De Avonden: op expeditie

Rituelen maken het leven mooier. Daarom besloot ik op 20 december om ook dit jaar weer ‘De Avonden: een wintervertelling’ van Gerard Reve te lezen. Het boek speelt zich af tussen 22 en 31 december 1946. Het toeval wilde dat 22 december in 2019  op een zondag viel, net als in 1946. Reden te meer om het boek nog eens te herlezen.

Bron: Paulien Cornelisse in De Volkskrant, 20 december 2019

 

Samen lezen is leuker en motiverender dan alleen; je hebt een stok achter de deur én je kunt ervaringen delen. Ik deed daarom dit jaar, net als in 2011 en 2013, een oproep om samen te lezen, ditmaal onder mijn vrienden en collega’s. Eén collega reageerde enthousiast – en prompt hadden we tien dagen lang app-contact over de personages, thema’s, motieven en betekenislagen in het boek.

Als je een boek meermaals herleest, vallen steeds weer andere dingen op. Zo had ik de thematiek (de angst voor de dood) al eerder herleid. De pesterijen van het hoofdpersonage (Frits van Egters) over kaalhoofdigheid en dodelijke ziektes verwijzen naar dood/verval, evenals de oorspronkelijke ondertitel van het boek: ‘een wintervertelling’. Bovendien wordt de protagonist voortdurend geteisterd door dromen waarin camouflagemotieven, opgestoken rechterhanden en doodskisten veel voorkomen. Deze dromen verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog en het trauma dat Frits naar mijn idee heeft.

Niet alleen het herlezen, ook het samen lezen levert nieuwe inzichten op. Nu ik het boek met mijn collega las, kwamen we er al app’end achter dat ook de vader van Frits’ schoonzus Ina verwijst naar de oorlog: de man heet Adelaar (naar het wapen van Nazi-Duitsland), draagt zijn haar zijwaards over zijn deels kale hoofd (net als Hitler) én hij heeft een volumeregelaar voor zijn radio op schoot, waarmee hij op afstand aan de knoppen draait.

Het leek me leuk deze leeservaring af te sluiten in café De Avonden in Betondorp, waar Reve opgroeide, maar het café bleek op nieuwjaarsdag gesloten. In de zoektocht naar een andere plek waar de geest van Reve moest ronddwalen, kwam mijn collega erachter dat Reve niet zijn hele jeugd in Betondorp had gewoond; daarna was de familie verhuisd naar Oud-Zuid.

“Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters ontwaakte.”

Dit is de openingszin van ‘De Avonden’. De Schilderskade bleek in werkelijkheid de Jozes Israëlskade 116 (na hernummering 415) te zijn. En dus spraken we daar af, om vervolgens op expeditie te gaan. Maar voor we de routes gingen lopen die Frits van Egters moest hebben gelopen tijdens zijn dagelijkse avondwandelingen naar zijn vrienden en broer, bekeken we eerst het huis goed. Als ware literaire detectives keken we naar binnen in het appartement op de eerste verdieping.

‘Hier moet Reve hebben zitten schrijven!’ 

‘Ja, en daar keek hij uit het raam toen hij het hondje van de buren zag!’.

Vervolgens liepen we rond, speurend naar andere clues uit het boek.

‘De Lantaarn, de bioscoop waar Frits in het boek naartoe gaat, moet Cinetol zijn geweest!’ En inderdaad, de oude bioscoop in het buurtje van Frits van Egters leek zowaar op een lantaarn.

Het was koud, dus we besloten iets te gaan drinken in hotel Pestana. Daar pakten we het boek er nog eens bij en reconstrueerden we waar de huizen van Louis, Bep en Victor moeten zijn geweest. Hoe meer we ontdekten, hoe enthousiaster we werden. Ik voelde me net een kind dat een speurtocht deed. Helaas ontbrak het ons aan tijd om álle routes te lopen. We spraken wel af: dat doen we een keer als de kou uit de lucht is.

