Snoetenpoetsers en de tijd van de predestinatie

Ze bestaan echt: snoetenpoetsers. Niet alleen worden ze gebruikt om snoeten te poetsen, ook maken ze korte metten met vieze vingers, wangen en neuzen. Snoetenpoetsers – een verschrikkelijke naam, maar hij blijft hangen.

Anderhalf jaar geleden hoorde ik het woord voor het eerst. Op het werk, toen ik zelf nog maar nauwelijks zwanger was. Collega M. ergerde zich bont en blauw aan haar aan smetvrees lijdende zus. “Die kinderen mogen helemaal niets, want dan worden ze vies. De héle dag is ze in de weer met van die snóétenpoetsers!” Ze gooide haar hoofd in haar nek. Snoetenpoetsers: een woord met precies de juiste lading. Ik dacht dat ze het zelf had bedacht.

Tot Jonne een maand of twee geleden begon met het eten van vast voedsel. Met de handen eten is goed voor de motoriek en smaakontwikkeling, maar het geeft een hoop troep: plakkerige bananenvingers, hüttenkäse van oor tot oor, pompoen tussen de nekplooien… en dat alles het liefst gemengd met spuug en snot. Op een middag kwam Melle thuis met dé oplossing: snoetenpoetsers. Tot hier heb ik weinig bezwaren tegen het concept.

Snoetenpoetsers blijken er echter in twee soorten te zijn: Boys en Girls. Beide pakjes zijn Zwitsal-geel, maar die voor Girls hebben roze letters en een roze streep, waar die voor Boys blauw zijn. Ook de afbeelding verschilt: op het jongenspakje staat Captain Hook, op het meisjespakje staan de vier mooiste Dinsey-prinsessen. En dáár gaat het mis.

Het is al erg genoeg dat kinderen in de kleding- en speelgoedwinkel in een genderkeurslijf worden gedwongen. Poppen en garages, keukentjes en robots, als je de websites van online speelgoedwinkels bekijkt, wordt zichtbaar hoe jong onze kinderen al in het eeuwenoude beeld van zorgende (huis)vrouw en onderzoekende man worden gedrukt.

Decennialang al vechten vrouwen en mannen om dit beeld te ontstijgen; we bedrijven politiek om vrouwen de mogelijkheid te geven financieel onafhankelijk te worden en om mannen tijd te geven om hun kind te zien opgroeien. En wat doet Zwitsal? Het stereotiepe genderpatroon er nog even lekker extra ingieten. Met de paplepel – je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.

Melle, die veel voor Jonne zorgt omdat ik een drukke baan heb, had beide pakjes meegenomen. Uit nieuwsgierigheid: zouden ze ook anders aanvoelen, of anders ruiken? Uitvoerig zintuigelijk onderzoek leverde geen enkel verschil op tussen de jongens- en de meisjesdoekjes; alleen de verpakking is anders. En dus wordt Jonnes vieze snoet gepoetst met Captain Hook én de vier prinsessen, zodat zij een voorliefde krijgt voor zowel piraten als prinsessen.

Zwitsal, mogen die woorden Boys en Girls er alsjeblieft af? Er is niks mis met diversiteit, maar de tijd van de predestinatie is nu toch echt passé.

Dreamhopper

In mijn mailbox verschijnt plotseling het bericht: Borgeous is following you. Ik hoef er niet over na te denken. Ze kwam veel bij ons over de vloer en woonde zelfs even bij ons in huis. Tien jaar ouder dan ik was ze; een soort oudere zus. Op een dag verdween ze in het niets. Dat is 27 jaar geleden.

We twitteren wat heen en weer. Er komt een privébericht. Ik antwoord. En plotseling, na een maand of twee, komt er die afspraak: schilderijen en koffie. Om bij te praten.

Op zondagmiddag rijden we naar het Noord-Hollandse dorp en gaan we op zoek naar de showroom van een oude Renault-garage. De lucht is grauw. Alsof we een film van Alex van Warmerdam zijn binnengereden. “Daar, op de hoek!” We zien een grote, kale ruimte, waar geen spoor van een auto meer te bekennen is.

