Huidhonger

Jouw vloeipapieren vingertoppen zijn
twee millimeter verwijderd
van mijn hongerige huid
die warm is en doorbloed
– je trekt mijn topje uit –
en toch met kippenvel
verwachtingsvol
van wat er komen gaat.

Laten wij elkaar verscheuren
als een wolf en een wolvin.
Niet om de dood
maar het verlangen.
En dan… onze sporen wissen
en opnieuw beginnen.

Hann van Schendel, 2 augustus 2020

Leven zonder haast

Vier weken ben ik nu in Drenthe. De eerste drie daarvan heb ik me volledig op mijn werk gestort – aan mij en mijn collega’s de schone taak om ons onderwijs volledig coronaproof te maken – maar deze week was er, tussen de bedrijven door, ook ruimte voor ontspanning.

Mijn middagpauze bracht ik door in de tuin, bij de vijver, met een Flow uit 2017 waaraan ik nog niet eerder was toegekomen. Ik las over leven zonder haast en mét bezieling: over wat je kunt leren van gesprekken met ouderen, over hoe je het thuiswerken op een prettige manier kunt volhouden (hoe toepasselijk!) en over hoe een wandeling door de natuur je dichterbij jezelf kan brengen.

Ik deed mijn ogen dicht en hoorde de mannetjeskikkers in de vijver, die met hun gekwaak – de één nog harder dan de ander – de vrouwtjes voor zich probeerden te winnen. De vogels, die zó hard zongen, dat er zich een waar orkest om mij heen vormde: merels, koolmezen, een enkele vink en het roodborstje, dat zich regelmatig even laat zien. Ik ademde diep in en rook een ontluikend lentebos. Toen opende ik mijn ogen en zag blauwe druifjes, de knoppen in de Japanse esdoorn. Een bij was op mijn knie geland en keek me aan alsof hij wilde zeggen: Heb geen haast. Geniet!

Even verderop zag ik mijn vader het hout hakken voor de zelfgebouwde buitenoven, waarin mijn moeder haar zelfgemaakte brood bakt. Het ruikt heerlijk als het uit de oven komt en als je een hap neemt, proef je dat er aandacht en liefde in dit brood zijn gestopt.

Ik zette mij weer achter mijn laptop en werkte verder. Het was anders dan daarvoor – ik voelde me opgeladen.

’s Avonds keek ik naar het vuur in de houtkachel, waarop een ketel water aan de kook werd gebracht. Het leven lijkt anders te verlopen, trager. Maar het verveelt niet, integendeel: ik krijg steeds meer oog voor de dingen om me heen. Leven zonder haast. Dat hoop ik mee te nemen uit deze gekke tijd.

Paarse rolstoel met vleugels

Vandaag is het twee weken geleden dat ik mijn intrek deed in het boshuisje van mijn ouders, in de hoop het coronavirus te ontlopen. Hoewel ik bang was me te gaan vervelen en ik dus, naast mijn werklaptop, heel wat boeken en schrijfpapier had meegenomen, kwam ik aan lezen nauwelijks toe: mijn werk deed een groot beroep op mij.

Al ons onderwijs moest namelijk doorgaan, in digitale vorm. Op maandag ontwierp ik de eerstvolgende bijeenkomst van het vak waarvoor ik verantwoordelijk ben: de leraar als pedagoog. De les ging over orde houden. Maar hoe didactiseer je zo’n onderwerp als je niet in de klas kunt oefenen, waarbij één student de docent speelt en de rest van de groep een klas grensverleggende pubers?

Het lukte, en op vrijdag voelde ik me even moe en voldaan als na een gewone werkweek. De tweede week ging hetzelfde.

Maar gisteren zette de heimwee in. Heimwee naar het gerommel in de woonkamer in het weekend, wanneer de kinderen eerst tv kijken en we daarna samen ontbijten. Naar het samen naar de markt gaan om lekkere dingen te halen voor het weekend en hele middagen spelletjes spelen. Naar het bewonderen van goocheltrucs en het voorlezen uit de nieuwe Donald Duck. En naar het vasthouden van elkaars hand als Melle en ik ’s avonds in bed liggen en tegen elkaar zeggen: ‘Het was een fijne dag vandaag.’