Onze expeditie smaakte naar meer. Dezelfde week nog lazen mijn collega en ik ‘Werther Nieland’, het boek dat Reve na ‘De Avonden’ schreef en dat zich wél in Betondorp afspeelt. Om straks snel weer op expeditie te gaan, noteerde ik alvast alle plaatsen uit het boek die we beslist moeten opzoeken. En ja, dan drinken we vast en zeker een kopje thee in café De Avonden!

Meer weten over de parallellen tussen het verhaal en de werkelijkheid? Hier vind je een overzicht.

 

Het hout: overtuigend en intens

Toen Melle 33 jaar werd, kreeg hij de roman Het hout van Jeroen Brouwers cadeau. Terwijl hij het las, zag ik hem af en toe bleek weg trekken en naarmate het einde in zicht kwam, zette hij een eindsprint in – zo graag wilde hij weten hoe het afliep.

‘Waar gaat het eigenlijk over?’ vroeg ik hem toen hij het boek uit had en hij het met een zucht had weggelegd.
‘Over seksueel misbruik en mishandeling in een Rooms-Katholiek jongensinternaat.’

Ik wist genoeg: dat boek was aan mij niet besteed. Als ik iets lees over seksueel misbruik, kun je me opvegen. ‘Het is niet echt,’ kan ik dan tegen mijzelf zeggen, ‘het is maar een verhaal,’ maar kennelijk is mijn empathisch vermogen zo groot, dat ik het niet kan stopzetten: ik ben dagen van de kaart. Daarom begin ik er niet meer aan.

Met theater is dat vast anders, dacht ik, want daar zie je die beelden niet – niet zo gedetailleerd. En dus stemde ik in toen Melle me vorige maand uitnodigde om mee te gaan naar de theaterproductie van Het hout in het Internationaal Theater Amsterdam. Op zaterdag 21 december 2019 was het zover.

Bron: https://tga.nl

De toeschouwer krijgt een kijkje in de keuken van een na-oorlogs Rooms-Katholiek jongenspensionaat door de ogen van Bonaventura (Aus Greidanus Jr.). Deze kloosterling werkt aanvankelijk als leraar op het internaat, maar doet noodgedwongen zijn intrede in het klooster als het gastenverblijf moet worden verbouwd. Eenmaal binnen raakt hij langzaam zijn bezittingen – en daarmee zijn identiteit – kwijt.

Bonaventura is getuige van afschuwelijke gebeurtenissen binnen het pensionaat: vernedering van de jongens, opsluiting in een donkere put, (lijf)straffen en doktersbezoekjes, waarbij de jongens rectaal moeten worden ‘onderzocht’. Bonaventura doet er zelf niet aan mee en toont empathie met de jongens door hen bij hun voornaam te noemen, maar voelt zich niet bij machte om het tij binnen het klooster te keren, of de wantoestanden zelfs maar aan de kaak te stellen.

Tot op een avond Mark Freelink (Joep Paddenburg), urenlang vermist wordt nadat hij op de kamer is geroepen van overste Mansuetus (Bart Slegers). Bonaventura gaat hem zoeken in het schoolgebouw en treft daar Mansuetus aan in zijn onderbroek. Geen spoor van Mark, die later door een andere monnik op de dokterspost wordt binnengebracht. Hier hoort Bonaventura hoe Mark aan zijn maatje Wil (Achraf Koutet) vertelt hoe hij door Manuetus is bedreigd en verkracht.

Ik dacht nog: zo beeldend als een boek kan het niet worden – niet zo gedetailleerd; ik hoef niet bang te zijn. Maar ik had het mis.

Bron: https://tga.nl

Twee acteurs op een podium, beide met hun kleren aan. En toch was deze verkrachtingsscène zó intens, dat ik met ingehouden adem en een hand voor mijn mond zat te kijken. Naarmate de scène verstreek, kon ik mijn tranen niet meer tegenhouden. Ik wilde weg, weg uit dat jongenspensionaat, mijn ogen sluiten voor de gruwelijkheden die daar hebben plaatsgevonden – en die nog steeds plaatsvinden op allerlei plekken waar machtsmisbruik een voedingsbodem heeft.

