Rijbewijs

Ik rijd de auto door de slagboom en parkeer hem achteruit in een parkeervak, zodat ik er straks zo uit kan rijden. Bert stapt uit; ik zit alleen in de auto. De radio speelt zacht – zoals altijd -, maar toch is het akelig stil in de auto. Bovendien heb ik het bloedheet, en dat terwijl mijn handen koud aanvoelen. Ze zweten een beetje. Klam zweet. Ik kijk om de tien seconden in de achteruitkijkspiegel en na tien minuten zie ik Bert aankomen. Twee mannen lopen achter hem aan. Mijn portier gaat open. De kleinste man geeft mij een hand. Hij stelt zich voor en legt uit wat de bedoeling is. Ik ga straks twee keer een stuk zelfstandig rijden en voer daarnaast kaderopdrachten en bijzondere verrichtingen uit. Heb ik verder nog vragen? Ik schud mijn hoofd; dit heb ik ruim anderhalf jaar geleden al eens gedaan.

De slagboom gaat vanzelf open. Ik sla linksaf, vervolgens weer rechts en dan weer links. Bekend terrein; hier heb ik de laatste tijd vaker gereden. Dan moet ik keren op de weg. Achteruit de zijweg inslaan? Nee, de parkeervakken aan de linkerkant van de weg bieden mij genoeg ruimte om te keren. Omdat de man naast mij wat breder is dan Bert – en hij bovendien een dikke jas aan heeft –, moet ik hem vragen wat voorover te leunen, zodat ik eventueel van rechtskomend verkeer kan zien aankomen. Hij buigt voorover en even later sjoef ik alweer de andere kant op.

Dan komt de eerste bestemming waar ik zelfstandig naartoe moet rijden: het Shell tankstation. Weet ik waar dat is? Hoewel ik er wekelijks stop voor mijn rijinstructeurs toiletpauze, kom ik er niet direct op (“Straks ga je rechts, dan bij het kruispunt links, bij de rotonde weer links en dan houd je Maarssen aan.”). Niks aan de hand; alles onder controle.

Vervolgens komt de volgende bestemming: Maarssen-Dorp. Ik rijd terug de snelweg op, voeg soepel in tussen twee vrachtauto’s en volg de bordjes. Alles gaat goed, tot ik in Maarssen-Dorp het kruispunt blokkeer voor een stadsbus die wil afslaan. Ik moet hem voor laten gaan, maar er zit niets anders op: ik rijd door en maak de bocht naar links. Voor mij zie ik bijna de achterkant van de bus mijn auto raken. Ik houd mijn adem in. Als ik voorbij ben, zeg ik: “O jee, nu hadden we nog bijna een ongeluk ook.”.
Ik zit te trillen, kan mij slecht concentreren en kennelijk rijd ik überlangzaam, want de kleine man achterin zegt dat ik best een beetje vaart mag maken. Bij de rotonde lukt het niet om mijn knipperlicht op tijd aan te krijgen. Het is met me gedaan.

We komen aan bij de slagboom, die deze keer niet vanzelf open gaat. De man achterin stap uit om zijn pas in de slagboom te steken. Ik kan doorrijden. Bert staat ons al op te wachten. De man die ik al die tijd in mijn binnenspiegel heb gezien, komt nu onze kant op. Hoe kijkt hij? Niet echt nors, toch? Hij opent het portier.

“Ik mag je feliciteren,” zegt hij, “je bent geslaagd.”

Tijdens rijexamens met technische aanpassingen zit de examinator achterin, omdat er voorin de auto iemand van het CBR (afd. aanpassingen) dient te zitten.

My funny Valentine

Precies twee jaar geleden. We zaten op de bank en Melle pakte zijn gitaar. My funny Valentine zong hij voor me, een lied van Richard Rodgers en Lorenz Hart (1937). De tekst luidt als volgt:

My funny Valentine
Sweet comic Valentine
You make me smile with my heart
Your looks are laughable, unphotographable
Yet you’re my favorite work of art

Is your figure less than Greek?
Is your mouth a little weak?
When you open it to speak, are you smart?

But don’t change a hair for me
Not if you care for me
Stay little Valentine, stay
Each day is Valentine’s Day

Is your figure less than Greek?
Is your mouth a little weak?
When you open it to speak, are you smart?

But don’t change a hair for me
Not if you care for me
Stay little Valentine, stay
Each day is Valentine’s Day

Ik was geroerd door Melles gitaar en stem, maar zeker ook door de tekst. Helemaal jezelf kunnen zijn. Dat dat is waarom iemand van je houdt. Het is de ultieme liefdesboodschap.

Elke dag is Valentijnsdag. Toch speelt Melle dit lied maar eens per jaar speciaal voor mij. Vorig jaar deed hij het stiekem terwijl ik niet thuis was. Op de piano. Hij nam het op en gaf het me ’s avonds in de vorm van een MP3: Download 01_my_funny_valentine.mp3. Dat het My funny Valentine zou zijn, had ik kunnen verwachten; dat het een Knabbel & Babbel-versie zou worden, kwam totaal onverwacht. Deze keer liepen de tranen over mijn wangen van het lachen.