Twee vrouwen komen naar buiten. Ze lopen ons tegemoet en ik kijk, peil: wie van de twee is het? Herken ik haar? Ja, zij. Zij is het. Hoewel ik haar op straat niet zou hebben aangesproken, herken ik de bruine ogen. De kleine, spitse neus. De kwajongensachtige manier van lopen. De ander geef ik een hand. “Hann.”

Dan gaan we de showroom binnen. In de hoek staat een oude tafel met grote koffiemokken en een pak koekjes. Achter die tafel hangen een paar schilderijen – de rest staat in plastic en folie ingepakt tegen de muur.

“Ben jij een medisch wonder of zo?” vraagt ze.
“Hoezo, dacht je dat ik dood zou zijn?”
Het ijs is gebroken. We gaan aan de tafel zitten, nemen koffie en blazen in onze mokken. We vertellen hoe het ons de laatste 27 jaar is vergaan. We kijken naar elkaar. En halen herinneringen op.

dreamhopperNa tweeënhalf uur praten laat ze ons haar werk zien. Herkenbare beelden – ik heb haar website regelmatig bezocht. Eén schilderij springt er onmiddellijk uit: een wit konijn tegen een matgrijze achtergrond, waaruit – als je goed kijkt – een figuur oprijst. Het heet Dreamhopper. Ook Melle is zichtbaar onder de indruk. We hoeven niet te overleggen. “Is het te koop?” vraag ik haar. Ze knikt. “Kom je het bij ons ophangen?”

En zo zit ze een uur later met haar vrouw bij ons aan de keukentafel. Daarboven hangt haar werk, heel natuurlijk. Alsof het er al jaren hangt.

Benieuwd naar het andere werk van deze kunstenaar? Kijk op www.borgdenobel.nl

Méér handicap

Ze hebben me weer gevonden: vorige maand werd ik gebeld door een damestijdschrift met de vraag of ik een interviewde wilde geven.
“Waarover?”
Het was de redactrice ter ore gekomen dat Melle en ik Ons-portretten maken, portretten van ons samen. Via spiegels, schaduwen en camera’s. Dat was hip en leuk en zij wilde er graag meer over weten.

Ik ging akkoord, op voorwaarde dat de redactrice het interview live zou afnemen. Telefonisch hoef je maar met een half woord te zeggen dat je rolstoelgebonden bent, en je bent al gedegradeerd tot iemand die ‘ondanks haar handicap’ midden in het leven staat. Als mensen mij in levende lijve ontmoeten, halen ze dat soort fratsen niet in hun hoofd. De redactrice stemde toe; diezelfde week nog zou zij met de trein naar Amsterdam komen om het interview af te nemen.

Helaas besliste het lot anders. De treinen reden niet, waardoor we besloten het toch maar telefonisch te doen. We hadden een geanimeerd gesprek van ruim een uur. Over fotografie, over kunst, en over mijn drang om bij te dragen aan de positieve beeldvorming van mensen met een handicap – door te laten zien dat je een normaal leven leidt, maar het niet over de beperking an sich te hebben. Ik vertelde de redactrice over een column die ik ooit schreef over beeldvorming, en vertelde haar hoe blij ik was dat we het in dit interview over mijn passies konden hebben: kunst en literatuur.

Wekenlang hoorde ik niets. Ik mailde de redactrice maar kreeg geen antwoord. Tot afgelopen week, toen de telefoon ging. Een andere redactrice van hetzelfde damestijdschrift. “Ik bel even over het interview. De eindredactie wil het graag persoonlijker. Over één stuk zijn we tevreden, maar we willen je vragen om na te denken over twee andere, persoonlijkere onderwerpen.”