<spoiler alert> Gelukkig besluit Bonaventura weg te gaan uit het klooster; hij breekt uit tijdens een processie, waarbij de twee jongens volgen. Zij verlaten het toneel op verrassende wijze; in een stoet kruipen zij over de hoofden van het publiek in de grote zaal van het ITA. Ingehouden adem, en tot slot een zucht van verlichting.

Veel lof gaat naar de regisseur, Michiel van Erp. Naast het adembenemende spel van Bart Slegers en Joep Paddenburg (zie filmfragment vanaf sec. 40), is zijn geheim het gebruik van het decor. Een paar verrijdbare schotten is alles wat Van Erp nodig heeft om de setting van een jongenspensionaat overtuigend neer te zetten – de verbeeldingskracht doet de rest. Hierdoor krijg je het gevoel erbij te zijn en ervaar je wat het is om, net als Bonaventura, machteloos getuige te zijn van wat zich daar allemaal afspeelt.

Het thema is dan wel niet aan mij besteed, maar ik had deze voorstelling voor geen goud willen missen!

Pluk het leven

11 december 2019. Ik zat nietsvermoedend in de auto naar een lesbezoek, toen ik het nieuws hoorde: Spinraza, het eerste en enige medicijn tegen SMA, wordt per 1 januari 2020 met een voorlopig toelatingstraject opgenomen in het basispakket. Hoewel het landschap links en rechts voorbijraasde, stond de wereld even stil.

Ik had het kunnen zien aankomen. In één van de laatste weken van vorig studiejaar ontving ik plotseling een app’je van de journalist die mij had geïnterviewd voor Nieuwsuur. ‘Heb je het nieuws al gehoord? Spinraza wordt waarschijnlijk toch vergoed voor alle patiënten. Gefeliciteerd!‘ Ik las het tijdens de pauze van mijn les en kon mij daarna nauwelijks herpakken. Na de les ging ik met mijn collega L. naar een koffiebar om eerst eens even flink uit te huilen.

Waarom huilen? Waarom niet juichen? Dat heb ik mezelf wekenlang afgevraagd. Ik ben er nog steeds niet helemaal uit, maar het heeft iets te maken met mijn identiteit: SMA is een deel van wie ik ben en heeft me gevormd tot wie ik ben. Mijn hele leven heb ik maar één zekerheid gehad: mijn spierkracht zou net zolang afnemen tot er praktisch niets meer overbleef. En ondanks, of misschien wel juist dankzij dat gegeven, leef ik mijn leven zoals ik dat wil: compromisloos en in alle volheid van het bestaan. Elke dag ben ik dankbaar voor wat ik meemaak, voor dát ik meemaak. Ik pluk niet de dag, maar het leven.

Waarom zou ik kiezen voor Spinraza? Het voelt als ontrouw aan mezelf,  omdat ik mijzelf én mijn ziekte helemaal heb omarmd. Waarom zou ik daar opeens niet meer tevreden mee zijn? Bovendien is de toedieningsingreep ingrijpend: meerdere keren per jaar een ruggenprik gaat je niet in de koude kleren zitten. Ik ben bang voor prikken. En er wordt toch momenteel geëxperimenteerd met een drankje met aardbeiensmaak, dat min of meer dezelfde werking heeft? Zou ik daar niet liever op wachten?

Terwijl deze vragen blijven oppoppen, lees ik ook mijn eigen inspreektekst en ingezonden brief terug, die ik twee jaar geleden schreef. Er spreekt hoop uit, hoop op kleine en grote dingen: mijn eigen kop thee blijven drinken, werken tot mijn zeventigste, mijn (klein)kinderen zien opgroeien.

En dan realiseer ik me: kiezen voor Spinraza betekent geen ontrouw aan mezelf. Het betekent hoop op een nóg langer, compromisloos en rijk leven.