Vandaag kreeg ik het lied weer live, op gitaar. Bij een ontbijtje met verse jus en een gekookt eitje. Elke dag is Valentijnsdag. En af en toe realiseer ik me:

Liefde = ontroering
Liefde = kunst
Liefde = plezier

Aan de schrijftafel

Sinds een week of twee heb ik geen internet meer. Niet omdat ik opeens heb besloten mijn tijd nuttiger te besteden, maar omdat ik had gehoopt inmiddels verhuisd te zijn.

Pas nu kom ik erachter hoe zeer ik eigenlijk verslaafd ben aan deze relatief jonge vorm van communicatie. Waar ik pas tijdens mijn vierde studiejaar voorzichtig de beschikking kreeg over het internet – ik betaalde nog per telefoontik -, zit ik tegenwoordig zeker twee uur per dag achter mijn pc. Om mijn mail te checken en verhuisregeldingen af te handelen. Rekeningen te betalen. Super Mario Bros 3 te spelen. Mijn Hyves-vrienden te onderhouden. En, zeker niet onbelangrijk op dit moment: om een nieuwe internetaanbieder te zoeken. Zonder internet kun je welbeschouwd net zo goed in een hutje op de hei zitten.

Toch heeft het ook voordelen om geen internet te hebben. Eén daarvan is dat ik weer lees. Gisteren heb ik in één ruk Het diner van Herman Koch uitgelezen. De hele dag in mijn joggingpak aan de keukentafel met een grote pot jasmijnthee – wat was dat lang geleden! Verder bel ik weer wat vaker met mijn vriendinnen, heb ik de katten vaker op schoot en ga ik zelfs af en toe vroeg naar bed. Maar het allerleukste van het geen internet hebben, is het schrijven in de kroeg.

Toen ik net voor de klas stond, richtte ik een poëzieclub op. Zes leerlingen, op één na allemaal afkomstig uit de bovenbouw van het atheneum, kwamen een jaar lang elke woensdagmiddag na schooltijd naar mijn klaslokaal om poëzie te schrijven. Mijn lokaal stonk op het einde van zo’n schooldag naar van hormonen doordrongen puberlijven. Hoe wijd ik de ramen ook openzette, de geur had zich genesteld in het meubilair en verdween dus niet. Ik besloot dat het anders moest. Op zondagmiddag ging ik met mijn leerlingen naar de kroeg, waar ze niet alleen een biertje namen, maar waar ze ook eens andere indrukken opdeden dan die van het muffige schoolgebouw. Ze mochten me geen mevrouw noemen. Ze schreven de sterren van de hemel.

Sinds die tijd heb ik zelden meer in een kroeg geschreven. Tot vandaag. In Springhaver, een café dat zich uitstekend leent voor schrijven. Ze hebben een bruine tafel met heel veel kranten, die worden gelezen door aan cognac nippende mannen. De bediening is niet gemaakt vriendelijk en er zitten vrouwen met netpanty’s en dreadlocks. Waar is het nou beter toeven dan op een plek als deze? 

Gehandicaptenvervoer op/onder maat

Om 15.30 uur zitten we netjes klaar, Renske en ik. Oma wordt vandaag 88 en we gaan een hapje eten met de hele familie. Hoewel we er pas om 17.30 uur hoeven zijn, heb ik het zekere voor het onzekere genomen en al om 15.45 uur een taxi besteld. Ze komen immers vaak te laat.

Het is 16.15 uur. Nog geen taxi te zien. Ik bel Valys:
"Is de taxi al onderweg?"
[… de taxicentrale wordt gebeld…]
"Hij komt eraan. Er was even wat moeite met het vastzetten van een rolstoel."

Een kwartier later staat de taxi voor de deur. Als ik het huis uit rijd, staat er een scootmobiel voor de taxi, in de stromende regen. De eigenaar zit op een taxistoel. Renske neemt naast hem plaats. Als de chauffeur mijn rolstoel wil vastzetten, vraag ik hem of hij niet beter eerst de scootmobiel binnen kan zetten. Zo wordt hij nat; er kan wel kortsluiting ontstaan.
"Nee," zegt de chauffeur kortaf. Hij neemt de tijd om mijn rolstoel vast te zetten. De gordel doet pijn onder mijn elleboog, maar hij heeft geen andere en ik mag mijn eigen gordel niet gebruiken. Dat is strafbaar. Ik vraag hem of hij aan de taxicentrale wil vragen of ze kunnen zorgen voor een verlengstuk.
"Weet je wel hoeveel deze gordel heeft gekost?" is zijn antwoord.

De chauffeur rijdt de scootmobiel binnen. Hij zit niet op de zitting, maar staat rechtop op de voetsteun. "Anders word ik zeiknat," moppert hij. Er staat een twee centimeter diepe laag water in de stoel. Ik zeg dat die meneer van wie de scootmobiel is, er niet op kan staan en dat hij straks dus wel zeiknat wordt. En ik vraag de man van de scootmobiel of we nog even een handdoek moeten pakken. Dat hoeft niet, zegt hij; hij gebruikt zijn mouw wel.