Er is één ding erger dan heimwee hebben: merken dat je geliefden heimwee hebben naar jou. Gisteren kwam er een spraakbericht binnen van Ingo: ‘Mama, ik mis je zo. Mag ik een beetje van jouw parfum opspuiten, zodat je toch een beetje bij me bent?’

‘Hallo lieverd. Ik mis jou ook. Natuurlijk mag je een spuitje van mijn parfum. Spuit het maar aan de binnenkant van je elleboog, dan kun je er de hele dag even aan ruiken.’

Even later opende ik het pakket dat Melle me vanuit Amsterdam had opgestuurd, met een extra voorraad medicijnen: het was zeer waarschijnlijk dat ik hier langer moest verblijven dan de drie weken waarop ik in eerste instantie had gerekend. Bovenop lagen een brief van Melle en twee tekeningen. Eerst las ik de brief. ‘Ik hoop dat je niet al deze medicijnen nodig hebt,’ schreef Melle,’want ik mis je.’

Toen bekeek ik de kunstwerken van de kinderen. Op de eerste tekening stond mijn naam in prachtig getekende en ingekleurde 3D-letters. Eronder stond het (R)-teken, ondertekend door JoTo. JoTo facetimet me ongeveer drie keer per dag om me iets te laten zien: een presentatie voor school, een scheikundig experiment of een nieuwe goocheltruc.

Op de tweede tekening zag ik een paars voertuig – een rolstoel, zo schatte ik in – met vleugels en een poppetje erin. Aan het voertuig hing een lange draad met een soort haak of een pijl eraan.

Ik belde de kinderen om hen te bedanken voor hun prachtige werk. Toen ik Ingo vroeg of hij me iets over zijn werk kon vertellen, werd mijn vermoeden bevestigd: het was een rolstoel met vleugels, die ervoor zouden zorgen dat ik snel weer naar huis kon komen. De haak aan de kabel bleek een anker dat ik kon uitgooien, zodat het precies voor onze deur zou landen en ik snel weer bij hem zou zijn.

Vannacht droomde ik dat ik weer naar huis kon. Het was wrang wakker worden, maar toch denk ik dat dit de juiste keuze was. En straks, als dit allemaal voorbij is, vlieg ik zó weer naar huis – in mijn paarse rolstoel met vleugels!

Coronavluchteling

Nog geen week geleden, toen er langzaamaan steeds meer coronabesmettingen in Nederland kwamen, vroeg Melle mij: ‘Moet jij eigenlijk wel naar Utrecht gaan morgen?’ Ik ben een longpatiënt.

Via de website van de NOS checkte ik de coronakaart en zag dat de stip bij Utrecht inmiddels donkerrood was. Tot dan toe had ik niet beseft dat het misschien ooit zover zou komen dat ik niet meer naar mijn werk zou gaan. Maar Utrecht ligt niet zover van Noord-Brabant en in mijn klassen zitten studenten uit het hele land, die op hun beurt weer honderden leerlingen per week zien.

Na overleg met mijn leidinggevende besloot ik die week thuis te werken. Ik bereidde de colleges voor met mijn collega’s, die mijn lessen overnamen, nam via Skype deel aan vergaderingen en kwam toe aan allerlei klussen die al een tijdje waren blijven liggen. Ik werkte efficiënter dan ooit en was na die week even moe als na een gewone werkweek, waarin ik ten minste drie keer heen en weer was gereisd naar Utrecht.

Niks aan de hand, het leven ging door – al waren de contacten iets digitaler dan normaal. Tot donderdagmiddag, toen tijdens de persconferentie bleek dat de coronacrisis, zoals deze pandemie nu al wordt genoemd, haar effect zal hebben op het leven van álle Nederlanders. Pas toen realiseerde ik me dat wij er in Amsterdam niet aan zouden ontsnappen – hoe voorzichtig we ook zouden zijn.