Vreemdeling

ik omarm je
met mijn zeemeerminnenstaart
fonkelend als een amethist
in de nacht

je bent buiten westen
te pletter geslagen
tegen het rotsblok waarop
ik huil

happende vissenkoppen
de rest bezinkt
ik heb je uitgeleverd
in ruil voor

lopende benen, die snijden als messen
Walt Disney gelooft in sprookjes
maar jij, vreemdeling, jij
had beter moeten weten

ik ben zo echt
als
kauwgom onder een geboenwaste tafel
in een havenrestaurant

pas maar op:
de vis wordt oud

Hann van Schendel, 1 september 2019

Batavialand gefotografeerd

Vandaag bezochten we Batavialand, een fantastisch museum waar kinderen hun ogen kunnen uitkijken en waar ze heerlijk kunnen spelen in nagebouwde schepen en andere historische settings.

Ik besloot eens niet door de ogen van een moeder te kijken, maar door die van een fotograaf. Dit leverde de volgende plaatjes op. Batavialand in koele tinten!

Nachtvlinderbestaan

weer opgesloten
in een huis
met heel normale meubels
geen maanlicht op mijn borst
dit is het einde van mijn nachtvlinderbestaan

muren om mij heen, daar
ben ik toch niet
voor geboren

in de schaduw van de maan
warm gehouden door bruinfluwelen lappen
die mij gadeslaan
en weten
hier heb jij geen machine nodig

Hann van Schendel, 17 augustus 2019

Vrouwelijke kunstenaars in nieuw perspectief

Als feminist en kunstliefhebber kan ik mijn hart ophalen; nooit eerder was er zoveel aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. Zo zag ik dit voorjaar tentoonstellingen met het werk van onder meer Kati Horna (Cobra Museum) en Maria Lasnig (Stedelijk Museum Amsterdam) en bezocht ik vandaag opnieuw het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances, een tentoonstelling over vrouwelijke kunstenaars rondom de kunstbeweging Cobra.

Mijn interesse voor vrouwen in de kunst werd vorig jaar nieuw leven ingeblazen, toen ik in het Groninger Museum een tentoonstelling bezocht over De Ploeg. Tussen de schilderijen hingen een paar werken van Alida Pott. Ze fascineerden mij, maar meer nog raakte ik benieuwd naar hun maker.

Bron: Groninger Museum

Ik had nog nooit van Alida Pott gehoord. Dat bleek niet zo gek, want na haar huwelijk met George Martens stopte Pott met schilderen. Toen zij vervolgens op 43-jarige leeftijd stierf, stopte Martens haar werk weg in de kelder – uit desinteresse, liefdesverdriet, rouw…? Wie zal het zeggen. Het werk, dat ten tijde van De Ploeg zeer veel waardering had gekregen, werd in ieder geval lange tijd niet meer getoond. Pas in 1981 – twee jaar na de dood van Martens – werd haar werk herontdekt en tentoongesteld.

Helaas blijken vergetelheid en onderwaardering het lot te zijn van een groot aantal vrouwelijke kunstenaars, maar het lijkt erop dat musea momenteel een inhaalslag maken en vrouwelijke kunstenaars (met terugwerkende kracht) de erkenning geven die zij verdienen.

Mocht je deze zomer nog gebruik willen maken van je museumjaarkaart, ga dan zeker even langs het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances. Of reis af naar het Stedelijk Museum Schiedam, waar je het werk van tien vrouwelijke avant-garde kunstenaars kunt bewonderen in de tentoonstelling Meesterlijke vrouwen. Ik ga dat in ieder geval doen, om mijn feministische kunsthart op te halen.

Theaterfestival Boulevard: toegankelijkheid 3.0

Shinen mag elke dag – die conclusie trok ik in mijn vorige bericht. Toch is het rondlopen met glitters op je lijf nét iets leuker in het openbaar dan thuis op de bank. Gelukkig vond ik snel een mooie aanleiding: zaterdag bezocht ik, samen met Melle, het Theaterfestival Boulevard in Den Bosch.