Als we rijden begint onze medepassagier te mopperen: "Hij was net ook al zo nors hoor. Ik mocht niet eens deze doos op de bank zetten."

Hierop reageert de taxichauffeur fel: "Het is MIJN bus en daar ben ik verantwoordelijk voor, dus IK bepaal hier wat er gebeurt. Er komen geen dozen op de bank."

Passagier: "Nou, dan rijd ik voortaan mijn eigen scootmobiel in en uit de bus. Het is MIJN scootmobiel en IK ben er verantwoordelijk voor, dus IK bepaal wat ermee gebeurt. U bent gewoon heel klantonvriendelijk."

Taxichauffeur: "Zeg zeg, als u praatjes krijgt, stapt u maar uit. Ik zet u er zo uit."

Passagier: "Zet mij er maar uit. Dan dien ik wel een klacht in. Mijn scootmobiel is zeiknat en u doet niets anders dan mopperen. Waar is trouwens uw identiteitspas? U bent verplicht een pas neer te zetten, zodat wij weten wie ons rijdt."

Taxichauffeur: "U denkt toch zeker niet dat ik mijn naam aan u geef?"

Passagier: "Nou, dan bel ik de politie en dan zullen we wel eens zien of u nog steeds zoveel noten op zang heeft." Hij trekt zijn telefoon uit zijn zak en toetst: 1…1…. Renske probeert de boel te sussen:
"Jongens, moet dat nou allemaal op de vrijdagmiddag? Kom op joh, dan kost het nog meer tijd. Wij moeten op tijd in Almere zijn." De man naast haar kijkt beteuterd en steekt zijn telefoon terug in zijn broekzak.

We komen aan in Amersfoort. Het is inmiddels 17.40 uur. Half zes halen we dus niet meer. Ik pak mijn telefoon en bel mijn tante, die het etentje organiseert. "Wij zijn wat later. We zijn net in Amersfoort aangekomen. Nu moeten we nog een passagier afzetten en dan komen we eraan. Begin anders maar vast met eten."

"U bent ook veel te ver omgereden," klinkt het naast Renske. Onze medepassagier blijkt taxichauffeur geweest te zijn. Hij kent de weg hier goed, zegt hij. Hij is zijn woede kennelijk vergeten en besluit de chauffeur een handje te helpen. "Dan gaat u op het eind links en dan de tweede rechts," zegt hij, "en daarna kunt u zo de snelweg oprijden naar Almere."

We zijn aangekomen bij het huis van de man met de doos. Niet hij, maar de chauffeur rijdt zijn scootmobiel naar buiten. Onderwijl fluistert hij tegen mij: "Die man heeft dus duidelijk een hersenbeschadiging. Ik had het eerst niet door, maar ik had het moeten herkennen. Nu snapt u dus waarom ik hem op een gegeven moment negeerde." Ik vind dat de passagier gelijk had, maar zeg niks.

Als de man en zijn scootmobiel binnen zijn, moeten we nog een half uurtje. Dat geeft TomTom aan en ik vertrouw blindelings op TomTom. Maar de chauffeur draait de bus en rijdt volstrekt de andere kant op dan zijn navigatiesysteem aangeeft.
"Keer om, keer om," geeft de vrouwenstem aan. De chauffeur blijft stug doorrijden. Hij weet een betere weg, beweert hij. "Keer om," probeert TomTom nog een keer. Tevergeefs.

Om 18.40 uur komen we aan bij oma. Ze hebben op ons gewacht. Oma zit verhongerd in haar rolstoel, want normaal eet ze om 17.00 uur. Zo te zien is ze eigenlijk aan haar bed toe, maar we gaan aan tafel. Het ergste van alles is dat dit soort situaties eerder regel dan uitzondering zijn. Mensen met een handicap worden kennelijk nog steeds niet als klant gezien, maar zijn overgeleverd aan de aanbestedingskeuzes van Valys of de gemeente. En die kijken vooral naar prijs en niet naar kwaliteit. Wanneer komt de tijd dat ik gewoon van AL het openbaar vervoer gebruik kan maken zonder op een tochtig balkon te hoeven zitten en zonder drie uur van te voren te reserveren?

Tweepersoons hoog/laagbed

Jarenlang heb ik op een eenpersoonsbed hoog/laagbed geslapen. Ook met een partner, want Fokus biedt geen ADL-assistentie als je geen hoog/laagbed hebt. Gevolg: met z’n tweeën in een veel te krap bed. Twee bedden die bij elke fysieke toenadering uit elkaar schuiven. Valpartijen. Ontevreden partners. En het is ook gewoon niet gezellig, twee eenpersoonsbedden. Daarom liet ik een aantal jaren geleden een tweepersoonsbed bouwen. Op tilhoogte, want als de ADL je niet in en uit bed helpt, moet je partner dat maar doen. En dat gaat ook best, voor een of twee nachten per week. Maar als je samenwoonplannen hebt, wil je niet structureel gebruik hoeven maken van de hulp van je partner; dan wil je gewoon dat je lief je lief is. Om bij elkaar te slapen en gebruik te maken van hulp van derden, heb je dus een tweepersoons hoog/laagbed nodig.

