Ik rijd de auto door de slagboom en parkeer hem achteruit in een parkeervak, zodat ik er straks zo uit kan rijden. Bert stapt uit; ik zit alleen in de auto. De radio speelt zacht – zoals altijd -, maar toch is het akelig stil in de auto. Bovendien heb ik het bloedheet, en dat terwijl mijn handen koud aanvoelen. Ze zweten een beetje. Klam zweet. Ik kijk om de tien seconden in de achteruitkijkspiegel en na tien minuten zie ik Bert aankomen. Twee mannen lopen achter hem aan. Mijn portier gaat open. De kleinste man geeft mij een hand. Hij stelt zich voor en legt uit wat de bedoeling is. Ik ga straks twee keer een stuk zelfstandig rijden en voer daarnaast kaderopdrachten en bijzondere verrichtingen uit. Heb ik verder nog vragen? Ik schud mijn hoofd; dit heb ik ruim anderhalf jaar geleden al eens gedaan.
De slagboom gaat vanzelf open. Ik sla linksaf, vervolgens weer rechts en dan weer links. Bekend terrein; hier heb ik de laatste tijd vaker gereden. Dan moet ik keren op de weg. Achteruit de zijweg inslaan? Nee, de parkeervakken aan de linkerkant van de weg bieden mij genoeg ruimte om te keren. Omdat de man naast mij wat breder is dan Bert – en hij bovendien een dikke jas aan heeft –, moet ik hem vragen wat voorover te leunen, zodat ik eventueel van rechtskomend verkeer kan zien aankomen. Hij buigt voorover en even later sjoef ik alweer de andere kant op.
Dan komt de eerste bestemming waar ik zelfstandig naartoe moet rijden: het Shell tankstation. Weet ik waar dat is? Hoewel ik er wekelijks stop voor mijn rijinstructeurs toiletpauze, kom ik er niet direct op (“Straks ga je rechts, dan bij het kruispunt links, bij de rotonde weer links en dan houd je Maarssen aan.”). Niks aan de hand; alles onder controle.
Vervolgens komt de volgende bestemming: Maarssen-Dorp. Ik rijd terug de snelweg op, voeg soepel in tussen twee vrachtauto’s en volg de bordjes. Alles gaat goed, tot ik in Maarssen-Dorp het kruispunt blokkeer voor een stadsbus die wil afslaan. Ik moet hem voor laten gaan, maar er zit niets anders op: ik rijd door en maak de bocht naar links. Voor mij zie ik bijna de achterkant van de bus mijn auto raken. Ik houd mijn adem in. Als ik voorbij ben, zeg ik: “O jee, nu hadden we nog bijna een ongeluk ook.”.
Ik zit te trillen, kan mij slecht concentreren en kennelijk rijd ik überlangzaam, want de kleine man achterin zegt dat ik best een beetje vaart mag maken. Bij de rotonde lukt het niet om mijn knipperlicht op tijd aan te krijgen. Het is met me gedaan.
We komen aan bij de slagboom, die deze keer niet vanzelf open gaat. De man achterin stap uit om zijn pas in de slagboom te steken. Ik kan doorrijden. Bert staat ons al op te wachten. De man die ik al die tijd in mijn binnenspiegel heb gezien, komt nu onze kant op. Hoe kijkt hij? Niet echt nors, toch? Hij opent het portier.
“Ik mag je feliciteren,” zegt hij, “je bent geslaagd.”
Tijdens rijexamens met technische aanpassingen zit de examinator achterin, omdat er voorin de auto iemand van het CBR (afd. aanpassingen) dient te zitten.