Ik had niet echt research gedaan naar de toegankelijkheid van het festival. Dat vind ik maar een deprimerend klusje; ik heb helemaal geen zin om al bij voorbaat te weten wat er allemaal wel of niet kan. Bovendien moet je zo’n festival niet van minuut tot minuut volplannen, maar ook wat ruimte laten voor spontaniteit; wat is er leuker dan zomaar een tent ingaan als je daar zin in hebt?

Eenmaal op het festivalterrein bleek er buitengewone aandacht te zijn besteed aan de rolstoeltoegankelijkheid. Elke theatertent had een oprit. Bovendien kon je bij de ingang van de tent in één oogopslag zien of de voorstelling geschikt was voor blinden/slechtzienden en wanneer er een doventolk aanwezig zou zijn. De horecagelegenheden waren eveneens voorzien van opritten en er waren toegankelijke toiletten. Dit was niet zomaar een festival met hier en daar een plankje, hier betrof het toegankelijkheid 3.0.

We zagen De laatste voorstelling van Paméla Menzo, verwonderden ons bij The life and death of a sex robot, participeerden aan Een script voor vier personen en genoten van de vrijheid en de kunst. Kennelijk was dit zichtbaar, want mensen begonnen me spontaan te complimenteren met mijn glitters. Niemand zei tegen mij: ‘Wat goed dat jij hier ook bent’, of tegen Melle: ‘Wat knap van je dat jij voor haar zorgt’. We waren twee domweg gelukkige festivalgangers.

De uitzonderlijk toegankelijkheid van Theaterfestival Boulevard voelde als een zegen en dat is een veeg teken. Zou het niet heel normaal moeten zijn om gewoon mee te kunnen doen? Helaas is dit anno 2019 nog steeds geen realiteit.

Zo zijn de meeste tenten op de Parade niet toegankelijk, ookal doet men erg zijn best je naar binnen te helpen. Maar steeds moeten vragen of je ergens naar binnen kunt en of je daar hulp bij nodig hebt, is eigenlijk best frustrerend en vermoeiend, zeker in vergelijking tot dat ultieme gevoel van vrijheid dat ik in Den Bosch ervoer.

Toch ga ik deze week wél naar de Parade. Ik laat mijn plezier niet bederven door de stompzinnigheid van het hechten aan ‘authentieke theatertenten’. En mijn glitters? Die doe ik gewoon lekker weer op!

Visagie: Moomal Khan

Festivalkoorts

Sinds een dag of drie is er iets heel erg mis. Ik rijd rond in bloemenjurkjes, smeer glitters op mijn gezicht in de kleurcombinatie ‘lollipop’ en vergaap mij online aan vintage boho-oorbellen en plaktattoos.

Best leuk, kun je denken, maar ik ben volkomen ontoerekeningsvatbaar. Het is zelfs zo erg dat ik nauwelijks een H&M of Hema in durf – straks koop ik weer een glitternagellak of sparkling mascara.

Ik lijd aan festivalkoorts.

Het begon allemaal in Leeuwarden. Melle en ik waren samen een dagje uit, zonder kinderen. Het was etenstijd, maar de stad verveelde. Bovendien regende het.

– ‘Filmpje pakken?’
* ‘Geen zin in.’
– ‘Groningen?’
* ‘Te ver.’
– ‘Naar huis?’
* ‘Mwah.’

Online zagen we dat er die avond een festival plaatsvond: Welcome to the village. We besloten het erop te wagen; als het allemaal niks was, waren we snel genoeg weg.

Welcome to the village bleek een festival met een bijzondere missie: een positieve, duurzame wereld, waarin ruimte is voor iedereen. Dat ze dit laatste serieus namen, werd al snel duidelijk: op het festivalterrein was rolstoeltoegankelijk sanitair,  een steile loopplank achterin de tent van het hoofdpodium, waar ik met rolstoel (en overigens zonder alcohol) zó naar boven kon rijden voor de beste plek in de tent. En er was een festivalwinkel, met oprit voor de stoep.

Toen het zó hard begon te regenen dat onze paraplu en poncho er niet meer tegen bestand waren, schuilden we in die festivalwinkel. En daar vond ik mijn eerste biodegradeble chuncky face glitters. Het was liefde op het eerste gezicht.

