik vind dat Donner te weinig aandacht besteedt aan die enorme diversiteit. Lees bijvoorbeeld de volgende passage:

Het kabinet constateert dat de problemen met jongeren met een beperking vaak het eerst in de (jeugd)zorg worden geconstateerd, dat de jongere vervolgens vaak naar het speciaal onderwijs gaat en uiteindelijk in de Wajong terecht komt. Het onderwijssysteem richt zich te weinig op werk en jongeren ervaren dat school vooral de nadruk legt op beperkingen. Het kabinet wil dit omkeren en bij de participatie van jongeren meer uitgaan van wat jongeren kunnen. Dat begint bij onderwijs. Met de nota Passend onderwijs is aangegeven dat het onderwijs aan jongeren met een beperking moet verbeteren. Jongeren met een beperking en hun ouders kunnen gebruik maken van de voorzieningen voor gezinnen. Een belangrijke schakel daarin, zullen de centra voor jeugd en gezin zijn. (bron: home.szw.nl)

Er wordt in de plannen uitgegaan van jeugdzorg, speciaal onderwijs en centra voor jeugd en gezin. Natuurlijk zijn er Wajongeren die hier baat bij zullen hebben, maar deze aanpak zal niet universeel kunnen worden ingezet. Graag had ik alternatieven gezien voor jongeren die het allemaal prima kunnen, maar die door de arbeidsmarkt worden buitengesloten, puur omdat werkgevers bang zijn om hun nek uit te steken. Er moet volgens mij de komende jaren heel hard worden gewerkt aan beeldvorming; dan gaan er niet alleen meer vrouwen

en immigranten aan de slag, maar ook mensen met een functiebeperking.

Meer lezen? Klik hier voor de plannen van Donner en hier voor Kenniscentrum CrossOver voor meer informatie over de Wajong.

Bulgaren in huis

Ik had al maanden een afgeschreven tillift in de berging staan. Het kreng stond enorm in de weg, maar toch kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om ‘em weg te doen; hij werkte namelijk nog prima. Melle bedacht gisteren op weg naar huis dat de Bulgaren (zie vorige blog) er misschien iets aan zouden hebben.

En dus belde ik ze. Een paar uur daarna stonden ze op de stoep: in een oud, roestig busje met daarin twintig afgeschreven beademingsapparaten. Die hadden ze gekregen via de VSN – de reden van hun bezoek aan Nederland.

De Bulgaren hadden nog nooit een aangepast huis gezien. Met fototoestellen gewapend bewonderden ze de elektrische deuren, mijn Lucy-toestenbord, de in hoogte verstelbare douchebrancard, het op rolstoelhoogte gemonteerde aanrecht en ten slotte de tillift, die wij via de tolk uitgebreid demonstreerden – mijn afgeschreven tillift wordt de eerste tillift in Bulgarije. Ik heb ze dus ook gelijk vier niet lekker zittende tilbanden meegegeven, als voorbeeld voor iets beters; de banden zijn zozeer op mijn lijf aangepast dat iemand anders er onmogelijk in past.

Hoewel de Bulgaren erg blij waren met de demonstratie van al die hulpmiddelen, oogste mijn kat Gábor nog wel de meeste bewondering. Gábor is een Maine Coon met lange manen en een woeste blik. En hij speelde zijn rol goed: hij poseerde statig in de vensterbank terwijl de Bulgaren de ene foto van hem na de andere schoten. Hoogtepunt van de middag was dat Gábor ontsnapte uit de reismand toen Melle met hem naar de dierenarts ging. Gierend van de lach bleven ze flitsen, zo prachtig vonden ze hem.

Ik schat mijn leven opeens een stuk meer op waarde, niet alleen vanwege de rolstoel en tillift, ook vanwege de kat.

Persoonlijke noten op het werk

Op sommige dagen werk ik me suf achter mijn computer en ga ik om half vijf met vierkante oogjes naar huis. Het komt voor dat ik de hele dag nauwelijks collega’s spreek. Dat is niet mijn ding. Ik hou van overleggen, spiegelen, brainstormen. Gelukkig weet mijn baas dat en ik heb een goede baas: als het ook maar enigszins mogelijk is, doe ik dingen die contact behoeven: presentaties geven voor potentiële sponsoren, overleg voeren met hulpverleners, gespreksgroepen leiden met ouders, etc. Heerlijk vind ik dat: professioneel contact maken.

Hoewel dat niet helemaal hetzelfde is als persoonlijk contact maken, liggen die twee in mijn werk soms dicht bij elkaar; ik ben nou eenmaal geen mens dat zichzelf afsluit – ik laat mezelf zien en laat me raken door de ander. Dat maakt me denk ik een geschikte (zakelijke) gesprekspartner.