Ik vroeg haar mij het artikel eerst eens te mailen, zodat ik er meer over kon zeggen. Toen ik het bestand opende, bleek het stuk te zijn onderverdeeld in drie onderwerpen:

  1. Ons-portretten
  2. Positief beeldvormen
  3. Passie voor kunst en cultuur

Ze hadden gelijk, het was weinig persoonlijk. Dat verbaasde me, want ik had best veel over mijzelf verteld. Alleen het stuk over positief beeldvormen ging direct over mij; ik herkende mijzelf er echter niet in. Het was slap, aanstellerig. Er stonden zinnen in als Ik ben Hann en zit ‘toevallig’ in een rolstoel. En juist dát was het stuk dat de redactie wilde behouden. Ik legde hoe ik het voor ogen had: het eerste en derde onderwerp behouden, maar wel persoonlijker insteken, het tweede stuk zo herschrijven dat ik mezelf erin zou herkennen.

Twee dagen later had ik de eindredactrice zelf aan de telefoon. “Zou je het interview opnieuw willen geven, zodat we het stuk persoonlijker kunnen maken?”
Voor ik toezegde, vroeg ik haar wat voor soort ‘persoonlijke onderwerpen’ zij eigenlijk voor ogen had. De eindredactrice wond er geen doekjes om. “We willen méér handicap. De lezeres moet wel begrijpen hoe het zit en hoe je dat nog, eh, hoe je dat allemaal doet.”

Beleefd legde ik uit dat ik ‘ja’ had gezegd tegen een interview over de Ons-portretten, niet over mijn spierziekte. Ook vertelde ik haar dat ik niet zat te wachten op een verhaal over de ernstig gehandicapte, maar toch o, zo sterke vrouw. Dat ik dát nou juist had bedoeld met positieve beeldvorming. “Dat past niet bij mij, die tijd heb ik achter mij gelaten. Been there, done that.”

Otto

De hele klas was er. Nog twee uur en de kerstvakantie zou beginnen. Marieke had de les nauwelijks voorbereid; The Breakfast Club had haar nog nooit in de steek gelaten. Bovendien, aan deze klas viel toch geen eer te behalen. Of ze nu iets leuks had bedacht of niet, ondankbare mormels waren het.

Vanuit haar ooghoek zag ze Rodney en Olaf met elkaar op de vuist gaan. De een pakte de ander bij zijn haar en verkocht hem een kniestoot in zijn maag. De ander maaide met zijn armen in het rond en stootte een schaal pepernoten van tafel. De schaal viel in scherven en de pepernoten rolden door het lokaal, waarop een van de meiden enthousiast van haar stoel opsprong en in met haar grote All Stars in het rond begon te trappen. Binnen no time was er niets meer over van het Sinterklaassnoepgoed. Niet reageren. Ze draaide de klas de rug toe.

Op het moment dat Marieke de dvd in de dvd-speler wilde steken, hoorde ze een stem achter zich. “Mevrouw?” Ze draaide zich om en zag Otto vlak achter zich staan. Onwillekeurig deed ze een stap achteruit. Otto strekte zijn arm. Daaronder bungelde een stropdas: zijn pasgevangen buit. “Mevrouw, kunt u die bij mij omdoen?” Marieke schudde snel haar hoofd en keek naar de dvd in haar hand. Concentreren. Op de voorkant van de hoes stonden vijf tieners voor een schoolbord. Een hele zaterdag moesten ze samen nablijven, elk om een andere reden. Aan het begin van de film begrepen ze elkaar niet, maar aan het einde waren ze vrienden. Er werd zelfs gezoend.

Goddank, hij taaide af. Ze zag hoe de jongen zich omdraaide en wegslenterde. Zijn schouders hingen naar voren en hij struikelde bijna over zijn eigen voeten. Hij ging in een hoek zitten. Een klasgenoot stootte hem uitgelaten tegen zijn arm, maar Otto kwam niet in beweging. Hij besteedde zelfs geen aandacht aan twee meiden die naar hem wezen en overdreven opvallend giechelden.