Inmiddels ben ik twee potjes glitter, een zelfklevende gezichtsedelstenenset, een festivaljurkje en vijf plaktattoos rijker. Maar voor welke gelegenheid kan ik die in hemelsnaam gebruiken? Ik struin het internet af naar festivalagenda’s en heb al kaartjes gekocht voor de Parade, maar niets onderdrukt mijn koorts.

Gisteren hield ik het niet meer. Ik moést iets van mijn nieuwe aanwinsten proberen, ook al was er in de wijde omgeving van Amsterdam geen festival te bekennen. Toen ik klaar was, reed ik de woonkamer in. Melle en de kinderen wierpen mij bewonderende blikken toe en vroegen of ik uitging.

Ik besloot naar de film te gaan, in mijn eentje. En wat is dat leuk – al die mensen die naar je lachen als je gewoon een beetje lollipopglitter op je gezicht doet!

Ik wacht niet langer op Appelsap, Loveland of de Parade en versier mezelf met glitters en neptattoos zoveel ik wil. Festivalkoorts hoéft helemaal niet onderdrukt te worden. Je hebt maar één leven: één groot festival!

Speurneuzen

Het is twee uur ’s middags. De zon schijnt en het is mijn laatste vakantiedag. De kinderen zitten in hun pyjama’s te legoën. Een week of vier heb ik praktisch buiten geleefd en het benauwt me hierbinnen. Ik wil eruit: het bos in, dolen door de stad – als ik maar niet tussen vier muren hoef blijven zitten wachten tot ik weer aan het werk mag.

Gisteravond had ik het al geprobeerd: ‘Zullen we morgen lekker op pad gaan, naar een speeltuin of museum?’ Maar de kinderen waren blij dat ze eindelijk weer eens even helemaal in hun zelfgebouwde Lego-stad konden vertoeven. Ik kreeg geen respons.

Hoe krijg ik mijn huismussen naar buiten?

Ik gooi het over een andere boeg: ‘Wie gaat er mee speurneuzen?’ Twee paar ogen kijken me nieuwsgierig aan. Nu moet ik wel met iets héél goeds komen. ‘Dan kiezen we een vorm of een kleur en speuren we naar dingen die die kleur of vorm hebben,’ verzin ik. ‘En dan maken we foto’s van alles wat we mooi vinden.’

JonneTom springt op van haar Lego-werkje. ‘Ja, ik!’ Voor ik het doorheb, staat ze aangekleed voor me.

We kiezen ROOD en hangen allebei een camera om onze nek. JonneTom blijkt een gepassioneerde fotograaf te zijn. In het begin klikt ze recht-toe-recht-aan, maar als ik haar vraag wat ze eigenlijk wil laten zien, wordt ze steeds creatiever.

Na tweeënhalf uur komen we thuis. ‘En?’ vraag ik, ‘wat vond je van het speurneuzen?’

‘Er is veel meer rood op straat dan ik dacht,’ antwoordt ze. Ik realiseer me dat we drie vliegen in één klap hebben geslagen: we zijn buiten geweest, hebben ons verwonderd over de wereld om ons heen én JonneTom heeft die wereld op haar geheel eigen, creatieve wijze weergegeven.

Ik ben heel trots op JonneTom. Daarom hierbij een selectie uit haar werk:

JonneTom, 22-08-2018

JonneTom, 22-08-2018

JonneTom, 22-08-2018

JonneTom, 22-08-2018

JonneTom, 22-08-2018

JonneTom, 22-08-2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tentverhaal

Eindelijk. Na vele enthousiaste verhalen van vrienden zijn ook wij dit jaar naar Charme geweest. Charme is een creatieve en kunstzinnige camping in Frankrijk, waar je dagelijks verschillende workshops kunt doen onder begeleiding van professionals, zoals schrijven, houtbewerking, zang, theater, dans, …

Ik nam me voor elke dag iets anders te doen en vooral ook een beetje buiten mijn comfortzone te werken. Zo heb ik rapteksten van Kraantje Pappie gezongen in een koor (om maar iets vervreemdends te noemen).