Systemen voor tweepersoons hoog/laagbedden zijn op één hand te tellen. Sterker nog: op twee vingers. Je hebt hoog/laagcarriers die je in de ombouw van een bestaand tweepersoonsbed zet, en bedden van het merk Deron. Het eerste systeem heeft een nadeel: je kunt het hoog/laaggedeelte van het bed nooit van de kant trekken als je er aan de andere kant bij wilt. Ook het Deron-bed heeft een nadeel: het kost een rib uit je lijf. Voor een tweepersoonsbed met hoog/laagfunctie en twee matrassen ben je ruim € 5.500,- kwijt.

Toch koos ik voor het Deron-bed. Het heeft namelijk ook voordelen: één helft van het bed blijft op de grond, terwijl de andere helft in hoogte verstelbaar is. En dat terwijl de ruimte tussen de twee matrassen minimaal is; ze passen de hoogte van beide helften op elkaar aan. Het bed is bovendien van de kant te schuiven en beide partners kunnen hun eigen soort matras krijgen; Deron biedt namelijk ook nog eens anti-doorligmatrassen in allerlei soorten en maten. Ook precies dezelfde als mijn huidige Tempur-matras. Dit laatste was voor mij doorslaggevend. Ik heb als kind wel dertig anti-doorligmatrassen geprobeerd en keer op keer ging het mis. Alleen met het Tempur-matras kreeg ik geen last van doorligplekken. Dit matras gebruik ik inmiddels 17 jaar en heeft mij in één klap van alle lig- en slaapproblemen afgeholpen. Ik diende een aanvraag in bij de zorgverzekeraar.

De zorgverzekeraar poeierde mij af met een ’tegemoetkoming in de kosten’ van € 300,-, zodat ik zelf het bed kon aanschaffen. Dit bedrag is echter niet eens genoeg voor de helft van een Tempur-matras, laat staan voor de rest van mijn helft (met hoog/laagcarrier). Ik tekende bezwaar aan -tevergeefs: de ziektenkostenverzekeraar beriep zich op het recht om deze aanvraag af te wijzen. Daarom besloot ik over te stappen naar een andere ziektenkostenverzekering. Deze bleek in elk geval klantvriendelijker te zijn; er kwam iemand bij mij thuis die de situatie eens kwam opnemen. En inderdaad: hij vond mijn aanvraag reëel en ik mocht het bed bestellen. Het partnerdeel betaal ik zelf; het hoog/laaggedeelte en mijn matras worden vergoed.

De vergoeding van het matras was nog wel een uitdaging. De zorgverzekeraar heeft namelijk drukverlagende matrassen in het assortiment die ze standaard leveren. Mijn doorliggeschiedenis heeft mij geleerd dat standaardoplossingen voor mij meestal geen optie zijn.

"Maar ik krijg altijd en overal doorligplekken, behalve op een Tempur-matras. En Deron kan Tempur-matrassen leveren."
"Hoeveel weegt u, mevrouw Van Schendel?"
"Eh, drieëndertig kilo."
"Maar mevrouw, dan heeft u zwaar ondergewicht." Ze klonk verontrust.

Ik was met pijn en moeite acht kilo afgevallen, op aanraden van mijn longarts. Sommige mensen met een spierziekte wegen nu eenmaal minder doordat ze minder spiermassa hebben. Bovendien, ik ben niet bijzonder groot. Ging die vrouw een beetje suggereren dat ik anorexia had! Maar mijn uitleg volstond. Er werd mij een Deron-matras toegekend.

Vandaag heeft Deron het derde uitprobeermatras geleverd. Op het eerste kon ik na vier nachten niet meer liggen van de (druk)pijn op mijn stuit, het tweede leverde vervaarlijk rode plekken op rond mijn vroegere drukplekken. Het is dus maar de vraag of dit derde matras het wel gaat halen.

Wanhopig belde ik daarom vanmorgen de zorgverzekeraar, die ik zover moest krijgen dat ze me alsnog een Tempur-matras zouden vergoeden. Ik dacht terug aan het ondergewichtverhaal.
"Goedemorgen, met Hann van Schendel."
"Aaah, mevrouw Van Schendel, hoe maakt u het?"

Ik vertelde dat mijn derde uitprobeermatras zojuist was geleverd.
"Wilt u dat nog wel uitproberen?"
"Ach, het is er nu toch."
"Als het nodis is, belt u me maar weer. Dan bestellen we alsnog een Tempur, hoor."

Met een glimlach van opluchting legde ik neer. Het heeft wat voeten in aarde gehad, maar het ziet er nu toch naar uit dat wij straks, in ons nieuwe huisje, samen in één bed kunnen inslapen en wakker worden!