De volgende dag liet mijn hulp mij weten dat ze in bed lag met een snotneus en koorts. Waarschijnlijk geen corona, maar hoe zeker kon ik dat weten? Ik had nog éên hulp over. Wat als die ziek zou worden? Of Melle, of de kinderen?

Het was nog niet te laat. En dus pakte ik vanmorgen mijn koffers met kleding, medicijnen, een stapel boeken, briefpapier en mijn werklaptop. Ik vertrok naar Drenthe, naar het huisje in de bossen bij mijn ouders. Ik ben hier zonder kinderen en zonder Melle; waarschijnlijk zal ik ze vreselijk gaan missen. Maar over een paar weken hoop ik te kunnen zeggen: ik was het vóór, ik ben gezond gebleven. Corona heeft mij er niet onder gekregen.

Ik ben een coronavluchteling met asiel in Drenthe.

Meisjesheid

In het nieuwste Filosofie Magazine (3/2020) staat een voorpublicatie van een boek met brieven aan Simone de Beauvoir: Waarom ik van Simone de Beauvoir houd. Ademloos las ik de eerste brief in deze voorpublicatie, geschreven door Nadia de Vries. Hierin beschrijft De Vries haar eerste ervaring als vrouwelijk lustobject, die ze had toen ze op haar vijftiende een weekend met haar vader in Parijs doorbracht. Een groep Franse mannen had haar ‘uitgekleed met hun ogen’ en maakte schunnige opmerkingen. Dit was het moment waarop De Vries zich bewust was geworden van haar ‘meisjesheid’, de fase die je onvermijdelijk doorgaat voordat je vrouw wordt. Het gaf haar een zeer ongemakkelijk gevoel.

De brief zette mij aan het denken over mijn eigen adolescentie, zowel door De Vries’ ervaring in Parijs als door de verwijzingen die zij in haar brief maakt naar De Beauvoirs gedachtegoed en dat van andere filosofen die schreven over de transformatie van meisje naar vrouw. Hoe en wanneer werd ik mij eigenlijk bewust van het feit dat ik een vrouw aan het worden was? En wat betekende dat voor wat er van mij werd verwacht? Wat verwachtte ik er zelf van?

Ik was, net als Nadia de Vries, vijftien toen ik voor het eerst naar Parijs ging – op schoolreis. Ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat Kaj meeging. Kaj was een jongen met lang zwart haar en een basgitaar – een geschenk uit de hemel. Ik was net feminist geworden en wilde dat wel van de daken schreeuwen, ongeveer net zoals toen ik dertien was en voor het eerst ongesteld was geworden. Voor onderweg had ik daarom een dubbeldik zomernummer van Opzij gekocht, waaruit ik gretig las tussen het zingen van Oh, Champs-Elisees door.

Kaj bleek net zo leuk als ik dacht; hij liet zich niet weerhouden door het tijdschrift en kwam me ’s avonds in de caravan stiekem zoenen.

In de maanden daarna leerde ik dat je als feminist twee boeken moest hebben gelezen: La deuxième sexe (1949) van Simone de Beauvoir en De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt. Beide waren voor mijn ontluikende feministische interesse te veel gevraagd; ik kwam er niet doorheen en besteedde mijn tijd liever in de jongenskamers van mijn vriendjes. Het duurde nog zeker tien jaar voor ik vakken ging volgen bij Vrouwenstudies aan de Universiteit Utrecht en ik het werk las van denkers als Judith Butler en Luce Irigaray. Ik werd redactielid bij Lover: tijdschrift voor feminisme, cultuur en wetenschap.