Er was echter één workshop die wél helemaal in mijn straatje viel: het maken van een tentverhaal geïnspireerd op de stijl van Jan Rothuizen. Ik kende deze stijl nog niet, maar verwerk zelf graag tekst in mijn tekeningen. Wat ik ook leuk vond aan deze workshop, was de journalistieke insteek; je observeerde de tent van een ander, noteerde wat je er allemaal aan opviel en vervolgens noteerde je waarover je graag meer wilde weten. Vervolgens kreeg je een kwartier de tijd om de bewoner van de tent te interviewen. Daarna ging je aan de slag: je zette het verhaal om in woord en beeld.

Hieronder het tentverhaal dat ik maakte van Judith, met wie ik een duo vormde:

Tentverhaal, opgemaakt door Hann van Schendel

Terwijl ik me verwonderde over de mysteries rondom Judiths tent (Waar is deze oude tent allemaal al geweest en van wie is die tent ernaast? Waarom staat daar een fles met jassenspray? En zou ze van merkkleding houden?), zat Judith bij onze blokhut, Bottet.

Hieronder vind je mijn ’tentverhaal’, gemaakt door Judith:

Tentverhaal, opgemaakt door Judith Vlagsma

De workshop viel niet buiten mijn comfortzone, maar kennelijk is dat niet altijd nodig voor een groot verrassingseffect; wat leer je veel over een ander als je eerst observeert en van daaruit je vragen stelt. We bleven weg van hobby’s, werk en gezin (dat kwam later alsnog) en zo ontstond er een ánder beeld en geluid: het tentverhaal.

En het leuke is: je kunt overal een tentverhaal van maken. Alles wat je ervoor hoeft te doen, is goed kijken, jezelf verwonderen en dan die vraag ook daadwerkelijk stellen.

Verbondenheid

Onlangs heb ik onlangs een cursus gevolgd over Mens zijn in de 21e eeuw. De eerste bijeenkomst ging over verbondenheid. Ik heb geleerd dat verbondenheid op drie manieren kan worden geduid: als voorwaarde voor het mens-zijn, als persoonlijke aangelegenheid en als politieke keuze.

Mens-zijn
Allereerst kun je pas mens zijn in de relatie met anderen. Dit is de hoofdgedachte uit het werk ‘Ik en Gij’, geschreven in 1923 door de joodse filosoof Martin Buber. En inderdaad: je wordt als mens op de wereld gezet door anderen en begraven door anderen; het zou een illusie zijn te denken dat je in die tijd die daartussen zit, werkelijk alleen zou kunnen zijn. Dit gegeven wordt in het boek (en de gelijknamige film) ‘Die Wand’ van Marlen Haushofer uitgewerkt in een gedachteëxperiment: wat gebeurt er met een mens als hij weet dat hij de rest van zijn leven nooit meer iemand anders zou tegenkomen?

Ik stelde mezelf deze vraag en stelde me voor dat ik ergens diep in een donker bos zou wonen in een huisje waar nooit meer iemand zou komen. Er was geen perspectief meer op enige ontmoeting met een ander mens. Vermoedelijk zou ik een dagboek bijhouden in de hoop op overlevering van mijn verhaal, maar welke zin zou dit hebben als niemand dit ooit nog zou lezen?

Dit idee gaf me een gevoel van onbehagen; ik kwam tot de conclusie dat het leven voor mij tamelijk zinloos zou zijn als ik nooit meer mijn gedachten en gevoelens met anderen zou kunnen delen. Vermoedelijk zou ik zelfs stoppen met eten en drinken en mij ergens onder een boom in het bos nestelen tot het voorbij was. Levenslust is voor mij onlosmakelijk verbonden met het ontmoeten van andere mensen.