Recyclemanie

Behalve een bank heb ik nog nooit een meubel gekocht. Als student kreeg ik afgedankte exemplaren van familie en vrienden en mijn tafel vond ik zelfs bij het grof vuil. Tot nu toe was mijn keuze voor tweedehands en opgeknapt louter noodzaak; ik had gewoon geen geld voor nieuwe stoelen, tafels, kasten en bijzettafels. Maar inmiddels zie ik de lol en het nut in van het recyclen: het is zonde om meubels weg te doen. Bovendien is het resultaat vaak verrassend; oude spullen komen soms überhip uit de verf!

In de oorlog bouwde mijn opa (ook uit geldgebrek) een aantal meubels. Eén daarvan is een glazenkast, dat van donkerbruin hout is gemaakt. Na jaren in het huis van mijn grootouders, heeft deze kast nog een flinke tijd in het huis van mijn ouders gestaan. Hij stond in de voorkamer, waar de divan stond, met een schommelstoel en oude zwart/wit-tv. Hij kwam er mooi tot zijn recht. In 1996 besloten mijn ouders om permanent te gaan reizen. Ze verkochten het gros van hun spullen, maar de glazenkast wilde niemand hebben, en dus belandde hij op een stoffige zolder. Toen ik naar Nieuwegein verhuisde, kreeg de kast van mijn opa een nieuwe bestemming. Maar daarvoor moest hij eerst oranje geverfd. De binnenkant werd champagnekleurig. Zo luidde ik zijn tweede – of eigenlijk derde – leven in.

Mijn opa’s kast uit 1943 blijkt nog helemaal van deze tijd. Onlangs kreeg hij een nieuw imago, houtskoolzwart met krijtwit. Het resultaat is verbluffend, zeker in ons nieuwe huis, waar hij afsteekt tegen de houten woonkamervloer en past bij de betegelde keukenvloer.

Ook de stoelen van mijn oma’s ronde keukentafel – vier exemplaren met lelijk beige beklede skay – kregen in Nieuwegein een tweede leven; ze werden oranje geverfd en blekleed met groen/oranje streepjesstof. Na hun metamorfose met zwarte verf en een designstofje zien ze eruit alsof Victor en Rolf er zelf nog op hebben gezeten. En wat denk je van de jaren ’30-stoel, die we onlangs aan de kant van de weg zagen staan met stoffige, muffe, mosgroene blekleding? Ook hem misstaat een modern jasje niet.

Geef je meubels dus een tweede kans. Je zult verbaasd staan van het resultaat. En het is nog duurzaam ook!

Vorkje prikken bij de buren

Sinds een maand of wat heb ik nieuwe bovenburen. Toen ze er net woonden, liepen we elkaar tegen het lijf voor mijn voordeur. Een pasgetrouwd stel dat diezelfde week nog op huwelijksreis zou vertrekken.
"Komen jullie daarna gezellig een keer op de koffie?" vroeg ik. Dat vonden ze een strak plan.

Helaas liep het anders. Sinds ze terug zijn van hun witte broodsweken, schelden ze elkaar ongeveer vijf keer per week de huid vol, wat gevolgd wordt door het geluid van verwoed klikkende hakken, dichtslaande deuren en het piepend optrekken van hun auto, die steevast pal voor mijn voordeur op de stoep geparkeerd staat. Sinds een paar maanden vind ik bovendien van alles in mijn tuin wat ik er niet heb achtergelaten: walmende sigarettenpeuken, doorgescheurde aanmaningen en huisafval. Voor het huis liggen milkshakebekers, bakjes van de afhaalchinees en de inhoud van een geleegde asbak uit de auto. In mijn groenbak vind ik plastic zakken met afval. Feestjes die rond 22.30 uur beginnen met harde muziek komen regelmatig voor.

Vragen of het anders kan had geen effect, evenmin als een herhaalde uitnodiging om op de koffie te komen. I’ve you don’t beat them, love them. Maar mijn buren hebben geen behoefte aan sociale omgang met hun benedenbuur.

Dit soort dingen komt vaker voor. In veel wijken weten mensen niet eens wie hun buren zijn. Daarom hebben we met VisieNL iets bedacht: vorkje prikken bij de buren. Je nodigt je buren uit om bij je te komen eten en je kookt iets lekkers voor hen, of het nou kosher, halal of vegetarisch moet zijn. Vervolgens vraag je de gasten of zij op hun beurt zo’n avond willen organiseren voor andere buren. Zo leer je al je buren binnen no time kennen! Natuurlijk moet je wel iets te bespreken hebben op zo’n avond. Daar hebben we ook iets op bedacht: een kaartspel met vragen en opdrachten om je buren beter te leren kennen. Voor als het gesprek doodslaat.

Ons initiatief is niet geheel uniek. Op televisie heb je bijvoorbeeld het programma Eten bij de Buren. Een islamitisch gezin en een niet-islamitisch gezin gaan met elkaar aan tafel. In het Van Abbemuseum vond ik een receptenboek van mensen met verschillende culturele achtergronden die samen nieuwe recepten bedachten. In elk recept kwam iets terug van beide culturen, bijvoorbeeld stampot hutspot met bami (o.i.d.). En op het internet bestaan fora waarop buurtbewoners een afspraak kunnen maken om met elkaar te eten.