Toch heb ik tot op de dag van vandaag het werk van Simone de Beauvoir nog steeds niet gelezen. Daar moest maar eens verandering in komen. Want ook nu, in de fase waarin ik moeder ben, geliefde, én voorvechtster van je leven leiden buiten de conventies en verwachtingen om, is de vraag wat ‘vrouwelijkheid’ nu eigenlijk inhoudt, nog steeds relevant. Binnenkort word ik 44, bijna dertig jaar ouder dan het meisje dat feminist werd en drie jaar ouder dan De Beauvoir was toen ze La deuxième sexe schreef. Een mooi moment om dat boek eindelijk eens te gaan lezen en mijn meisjesheid opnieuw onder de loep te nemen.

De Avonden: op expeditie

Rituelen maken het leven mooier. Daarom besloot ik op 20 december om ook dit jaar weer ‘De Avonden: een wintervertelling’ van Gerard Reve te lezen. Het boek speelt zich af tussen 22 en 31 december 1946. Het toeval wilde dat 22 december in 2019  op een zondag viel, net als in 1946. Reden te meer om het boek nog eens te herlezen.

Bron: Paulien Cornelisse in De Volkskrant, 20 december 2019

 

Samen lezen is leuker en motiverender dan alleen; je hebt een stok achter de deur én je kunt ervaringen delen. Ik deed daarom dit jaar, net als in 2011 en 2013, een oproep om samen te lezen, ditmaal onder mijn vrienden en collega’s. Eén collega reageerde enthousiast – en prompt hadden we tien dagen lang app-contact over de personages, thema’s, motieven en betekenislagen in het boek.

Als je een boek meermaals herleest, vallen steeds weer andere dingen op. Zo had ik de thematiek (de angst voor de dood) al eerder herleid. De pesterijen van het hoofdpersonage (Frits van Egters) over kaalhoofdigheid en dodelijke ziektes verwijzen naar dood/verval, evenals de oorspronkelijke ondertitel van het boek: ‘een wintervertelling’. Bovendien wordt de protagonist voortdurend geteisterd door dromen waarin camouflagemotieven, opgestoken rechterhanden en doodskisten veel voorkomen. Deze dromen verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog en het trauma dat Frits naar mijn idee heeft.

Niet alleen het herlezen, ook het samen lezen levert nieuwe inzichten op. Nu ik het boek met mijn collega las, kwamen we er al app’end achter dat ook de vader van Frits’ schoonzus Ina verwijst naar de oorlog: de man heet Adelaar (naar het wapen van Nazi-Duitsland), draagt zijn haar zijwaards over zijn deels kale hoofd (net als Hitler) én hij heeft een volumeregelaar voor zijn radio op schoot, waarmee hij op afstand aan de knoppen draait.

Het leek me leuk deze leeservaring af te sluiten in café De Avonden in Betondorp, waar Reve opgroeide, maar het café bleek op nieuwjaarsdag gesloten. In de zoektocht naar een andere plek waar de geest van Reve moest ronddwalen, kwam mijn collega erachter dat Reve niet zijn hele jeugd in Betondorp had gewoond; daarna was de familie verhuisd naar Oud-Zuid.

“Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters ontwaakte.”

Dit is de openingszin van ‘De Avonden’. De Schilderskade bleek in werkelijkheid de Jozes Israëlskade 116 (na hernummering 415) te zijn. En dus spraken we daar af, om vervolgens op expeditie te gaan. Maar voor we de routes gingen lopen die Frits van Egters moest hebben gelopen tijdens zijn dagelijkse avondwandelingen naar zijn vrienden en broer, bekeken we eerst het huis goed. Als ware literaire detectives keken we naar binnen in het appartement op de eerste verdieping.

‘Hier moet Reve hebben zitten schrijven!’ 

‘Ja, en daar keek hij uit het raam toen hij het hondje van de buren zag!’.

Vervolgens liepen we rond, speurend naar andere clues uit het boek.

‘De Lantaarn, de bioscoop waar Frits in het boek naartoe gaat, moet Cinetol zijn geweest!’ En inderdaad, de oude bioscoop in het buurtje van Frits van Egters leek zowaar op een lantaarn.