Gisteren was zo’n dag met veel persoonlijke noten. Het begon al in de pauze, toen ik buiten bij de picknicktafel een geanimeerd gesprek voerde met mijn baas, die uitzonderlijk goed was gekleed.
– "Heb je vandaag een belangrijke afspraak?"
* "Nee, ik had geen andere gestreken overhemden meer in de kast hangen."
Hierop volgde een discussie over het zelf strijken van je hemden en het grote onrecht van mannen om geen leuke jurkjes te mogen dragen. 

’s Avonds volgde het hulpverlenersoverleg, waarvoor ik al de hele dag een beetje zenuwachtig was geweest; ik moest dertig revalidatieartsen bereid vinden om met ons samen te werken in de missie om kinderen en jongeren beter voor te bereiden op de toekomst. Wilden zij daar ook in investeren? Ik bracht voorbeelden in van ouders en jongeren die ik ken en liet de artsen zien hoe nauw ik me betrokken voel bij het project: ik heb er een leuke baan als docent voor opgezegd. Het resultaat was bevredigend: de artsen beaamden dat ook zij zelfstandigheid een belangrijk aandachtspunt binnen de revalidatie vinden – we gaan dus samenwerken!

Opgelucht verliet ik de zaal, klaar om een hapje te gaan eten met Melle, toen een andere collega me aan mijn jasje trok: "Heb je nog even een paar minuutjes tijd om hier ook je verhaal te doen?" ‘Hier’ was in de kleine vergaderzaal, waar een groepje Bulgaren zat te dineren: mensen van de Bulgaarse spierziektenvereniging, die hier afgedankt beademingsapparatuur kwamen halen. Engels sprak alleen de tolk, dus via haar verliep het gesprek.

Ik vertelde wat ik voor de VSN doe, zin voor zin in het Engels. Toen vroeg ik naar de situatie in Bulgarije. Jongeren met een spierziekte gaan niet naar school en ze werken niet. Ze hebben geen internet en ook geen elektrische rolstoel, en blijven bij hun ouders wonen tot zij of hun ouders sterven. Er zijn er wel opvanghuizen met hulp, maar mondjesmaat. Ik vroeg hoe zij bij de spierziektenvereniging betrokken waren geraakt, of zij ook kinderen hadden met een spierziekte. De voorzitster had een kind met een spierziekte. Hád – ze was overleden. 

Het is lang zo leuk niet als voor een klas met pubers staan, maar de dagen die ik achter mijn computer slijt, breng ik door om dit allemaal mee te maken. Om geraakt te worden. Om iets te betekenen.

Schrijven in het Componeerhuisje

 Walter MaashuisIk woon een concert bij in het Walter Maas Huis. Het huis, ooit bewoond door de joodse Walter Maas, is nu eigendom van een stichting die zich toewijdt aan culturele en met name muzikale verkenningen. Een prachtig huis: ronde ruimtes en harpvormige ruiten, ingezet in donkerhouten deuren. Op de keukenvloer liggen zwart witte tegels. De heldergroene tuin is omringd door bos en aan de rand van het grasveld staat een piepklein donkergroen huisje: het Componeerhuisje. In dat huis past precies een bed, een kleine schrijftafel en een douchecabine – voor het geval de componist langer nodig heeft dan een dag of twee.

Het Walter Maas-huis heeft iets sprookjesachtigs, met zijn rieten dak, de opstijgende nevel boven het pasgemaaide gras en de geur van hout, die je bij binnenkomst in één klap herinnert aan lang, lang geleden – wanneer ook alweer? Binnen staan grote eikenhouten tafels, een lamp met lampenkap van ongebleekt katoen en stoelen, sierlijk bekleed met zacht, donkergroen fluweel. Ik streel erover. Hier wil ik wonen.

Ik verlang naar een leven dat ik niet leid: het leven als schrijver. Mijn stoel aan de tafel bij het raam schuiven. De geur van het bos ruiken als het net heeft geregend, door de openslaande tuindeuren. Een kop met roze rozen waaruit ik thee drink. Stapels boeken. Lezen, kopiëren, leren. Creëren.

Natuurlijk hoeft het niet per se het Walter Maas Huis te zijn. Een eenvoudig bureau zou voldoende zijn, of zelfs maar tijd. Tijd die verstrijkt zonder verplichtingen. Even geen werk, geen hobby’s, geen vrienden. En dan na twee weken terugkeren: hier ben ik weer, leven. Neem mij terug.

Meer weten over het Walter Maas Huis? Klik dan hier.