Vaak richten dergelijke initiatieven zich op mensen met verschillende culturele of religieuze achtergronden, terwijl ook oer-Hollandse mensen zonder geloof natuurlijk ook nauwelijks weten wie er bij hen in de straat woont. Ons Vorkje prikken bij de buren is dus niet specifiek gericht op Marokkanen, Nederlanders of Chinezen, maar gewoon op mensen zoals jij en ik.

"Hann, als jij nu eens het goede voorbeeld geeft? Kun je gelijk een verslagje schrijven voor onze website."
"Ehh, ik wacht wel tot we in Amsterdam wonen." Ook idealisme kent zijn grenzen.

Het nieuwe doen – Paul van Capelleveen

In het jaar 2009 doe ik mezelf elke dag een gedicht cadeau. Met de poëzie-scheurkalender, samengesteld door Tjitske Jansen en Victor Schiferli. Op 2 januari al werd ik aangenaam verrast door het gedicht Het nieuwe doen van Paul van Capelleveen:

Het nieuwe doen

Lees een gedicht, desnoods van mij.
Schrijf zomerbrieven. Evenaar
de poolnacht van een schone lei.
Niet, niet doen.
                 Voel je knoken,
doe wat je wilt – ik doe het ook.
Verwijder dagelijkse smeerboel.
                 Niet, niet doen.
Maak je op voor de grote trek.
Doe je te goed aan het nieuwe jaar.

PAUL VAN CAPELLEVEEN

Wat een magisch gevoel roepen de samenstellingen ‘zomerbrieven’ en ‘poolnacht’ op! Eigenlijk is die hele zin pure magie: ‘Evenaar de poolnacht van een schone lei’. Hoewel ik niet snap wat er staat, krijg ik er wel een beeld bij: dat van sneeuw op de bevroren, schaarsverlichte stadsvaart. Doorgaan terwijl je wangen bevriezen. Tintelende vingers. Iets schoons, hards, onoverwinnelijks. 

Ook spannend vind ik de titel, ‘Het nieuwe doen’. Wat doen we opnieuw? En nog belangrijker (want twee keer genoemd): wat doen we vooral niet?

Knap in elkaar zit ook het rijmschema. Hoewel het gedicht conventioneel begint met een a-b-a-schema, wordt het rijm steeds subtieler en wordt de spanning opgebouwd door ‘het nieuwe jaar’ pas in de laatste zin te laten rijmen op dat toch al opvallende, alleenstaande woord ‘Evenaar’. Dat brengt lading met zich mee!

Een uitgebreide analyse van het gedicht (zoals ik voor mijn studie Nederlands regelmatig heb moeten maken) zal ik mezelf deze keer besparen. Dan kunnen er namelijk twee dingen gebeuren: het gedicht komt tot leven, of het valt tegen – je pelt de vellen een voor een af en er blijkt geen kern onder te zitten. De magie is eraf. Niet, niet doen, denk ik dan. Doe je te goed aan dit mysterieuze gedicht!

Mar Adentro

Het is oudejaarsavond, 2008 zit er bijna op. Het is een mooi jaar geweest, zo mooi dat we niet de behoefte hebben om uitgebreid ergens te dansen, vuurwerk af te steken of bij vrienden spelletjes te spelen. Lekker thuis, met mijn ouders over de vloer, besluiten we een film te kijken: Mar Adentro. Dat deze Spaanse euthanasiefilm een vrolijk einde zou maken aan het jaar 2008, had ik niet verwacht. Maar mooi was hij wel, deze film.

Heel in het kort: Ramón Sampedro is volledig verlamd en brengt zijn leven door in bed. Alleen zijn hoofd kan hij nog bewegen. Dit omdat hij 26 jaar geleden in ondiep water sprong, met zijn hoofd op de zeebodem terecht kwam en daardoor een dwarslaesie opliep. Een rolstoel hoeft hij niet – het enige wat hij nog wil, is sterven. Omdat hij dit leven, waarin hij volledig afhankelijk is van anderen, niet waardig vindt. Leven moet volgens hem een recht zijn en geen plicht. Helaas denken niet alleen de autoriteiten daar anders over, maar ook zijn (gelovige) broer en andere naasten vindt het onaanvaardbaar dat hij niet verder wil leven. Toch weet Ramón mensen voor zijn zaak in te zetten, waardoor uiteindelijk gebeurt waarnaar hij al die tijd al verlangt: hij sterft een onnatuurlijke, maar waardige dood.

De film roept dubbele gevoelens bij me op. De beelden en de muziek alleen al laten een diepe indruk op me achter omdat ze het beeld neerzetten van een krachtige man. Een man die ergens voor durft te kiezen en die laat zien dat sterven niet het weglopen voor je problemen is, maar het onder ogen zien van je problemen. Ik vind het enerzijds sterk dat Ramón kiest voor de dood, terwijl zijn omgeving het niet kan verdragen dat hij (dit) leven niet waardig vindt.