Het was koud, dus we besloten iets te gaan drinken in hotel Pestana. Daar pakten we het boek er nog eens bij en reconstrueerden we waar de huizen van Louis, Bep en Victor moeten zijn geweest. Hoe meer we ontdekten, hoe enthousiaster we werden. Ik voelde me net een kind dat een speurtocht deed. Helaas ontbrak het ons aan tijd om álle routes te lopen. We spraken wel af: dat doen we een keer als de kou uit de lucht is.

Onze expeditie smaakte naar meer. Dezelfde week nog lazen mijn collega en ik ‘Werther Nieland’, het boek dat Reve na ‘De Avonden’ schreef en dat zich wél in Betondorp afspeelt. Om straks snel weer op expeditie te gaan, noteerde ik alvast alle plaatsen uit het boek die we beslist moeten opzoeken. En ja, dan drinken we vast en zeker een kopje thee in café De Avonden!

Meer weten over de parallellen tussen het verhaal en de werkelijkheid? Hier vind je een overzicht.

 

Het hout: overtuigend en intens

Toen Melle 33 jaar werd, kreeg hij de roman Het hout van Jeroen Brouwers cadeau. Terwijl hij het las, zag ik hem af en toe bleek weg trekken en naarmate het einde in zicht kwam, zette hij een eindsprint in – zo graag wilde hij weten hoe het afliep.

‘Waar gaat het eigenlijk over?’ vroeg ik hem toen hij het boek uit had en hij het met een zucht had weggelegd.
‘Over seksueel misbruik en mishandeling in een Rooms-Katholiek jongensinternaat.’

Ik wist genoeg: dat boek was aan mij niet besteed. Als ik iets lees over seksueel misbruik, kun je me opvegen. ‘Het is niet echt,’ kan ik dan tegen mijzelf zeggen, ‘het is maar een verhaal,’ maar kennelijk is mijn empathisch vermogen zo groot, dat ik het niet kan stopzetten: ik ben dagen van de kaart. Daarom begin ik er niet meer aan.

Met theater is dat vast anders, dacht ik, want daar zie je die beelden niet – niet zo gedetailleerd. En dus stemde ik in toen Melle me vorige maand uitnodigde om mee te gaan naar de theaterproductie van Het hout in het Internationaal Theater Amsterdam. Op zaterdag 21 december 2019 was het zover.

Bron: https://tga.nl

De toeschouwer krijgt een kijkje in de keuken van een na-oorlogs Rooms-Katholiek jongenspensionaat door de ogen van Bonaventura (Aus Greidanus Jr.). Deze kloosterling werkt aanvankelijk als leraar op het internaat, maar doet noodgedwongen zijn intrede in het klooster als het gastenverblijf moet worden verbouwd. Eenmaal binnen raakt hij langzaam zijn bezittingen – en daarmee zijn identiteit – kwijt.

Bonaventura is getuige van afschuwelijke gebeurtenissen binnen het pensionaat: vernedering van de jongens, opsluiting in een donkere put, (lijf)straffen en doktersbezoekjes, waarbij de jongens rectaal moeten worden ‘onderzocht’. Bonaventura doet er zelf niet aan mee en toont empathie met de jongens door hen bij hun voornaam te noemen, maar voelt zich niet bij machte om het tij binnen het klooster te keren, of de wantoestanden zelfs maar aan de kaak te stellen.

Tot op een avond Mark Freelink (Joep Paddenburg), urenlang vermist wordt nadat hij op de kamer is geroepen van overste Mansuetus (Bart Slegers). Bonaventura gaat hem zoeken in het schoolgebouw en treft daar Mansuetus aan in zijn onderbroek. Geen spoor van Mark, die later door een andere monnik op de dokterspost wordt binnengebracht. Hier hoort Bonaventura hoe Mark aan zijn maatje Wil (Achraf Koutet) vertelt hoe hij door Manuetus is bedreigd en verkracht.

Ik dacht nog: zo beeldend als een boek kan het niet worden – niet zo gedetailleerd; ik hoef niet bang te zijn. Maar ik had het mis.