Marieke legde de dvd op haar bureau en liep naar de jongen toe. Verbaasd keek hij haar aan. “Nou, geef dan eens hier dat ding. Eens kijken wat we kunnen doen. Ga e’s staan?” Het slungelige lijf kwam in beweging. Hij stak een kop boven haar uit. Opnieuw stak hij zijn arm met de stropdas uit. Ze zag zijn lange vingers, met aan de uiteinden korte nagels. Beet hij? Dat was haar nooit eerder opgevallen. Ze pakte de das aan. Het was er een van het ouderwetse soort, bordeauxrood met donkerblauwe ruiten. Satijn. Die moest van zijn vader zijn geweest. Terwijl ze de das om Otto’s nek legde, raakte haar hand zijn wang. De blonde haartjes waren donsachtig zacht. Om hem heen hing een goedkope aftershavegeur die deed haar denken aan Martin: zoet maar toch mannelijk.

Hoe ging dat ook alweer, een stropdas omknopen? Eerst de lánge strook over de korte héén, hem er vervolgens eronderdóór halen en dan… Ze hield haar adem in, terwijl haar vingers de herinnering ophaalden. Otto’s helderblauwe ogen keken haar verwachtingsvol aan. Ze liet de stof nog één keer soepel tussen haar vingers door glijden. “Zo, Ot, nu zou hij moeten zitten.” Ze trok de das aan en bekeek het resultaat.

© Hann van Schendel, juli 2010

Goede buur

Het is een snikhete dag. Ik wil de flat uitgaan en zie mijn 85-jarige buurvrouw in haar rolstoel in de hal staan. Ze draagt een donkerbruine blouse en er ligt een geruite deken over haar schoot.
"Buurvouw, wat doet u hier in die hete hal?"
"Ze zouden me komen halen, maar niemand komt." Twee verzorgers van de Osira-woongroep komen babbelend de flat binnen en lopen langs ons heen, maar gunnen ons geen blik waardig.

Als ik even doorvraag, blijkt mijn buurvrouw een afspraak te hebben met Osira. Zij gaat twee keer per week naar de dagopvang en wordt dan door de taxichauffeur in de hal afgezet. Iemand van Osira pikt haar op in de hal en rijdt haar haar woning in. Mijn buurvrouw kan zich in haar rolstoel niet zelf voortbewegen.

"Ik sta hier al een half uur en denk niet dat ik het nog lang volhoud." Ze heeft het zweet op haar voorhoofd staan.

Ik besluit op zoek te gaan naar een Osira-medewerker en rijd de woongroep binnen – de deuren staan wijd open. Niemand. Alleen in de keuken zit een vrouw in haar rolstoel heen en weer te wiegen. "Hallo," zeg ik, maar ze kijkt me glazig aan en zegt niets terug.

Op het moment dat ik besluit terug te gaan naar de hal, zie ik een meisje: hetzelfde meisje als ons net voorbij is gelopen. Ik spreek haar aan en leg uit dat mijn buurvrouw al een half uur op iemand staat te wachten die haar naar huis brengt. "Dat kán toch niet!" roep ik uit. Het meisje antwoordt niet, maar loopt op mijn buurvrouw af. "Hallo, mevrouw Kaiser. U wilt naar huis?" Ze wacht het antwoord niet af, maar brengt de rolstoel in beweging. Ik ga er achteraan.

Vanuit de deuropening van mijn buurvrouw zie ik hoe het meisje het kleed van mijn buurvrouws schoot neemt, hoe ze haar helpt opstaan en achter haar rollator zet en hoe ze de rolstoel opvouwt en in het berghok plaatst. "Kan ik verder nog iets voor u doen, mevrouw?" De buurvrouw schudt haar hoofd.

Als de verzorgster naar buiten komt, kan ik het niet laten. "Wie is er verantwoordelijk voor dat mijn buurvrouw in haar huis terechtkomt?" vraag ik haar.
"Wij, maar er was denk ik even iets misgegaan in de communicatie."

Mijn buurvrouw nodigt mij uit om binnen te komen. Het is de eerste keer. Ze laat me zien wat ze die dag heeft gemaakt op de opvang: het begin van een tafelkleed. Dan begint ze te vertellen. Over haar zoon die een mooie broek had gekregen voor haar bruiloft, die niet doorging. De pater had haar verboden naar de kerk van haar aanstaande te gaan. "Ben je ook R.K.?" vraagt ze. Ik schud mijn hoofd.