Aan de andere kant kan ik me niet in Ramón verplaatsen. Ik zie dat hij schrijft. Geniet. Liefheeft. Toch verkiest hij sterven boven leven. Waarom? Waarom wil hij dag in dag uit op dat bed blijven liggen, terwijl hij ook kan kiezen voor een mobiel leven (in een rolstoel)? Deze vraag kwam ook op bij andere personages uit de film. De jonge, onbesuisde Rosa bijvoorbeeld wil hem er bij hun eerste kennismaking van overtuigen dat het leven de moeite waard is. Ramón wijst haar onmiddellijk de deur. Ook de pastoor, die zelf volledig verlamd in een rolstoel door het leven gaat, vangt bot; Ramón vindt de plicht om te leven geen vrijheid, het recht om te sterven wel.

Dat Rosa en de pastoor bot vangen, is geen wonder; zij zijn in hun manieren van overtuigen dom respectievelijk egoïstisch. De pastoor zet het leven namelijk geheel in het teken van God, waarbij hij voorbij gaat aan zelfbeschikkingsrecht. Rosa wil Ramón niet kwijt omdat ze in hem haar ware liefde ziet. Met deze kortzichtigheid en dit eigenbelang van de andere personages geeft de filmmaker Ramón gelijk, zeker als Rosa er later (uit liefde) voor kiest om Ramón toch te helpen, door zijn dodelijke drankje voor hem klaar te maken.

Ik ben geen naaste van Ramón en bovendien ben ik niet dogmatisch; ik geloof in het recht om te sterven. Iedereen moet zelf kunnen beslissen of hij blijft leven of niet. Dat maar liefst twee dokters een handtekening moeten zetten om iemand waardig te kunnen laten sterven in echt heel schrijnende situaties, vind ik te gek voor woorden. Maar bij Ramón begrijp ik het niet. Hij geniet toch van dingen? Ik zie geen pijn, ik zie geen wanhoop; ik zie alleen een man die ondanks alles weigert het leven te omarmen.

Het jaar 2008 zit er bijna op. Het is klokslag twaalf uur als Ramón zijn drankje inneemt en eindelijk, na 28 jaar, sterft. Buiten wordt vuurwerk afgestoken; het groene en roze licht van de vuurpijlen verlicht de woonkamer waarin wij huilen om Ramón. De keukenmeiden gillen erover. Ondanks mijn dubbele gevoelens ben ik blij voor Ramón. Dit komt omdat hij zijn wens louter op zichzelf betrekt; hij zegt nooit dat een afhankelijk leven geen waardig leven is of dat mensen met een ernstige handicap de dood zouden moeten verkiezen. Hij vindt zijn leven onwaardig en verkiest de dood, maar mij laat hij vrij. Ik mag het leven omarmen – schrijven, genieten, liefhebben. We trekken de champagnefles uit de kast. Op een fantastisch nieuwjaar!

Fluoriserende oorbellen en een parelketting

‘Niets is zo veranderlijk als een Hann’, wordt mij regelmatig voorgehouden als ik een boterham met kaas wil, terwijl ik twee minuten geleden nog helemaal ging voor een boterham met pindakaas. Met kleding is dit niet anders.

“Wat ben je chique gekleed vandaag. Ik voel me bijna underdressed,” zegt Margreet op een doordeweekse avond in de bioscoop. En dat terwijl ik er soms ook alternatief bij loop, met roze haar of blauwe nagellak. In vergelijking met de alternatieve Hann is Margreet toch wel weer heel netjes.

Vroeger dacht ik dat ik gewoon mijn stijl nog niet had gevonden. Dat dat nog wel zou komen als ik eenmaal volwassen was. Ik droeg de ene dag een parelketting en de volgende dag een gebatikte legging. Een blouse met stropdas. Fluoriserende oorbellen met papercliphologrammen.

Toen ik eenmaal volwassen was, dacht ik dat ik mij gewoon graag aanpaste aan mijn omgeving. In mijn studententijd met Karin, een hippe chick met leren armbanden en wel veertien piercings, kocht ik jassen van velours en liet ik een neusbel zetten. Toen ik met Roald verkeerde, een hoogleraar met een dure smaak, werd het assortiment krijtstreepbroeken in mijn kledingkast ineens heel groot. Ook aan mijn werk heb ik mijn outfit regelmatig aangepast. Voor de klas stond ik in een streepjestrui of polo en bij de VSN droeg ik nog net geen Olily-sjaaltjes.

Per 1 februari 2009 heb ik een nieuwe baan, bij Achmea. Tijdens mijn sollicitatiegesprek heb ik even rondgekeken in mijn nieuwe werkomgeving, en wat bleek? Bij Achmea draagt men witte blouses/overhemden met een zwart mantelpak of driedelig pak. Geen krijtstreep, geen kleurtje – gewoon zwart/wit. Dat had ik nog niet in mijn kast hangen.