Persoonlijk
Daarnaast is verbondenheid een thema dat in persoonlijke levens speelt, bijvoorbeeld in de vorm van vriendschappen en relaties. In het artikel  ‘Vriendschap, onbenoemd’ (2007) stelt Joachim Duyndam dat de beleving van dit soort persoonlijke vrienschappen zich kenmerkt zich door vrijheid: je kunt spontaan jezelf zijn zonder bang te zijn een fout te maken. Bovendien ben je uniek en onvervangbaar als vriend. Het is een zaak die je vanuit een binnenperspectief bekijkt, niet vanuit een (beschouwend) buitenperspectief en dit kun je volgens Duyndam maar beter zo laten om de vriendschap te laten slagen: ga dus niet over de vriendschap praten, of er voorwaarden of afspraken aan koppelen. De vanzelfsprekendheid ervan is juist de kracht.

Ik denk aan mislukte vriendschappen en liefdesrelaties in mijn eigen leven. ‘Ik wil graag vaker met je afspreken’, of: ‘Jij neemt nooit eens initiatief – heb je eigenlijk nog wel zin om me te zien?’. Zonder de vanzelfsprekendheid van de relatie is het einde zoek.

Politiek
Tot slot kun je verbondenheid ook zien als een meer geëngageerde vorm van vriendschap: de politieke vriendschap. Hannah Arendt (1906-1975), die zelf was geïnspireerd door Aristoteles’ ‘Ethica Nicomachea’, ontwikkelde het begrip ‘philia politike’, de politieke vriendschap. In deze vorm van verbondenheid gaat het niet om aantrekkingskracht of de uitwisseling van persoonlijke gevoelens, maar om hoe mensen met elkaar zouden moeten omgaan in de publieke ruimte (Borren, 2006).

Volgens Arendt zijn traditionele gemeenschappen gericht op homogeniteit: we kunnen het goed met elkaar vinden als onze identiteit overeenkomt met die van anderen (denk hierbij aan etniciteit of religie). Hiermee is Arendts gedachtegoed superactueel; juist in de tijd waarin onze samenleving steeds diverser wordt, werkt dit vertrekpunt vanuit traditionele gemeenschappen niet meer. We moeten op zoek naar nieuwe vormen van verbondenheid, waarin we niet hetzelfde worden, maar wel gelijke partners in een gemeenschappelijke wereld. De sleutel hiervoor is volgens Arendt het gesprek (Borren, 2006).

Deze vorm van verbondenheid was voor mij een eyeopener: het is onze verantwoordelijkheid als mens om niet alleen verbondenheid te zoeken met ‘gelijken’ of mensen die je na aan het hart staan, maar juist ook om in gesprek te gaan met mensen die mijlenver van je af staan – zodat we door elkaar worden gezien en erkend. Alleen de dialoog, het praten over de wereld die ’tussen’ ons ligt, kan voorkomen dat er een gepolariseerd landschap ontstaat.

Wat betekent dit nu voor mij? Hoe kan IK werken aan een samenleving waarin iedereen gelijkwaardig participeert? Ik zou een begin kunnen maken met het praten met mensen uit mijn buurt; bij mij in de flat wonen mensen genoeg die ik nooit spreek, en, heel eerlijk gezegd: die ik eigenlijk ook liever helemaal niet wil spreken. Alleen het idee al dat ik bij die mensen op de koffie zou gaan, roept weerstand op: ‘Ik praat nu eenmaal liever met gelijkgezinden,’ roept een stem in mij; ‘het hoeven heus geen vrienden te zijn, onbekende (politieke) partijgenoten zijn ook prima!’ Dit is behoorlijk confronterend.

Maar hoezeer ik ook denk dat ik de polarisatie kan tegengaan met gelijkgezinden – Hannah Arendt laat me zien dat ik daarmee het onbegrip en de polarisatie juist in stand houd. Ik moet wil in gesprek en uit mijn comfortzone. Gewoon, in mijn eigen buurt.

Bronnen:
– Borren, M. (2006). ‘Politieke Vriendschap’. Gepubliceerd in Filosofie Magazine (nummer en datum onbekend).
– Duyndam, J. (2007). ‘Vriendschap, onbenoemd’. Gepubliceerd in Antenne Magazine (nummer en datum onbekend).