Bron: https://tga.nl

Twee acteurs op een podium, beide met hun kleren aan. En toch was deze verkrachtingsscène zó intens, dat ik met ingehouden adem en een hand voor mijn mond zat te kijken. Naarmate de scène verstreek, kon ik mijn tranen niet meer tegenhouden. Ik wilde weg, weg uit dat jongenspensionaat, mijn ogen sluiten voor de gruwelijkheden die daar hebben plaatsgevonden – en die nog steeds plaatsvinden op allerlei plekken waar machtsmisbruik een voedingsbodem heeft.

<spoiler alert> Gelukkig besluit Bonaventura weg te gaan uit het klooster; hij breekt uit tijdens een processie, waarbij de twee jongens volgen. Zij verlaten het toneel op verrassende wijze; in een stoet kruipen zij over de hoofden van het publiek in de grote zaal van het ITA. Ingehouden adem, en tot slot een zucht van verlichting.

Veel lof gaat naar de regisseur, Michiel van Erp. Naast het adembenemende spel van Bart Slegers en Joep Paddenburg (zie filmfragment vanaf sec. 40), is zijn geheim het gebruik van het decor. Een paar verrijdbare schotten is alles wat Van Erp nodig heeft om de setting van een jongenspensionaat overtuigend neer te zetten – de verbeeldingskracht doet de rest. Hierdoor krijg je het gevoel erbij te zijn en ervaar je wat het is om, net als Bonaventura, machteloos getuige te zijn van wat zich daar allemaal afspeelt.

Het thema is dan wel niet aan mij besteed, maar ik had deze voorstelling voor geen goud willen missen!

Pluk het leven

11 december 2019. Ik zat nietsvermoedend in de auto naar een lesbezoek, toen ik het nieuws hoorde: Spinraza, het eerste en enige medicijn tegen SMA, wordt per 1 januari 2020 met een voorlopig toelatingstraject opgenomen in het basispakket. Hoewel het landschap links en rechts voorbijraasde, stond de wereld even stil.

Ik had het kunnen zien aankomen. In één van de laatste weken van vorig studiejaar ontving ik plotseling een app’je van de journalist die mij had geïnterviewd voor Nieuwsuur. ‘Heb je het nieuws al gehoord? Spinraza wordt waarschijnlijk toch vergoed voor alle patiënten. Gefeliciteerd!‘ Ik las het tijdens de pauze van mijn les en kon mij daarna nauwelijks herpakken. Na de les ging ik met mijn collega L. naar een koffiebar om eerst eens even flink uit te huilen.

Waarom huilen? Waarom niet juichen? Dat heb ik mezelf wekenlang afgevraagd. Ik ben er nog steeds niet helemaal uit, maar het heeft iets te maken met mijn identiteit: SMA is een deel van wie ik ben en heeft me gevormd tot wie ik ben. Mijn hele leven heb ik maar één zekerheid gehad: mijn spierkracht zou net zolang afnemen tot er praktisch niets meer overbleef. En ondanks, of misschien wel juist dankzij dat gegeven, leef ik mijn leven zoals ik dat wil: compromisloos en in alle volheid van het bestaan. Elke dag ben ik dankbaar voor wat ik meemaak, voor dát ik meemaak. Ik pluk niet de dag, maar het leven.

Waarom zou ik kiezen voor Spinraza? Het voelt als ontrouw aan mezelf,  omdat ik mijzelf én mijn ziekte helemaal heb omarmd. Waarom zou ik daar opeens niet meer tevreden mee zijn? Bovendien is de toedieningsingreep ingrijpend: meerdere keren per jaar een ruggenprik gaat je niet in de koude kleren zitten. Ik ben bang voor prikken. En er wordt toch momenteel geëxperimenteerd met een drankje met aardbeiensmaak, dat min of meer dezelfde werking heeft? Zou ik daar niet liever op wachten?