Ze vertelt verder. Over de kippen in Suriname, waaraan ze haar etensrestjes altijd voerde. En dat ze maar niet kan wennen aan voedsel dat de dag ervoor is bereid. We vallen even stil. "Spreek je Surinaams?" vraagt ze dan. Ik schud mijn hoofd. "En je man?"
"Ook niet, maar misschien kunt u het ons leren."

Drie dagen later gaat de bel. Voor de deur staat de buurvrouw in haar rolstoel. Achter haar staat een jonge knul. Ik herken hem van de foto's op haar salontafel. "Ik ben gekomen om je te bedanken."

Eerste werkdag

Aan de slag. Geen lief
geen meisje, zon
ruimte voor mijn vrije geest.

Bij thuiskomst is er meloencurry.

© Hann van Schendel, juli 2010

Lange adem

Nog éven en ik kan de weg op! Mijn rijbewijs heb ik nu ruim anderhalf jaar, mijn zelf aangeschafte Mercedes Vito acht maanden. Het aanpasbedrijf is druk bezig met de aanpassingen.

Maar dan ben je er nog niet. Vandaag heb ik een halve dag besteed aan:

  • de aangifte van BPM
  • het aanvragen van de vrijstelling van BPM 
  • het betalen van de eerste aanslag motorrijtuigenbelasting
  • het verzoek tot een lager tarief motorrijtuigenbelasting

De Belastingdienst weet van wanten: voor de twee formulieren heb ik acht bijlagen moeten regelen, uitprinten of kopiëren. Een hels karwei, maar ik heb een lange adem, een liefhebbende en behulpzame echtgenoot, en het prachtige vooruitzicht: nog éven…

Biebbabe

Jonne is lid geworden van de Centrale Bibliotheek. Zevenenhalve maand en nú al lid? Je kunt met lezen niet vroeg genoeg beginnen.

Als kind ging ik elke zaterdag met mijn vader naar de bieb in Assen. In mijn duwrolstoel, want de jeugdafdeling was boven. Er was wel een boekenlift, maar daar mocht geen meisje met rolstoel in. Daarom sleepte mijn vader mij wekelijks, in mijn rolstoel, twee steile trappen op, om mij vervolgens langs de rekken met A-, B- en later C-boeken te duwen. Ik verslond minimaal drie boeken per week en was meerdere keren lid van de Kinderboekenjury. Op de dag dat de jeugdboeken naar beneden werden verhuisd – ik was toen dertien -, ging ik volwassenboeken lezen. Die stonden gelukkig ook beneden.

In Amsterdam hoeft niemand zich zorgen te maken over trappen. Het gebouw heeft acht verdiepingen en twee snelle liften. Jonne kan dus vanaf nu elke zaterdag met haar moeder mee.

Weinig veranderd

We rijden de Bogaardenstraat in. Er lijkt weinig te zijn veranderd. De invalidenparkeerplaats onder de grote boom, de dikke muur die heel lang geleden de ommuring was van een kloostertuin. Het keukenraam in diezelfde muur, waar rond vijven de zon door schijnt.

We stappen uit, ik neem Jonne op schoot en ik rijd met haar de voormalige kloostertuin in. Het hof is verrassend maar herkenbaar groen. “Kijk Jonne, hier heb ik gewoond.” Petrus staat er nog, tussen de bloesembomen in, met een mus op zijn aureool.

We rijden het pad af, langs het huis met de Spaanse vrouw en haar drie kindjes. De oudste dochter, Christina, was een baby toen ik er kwam wonen. Ik dronk Sangria met haar moeder in de tuin en oefende zo mijn eerste Spaanse woorden.

We rijden verder, langs het tweede huis. “Zie je daar die fiets? Daar woonden de twee Griekse broertjes. Ze spraken binnen een jaar vloeiend Maastrichts en waren heel ondeugend. Dan vroegen ze snoep aan meneer Devens, en als hij ze niets gaf, gooiden ze een bal op zijn planten. Woedend werd hij dan. Hij vloekte en tierde zó hard, dat de spetters in het rond vlogen.”