Er zat niets anders op; ondanks mijn nieuwe levenshouding – waarin consuminderen centraal staat – moest ik even ouderwets shoppen om aan mijn nieuwe werkkledingnorm te voldoen. Ik slaagde bij Sissi Boy; daar kocht ik een witte blouse met een tricot achterpand. Gewone blousjes passen niet om mijn (scheve) rug omdat ze niet genoeg meerekken, maar deze wel. Vandaag heb ik er de hele dag in rond gelopen en ik voelde me er eigenlijk heel erg mezelf in. Heel natuurlijk. Ik heb er dus gelijk een paar besteld.

Mijn stijl is dus niet constant geworden. Hoewel het tijdperk van de fluoriserende oorbellen nu echt wel achter de rug is, voel ik me nog steeds lekker in heel uiteenlopende, haast tegenstrijdige stijlen. Maar waar ik mijn smaak eerst koppelde aan personen of werkomstandigheden, ben ik erachter gekomen dat ik ondanks die verschillende outfits echt mezelf ben, of ik nu een leren broek, een paarse jas van zacht velours of een witte blouse draag.

Niets is zo veelzijdig als een Hann.

Gepussytrapt

"Hee Hann! Ik heb je toch laatst verteld over Edwin, die gozer waarmee ik laatst gezoend had terwijl het net weer aan was met zijn vriendin?"

"…?"

"Nou, je weet wel, Edwin, met wie ik het had uitgemaakt omdat ik hem niet kon lezen. Ik dacht dat ‘ie vreemdging omdat hij zo vaak uit ging. Maar als ik hem ernaar vroeg, zei hij keihard dat dat niet zo was. Ik wist niet meer of ik hem wel kon geloven, want aan z’n gezicht zag je nooit wat."

"Had die weer een vriendin?"

"Ja joh, best een mooi chicky. Goed gekleed, brilletje. Hoewel ze ook heel snollig op Hyves staat, helemaal met haar armen om Edwin heen, en dan in een tijgerprintje. Maar zij had het dus ook uitgemaakt. En weet je? Nu is ze zwanger!"

"Wat?!"

"Dat wist ik niet hoor, anders had ik nooit met hem gezoend. We hadden afgesproken en ik dacht: lekker snackje tussendoor. Hij was toch weer vrijgezel, boeiend. Maar toen zaten we in de kroeg en toen zei hij ineens dat ze weer samen waren. Jammer, dacht ik nog, geen snackje tussendoor. Maar hij bleef maar aandringen. En toen was ik kneiterlam en toen dacht ik: hoor eens, IK ben niet verantwoordelijk, HIJ heeft een vriendin. Ik stond ook al vijf maanden droog! En toen hebben we dus gezoend. Ik ben blij dat ik niet met ‘em heb geneukt joh. Had ik me helemaal kut gevoeld."

"Maar ze is dus zwanger?"

"Ja, en weet je? Ze heeft het hem pas verteld na drie maanden. Die lamlul is gewoon vet gepussytrapt, net goed! Gewoon erin geluist. Ze was vast al zwanger toen het uitging. Toen ze erachter kwam heeft ze het weer goed gemaakt."

"En ze heeft het niet verteld toen het weer aan ging?"

"Nee, dat heeft ze pas verteld twee dagen nadat hij met mij gezoend had, zegt ‘ie. Nu is ze drie maanden zwanger. Het zou me ook niks verbazen als het van een andere vent is."

"Is Edwin er blij mee?"

"Mixed feelings, zegt ‘ie. Maar dan roep ik gewoon dat ‘ie er tweehonderd procent voor moet gaan! Dat werd ook wel eens tijd, dat ‘ie ergens echt voor gaat. Het zal hem leren, de lul. […] Weet je, ik denk dat ik toch nog maar even een soa-testje ga doen."

Milieuvriendelijke inkt

Ecofont_4Deze blog is getypt in een lettertype dat ik normaal niet gebruik op mijn blog. Het gaat om het lettertype Spranq Eco Sans, een inktbesparend lettertype. Het is opgebouwd uit ‘normale’ letters met heel veel gaatjes erin. Een uitgebalanceerd lettertype, want als je het print, is het nog zonder problemen leesbaar (als je de makers van Ecofont mag geloven). Een mooi alternatief dus in een samenleving waarin duurzaamheid steeds belangrijker wordt.

Het installeren van het lettertype is zo gepiept, dankzij de goede gebruiksaanwijzing op de website van Ecofont. Zelfs ik had de klus binnen twee minuten geklaard.

Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik mijn kersverse lettertype nog niet heb uitgeprint; ik heb immers geen werkende printer meer (zie blog Een beter milieu begint bij…?). Ook vraag ik mij af wat er gebeurt als je je je printer op besparend zet (door middel van de optie Klad bij Eigenschappen); zou je dan niet een heel mager lettertje krijgen? En wat zou er gebeuren als je uitgeprinte documenten kopieert?

Toch hoop ik vurig dat het werkt. Zo ontlast ik namelijk niet alleen mijn portemonnee én mijn printer, maar ook het milieu!