Terwijl deze vragen blijven oppoppen, lees ik ook mijn eigen inspreektekst en ingezonden brief terug, die ik twee jaar geleden schreef. Er spreekt hoop uit, hoop op kleine en grote dingen: mijn eigen kop thee blijven drinken, werken tot mijn zeventigste, mijn (klein)kinderen zien opgroeien.

En dan realiseer ik me: kiezen voor Spinraza betekent geen ontrouw aan mezelf. Het betekent hoop op een nóg langer, compromisloos en rijk leven.

Vreemdeling

ik omarm je
met mijn zeemeerminnenstaart
fonkelend als een amethist
in de nacht

je bent buiten westen
te pletter geslagen
tegen het rotsblok waarop
ik huil

happende vissenkoppen
de rest bezinkt
ik heb je uitgeleverd
in ruil voor

lopende benen, die snijden als messen
Walt Disney gelooft in sprookjes
maar jij, vreemdeling, jij
had beter moeten weten

ik ben zo echt
als
kauwgom onder een geboenwaste tafel
in een havenrestaurant

pas maar op:
de vis wordt oud

Hann van Schendel, 1 september 2019

Batavialand gefotografeerd

Vandaag bezochten we Batavialand, een fantastisch museum waar kinderen hun ogen kunnen uitkijken en waar ze heerlijk kunnen spelen in nagebouwde schepen en andere historische settings.

Ik besloot eens niet door de ogen van een moeder te kijken, maar door die van een fotograaf. Dit leverde de volgende plaatjes op. Batavialand in koele tinten!

Nachtvlinderbestaan

weer opgesloten
in een huis
met heel normale meubels
geen maanlicht op mijn borst
dit is het einde van mijn nachtvlinderbestaan

muren om mij heen, daar
ben ik toch niet
voor geboren

in de schaduw van de maan
warm gehouden door bruinfluwelen lappen
die mij gadeslaan
en weten
hier heb jij geen machine nodig

Hann van Schendel, 17 augustus 2019

Vrouwelijke kunstenaars in nieuw perspectief

Als feminist en kunstliefhebber kan ik mijn hart ophalen; nooit eerder was er zoveel aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. Zo zag ik dit voorjaar tentoonstellingen met het werk van onder meer Kati Horna (Cobra Museum) en Maria Lasnig (Stedelijk Museum Amsterdam) en bezocht ik vandaag opnieuw het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances, een tentoonstelling over vrouwelijke kunstenaars rondom de kunstbeweging Cobra.

Mijn interesse voor vrouwen in de kunst werd vorig jaar nieuw leven ingeblazen, toen ik in het Groninger Museum een tentoonstelling bezocht over De Ploeg. Tussen de schilderijen hingen een paar werken van Alida Pott. Ze fascineerden mij, maar meer nog raakte ik benieuwd naar hun maker.

Bron: Groninger Museum

Ik had nog nooit van Alida Pott gehoord. Dat bleek niet zo gek, want na haar huwelijk met George Martens stopte Pott met schilderen. Toen zij vervolgens op 43-jarige leeftijd stierf, stopte Martens haar werk weg in de kelder – uit desinteresse, liefdesverdriet, rouw…? Wie zal het zeggen. Het werk, dat ten tijde van De Ploeg zeer veel waardering had gekregen, werd in ieder geval lange tijd niet meer getoond. Pas in 1981 – twee jaar na de dood van Martens – werd haar werk herontdekt en tentoongesteld.

Helaas blijken vergetelheid en onderwaardering het lot te zijn van een groot aantal vrouwelijke kunstenaars, maar het lijkt erop dat musea momenteel een inhaalslag maken en vrouwelijke kunstenaars (met terugwerkende kracht) de erkenning geven die zij verdienen.

Mocht je deze zomer nog gebruik willen maken van je museumjaarkaart, ga dan zeker even langs het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances. Of reis af naar het Stedelijk Museum Schiedam, waar je het werk van tien vrouwelijke avant-garde kunstenaars kunt bewonderen in de tentoonstelling Meesterlijke vrouwen. Ik ga dat in ieder geval doen, om mijn feministische kunsthart op te halen.