Zo roept elk huis aan het pad dat naar mijn tuindeur leidt, herinneringen op. De twee vrouwen met hun mollige baby. Het stel dat rijk was maar nog steeds GroenLinks stemde, want ‘je hebt toch idealen’. En de alleenstaande vrouw met de twee kinderen, die in de zomer op mijn blauwe tuinbankje neerploften en in de winter bij mij aan de keukentafel schoven voor een kop thee.

Mijn tuindeur staat open. De binnenkant is nog steeds korenblauw en in de tuin staat nog steeds de vlinderstruik. Mijn boze bovenbuurvrouw, die steevast klaagde over rokende studenten onder haar balkon terwijl ze zelf binnenshuis rookte, heeft een keer alle toppen van die struik omgeknakt omdat ze geen ongedierte op haar balkon wilde. Het deed me niets, want ik was gelukkig.

“Als jij ooit gaat studeren,” fluister ik in Jonnes oor, “hoop ik dat je net zo’n fijne tijd krijgt als ik hier heb gehad.” Ze begint te huilen – tijd om te voeden. We nestelen ons schuin achter Petrus, op de plek waar ik ooit monologen oefende en woordjes stampte. Opeens dringt het tot me door: er is wél iets veranderd. Ik ben moeder.

 

Margarita

Margarita

slangenleren laarzen, kaarsrechte lijnen op je kaken die
tegen elke regel in
niet vervagen
maar steeds strenger worden juist

doen elke man beseffen dat grenzen graag gezocht
en weer verworpen worden
om tot slot
de sprong opnieuw te wagen

© Hann van Schendel, mei 2006

In de Kamer

“Mam, wat ga jij stemmen?”
“Ach kind, dat weet ik nog niet hoor,” zegt mijn moeder met een moeilijk gezicht. Ze zou me liever niet in de Kamer zien. Een ‘hondenbaan’ noemt ze dat.

Gelukkig zijn er ook enthousiaste reacties, uit bekende én onbekende hoek. Van een goede vriendin, zelf volledig gezond en participerend, kreeg ik vorige week dit bericht: Hann. Ik denk dat je een enorm voorbeeld voor iedereen zou kunnen zijn, wanneer je in de Kamer zou komen. Dan mag NIEMAND meer lopen te miepen dat ‘ie iets niet kan.

In haar mail beschrijft ze twee situaties van personen uit haar omgeving. De een zit vanwege zijn handicap in een slachtofferrol, waardoor hij niet tot maatschappelijke participatie komt. De ander heeft zich door haar ouders zó laten kleineren, dat ze op een sociale werkplaats terecht is gekomen. Mijn vriendin schrijft hierover: ‘DAT KAN TOCH NIET?! Denk ik ook weer: “Jij moet Hann ontmoeten.” En zo denk ik dat nog bij vele anderen. Die zouden allemaal jou moeten ontmoeten! Dus ga jij alsjeblieft in de Kamer. Heel Nederland moet jou ontmoeten!’

Ook van onbekenden ontvang ik af en toe steunbetuigingen. Zo kreeg ik laatst een e-mail waarin iemand die ik niet ken, mij vraagt of ze binnen haar kennissenkring campagne voor mij mag voeren. Ze schrijft ook waarom ze dit wil doen: ‘Voor de beeldvorming, de politiek en het land en voor mijzelf zou ik het echt zo ontzettend goed leuk en inspirerend vinden als ik jou in de Tweede Kamer zou zien zitten!’

Of ik daadwerkelijk in de Tweede Kamer kom, is nog de vraag. Plaats 16 is nog ver weg als we de peilingen mogen geloven. Laten we 9 juni afwachten. Ik geloof in onze campagne. Ik geloof in GroenLinks! En ik stiekem heb ik de hoop dat mijn moeder woensdag, in het stemhokje, haar rode potlood pakt en kleurt. Lijst 6, plaats 16.