Ik lig in bed en slaap nét, als ik wakker word door een vreemd soort gepiep. Dan realiseer ik me: een van de katten heeft iets gevangen en het leeft nog. Aan het belletje te horen is het niet Gabor of Boris die een prooi heeft gevangen, maar Ludo. Dit is pas de tweede keer dat hij iets mee naar huis neemt. Opstaan kan ik niet, dus ik probeer er doorheen te slapen. Ogen dicht, arm over mijn oor. Maar het lukt niet; ongewild luister ik toch naar het tafereel. Het beest is onder mijn bed beland en probeert nog weg te komen; hij piept. Het klinkt als een muis, maar daarvoor is het geluid niet schel genoeg. Voor een vogel klinkt het te zacht. Ik hoor het beest roepen om hulp en ik kan er niets aan doen. Ik hoor hoe Ludo hem even laat gaan en weer toeslaat. Weer gepiep, iets harder nu. Dit herhaalt zich een keer of vijf. Ik kijk op de klok en zie dat het al vijfentwintig minuten bezig is. Ik kan er niet meer tegen, voel mijn hart samentrekken en mijn ogen vochtig worden. Na enige twijfel bel ik mijn moeder, die bij mij logeert. Ze moet uit de camper op de parkeerplaats komen. Als ze de slaapkamer binnen is gekomen, raapt ze het beest op en zegt ze: "Kijk eens wat een schatje." Het is een jonge vleermuis. Ludo loopt gepikeerd de deur uit. Ik slaap de rest van de nacht met de ramen en deuren dicht.
Wie katten heeft, krijgt te maken met grootse gruweldaden: het doden van weerloze wezens. Mijn katers hebben al van alles meegesleept naar huis: niet alleen vleermuizen, maar ook merels, koolmezen, muizen, lijsters, een konijn, een meeuw en zelfs een van de barbecue gestolen kippenbout. Meestal leven ze nog. Als Melle er is, redt hij ze: hij pakt het vogeltje voorzichtig op en legt hem in een doos. Meestal zijn ze onbeschadigd; dan laat Melle ze de volgende ochtend vrij en vliegt zo’n vogeltje weer vrolijk de boom in. Een enkele keer hebben ze wel gaten in hun borst of vleugel. Dan heeft een vogel penicilline nodig, anders gaat hij dood. Bij de vogelopvang weten ze precies wat zo’n geredde prooi nodig heeft – ik ken de weg inmiddels blindelings.
Helaas vinden mijn katten het schijnbaar nodig om vooral als ik alléén ben, prooien mee naar huis te nemen. ADL’ers komen niet om weerloze beestjes te redden; die worden al onpasselijk als het hele huis vol ligt met veren. Dan moet ik mij dus overgeven aan de wetten van Moeder Natuur. Geef mij maar Moeder Renske, die een klein vleermuisje in een doosje op de heg legt.