Leeschallenge geslaagd

Mijn challenge is geslaagd: ik  heb de zes genomineerde boeken voor de Libris literatuurprijs uit en dat is me, met één uur lezen per dag, gelukt voor de deadline op 9 mei. Dan wordt de winnaar bekendgemaakt. Met veel spanning kijk ik uit naar dat moment.

Over wie de winnaar moet worden, twijfel ik nog, maar deze drie boeken vormen mijn top-drie:

Jij zegt het
Meer dan de andere boeken greep ‘Jij zegt het’ me aan. Nog steeds voel ik de intense hartstocht tussen Ted Hughes en Sylvia Plath en de pijn die de vergankelijkheid van de liefde met zich meebrengt. Connie Palmen heeft de stem van Hughes echt prachtig vertolkt; zij heeft precies de juiste toon gevonden: de toon zoals die ook klinkt in Hughes’ ‘Birthday Letters’.

Muidhond
Hoe prachtig die toon in ‘Jij zegt het’ ook is, de plot van het verhaal is niet zo knap in elkaar gezet als dat van ‘Muidhond’, waarin je al vanaf de eerste pagina aanvoelt dat er iets heel erg mis zal gaan: je weet alleen nog niet hoe en wanneer. De symboliek in dit verhaal ondersteunt de spanning zoals die wordt opgebouwd, wat het literaire niveau ten goede komt. Het hoofdpersonage staat als een huis en hoewel hij op het punt staat een gruweldaad te verrichten, blijf je als lezer sympathie voor hem voelen. Ik vind dat knap. Wat mij betreft mag deze nieuwkomer in de Nederlandse literatuur eigenlijk gewoon de prijs winnen, ookal heeft het boek mij minder geraakt dan dat van Palmen.

Alleen met de goden
Leuk en avontuurlijk vond ik ‘Alleen met de goden’. Het boek heeft me een wereld getoond die ik nog  niet kende, maar die ik wel geloofwaardig vind. Ik voelde mee met de hoofdpersoon, hoewel ik weet dat ik in het dagelijks leven weinig zou ophebben met een jongen als Aaron. Toch ben ik een beetje van hem gaan houden. Dit maakt dat ‘Alleen met de goden’ in mijn top-drie staat en ‘Als de winter voorbij is’ van Thomas Verbogt niet. Dat boek raakte me terwijl ik het las, maar dat gevoel vervloog zodra ik de eerste pagina’s van het volgende boek opensloeg. Er is niets van blijven hangen.

Verwacht jury-oordeel
Ik denk dat deze top-drie niet helemaal zal overeenkomen met het uiteindelijke jury-oordeel, maar enige overlapping verwacht ik wel. Ik ben bang dat het alom bejubelde werk ‘De onderwaterzwemmer’ van P.F. Thomése tot het winnende werk wordt uitgeroepen. Zoals ik eerder schreef, heeft deze roman mij geraakt noch bekoord, maar de recensies zijn er erg positief en het verhaal heeft meer diepgang dan een boek als ‘Alleen met de goden’. Op de tweede plek verwacht ik het werk van Connie Palmen. Wie de jury brons zal geven, durf ik niet te zeggen, maar ik hoop dat Schilperoords schrijftalent de jury niet is ontgaan.

Als het loopt zoals ik verwacht, zou dat jammer zijn voor Alex Boogers, die met ‘Alleen met de goden’ een toegankelijk werk voor een brede doelgroep heeft neergezet. Maar gelukkig is er dan nog altijd de lezersjury.

De onervarenen

downloadHet laatste boek dat ik voor mijn leeschallenge las, was ‘De onervarenen’ van Joke van Leeuwen. Ook dit boek zou ik, evenals ‘Alleen met de goden’, niet zelf hebben gepakt: het is een emigratieverhaal dat zich afspeelt in de negentiende eeuw. Op historische romans heb ik het nooit zo gehad.

De hoofdpersoon in ‘De onervarenen’ is Odile, de bastaarddochter van een moeder die wordt aangezien voor krankzinnige en in het gesticht wordt opgenomen. Haar vader blijkt later in het verhaal de privéleraar te zijn die haar moeder op haar zestiende onderwees over het menselijk lichaam. Odile kent de man omdat hij een huisvriend is gebleven van haar moeder. Als haar moeder wordt weggevoerd naar het gesticht,  is Odile praktisch wees. Op haar zeventiende ontmoet ze de boer Koben, die zich over haar ontfermt. Na twee slechte oogstjaren horen ze van ‘de Maatschappij’, die Nederlanders aanbiedt een beter bestaan te beginnen in het Zuiden. Ze vertrekken met wat dorpsgenoten en haar moeder, die inmiddels weer vrij is.

Het nieuwe bestaan blijkt en grote desillusie: er is geen dorp met beloofde huizen, er groeit niets op het nieuwe land, mensen leven onder het juk van een uitbuiter en verkrachter en Odile blijkt niet in staat te zijn Koben een zoon te schenken. Koben verandert in een bazig type dat geen tegenspraak dult en niemand spreekt hem dus tegen.

Op het eind komt alles goed, als Odiles moeder de uitbuiter vermoordt en als Koben door de opperbaas wordt aangezien voor moordenaar, omdat hij het huis heeft ingepikt en hij de uitbuiter staat te verbranden nadat Odile hem per ongeluk had opgegraven.

Dit is het boek. Niet meer en niet minder. Er zit weinig spanning en diepgang in, maar het is aardig om een beeld te krijgen van emigratie van Nederlanders in de negentiende eeuw. Ik heb weinig plezier beleefd aan het lezen van deze roman: het was eerder een klusje dat nog even geklaard moest worden voor ik me weer aan iets interessants mocht zetten. De karakters zijn weliswaar aardig neergezet, maar ze irriteerden me allemaal, zonder uitzondering. Dat heeft te maken met de vertelstem, die ik zeurderig en naïef vond. Het verhaal wordt bovendien erg beschrijvend verteld; ik miste de emoties en gedachten van de hoofdpersoon. Zoals zij wordt neergezet, is ze voor mij een oninteressant en willoos schaap, iemand bij wie ik moeilijk mijn aandacht kon houden.

Ik realiseer me dat een oninspirerende leeservaring ook een oninspirerende recensie met zich meebrengt. Als je toch wilt worden geïnspireerd om ‘De onervarenen’ te lezen, klik dan hier.

Alleen met de goden

2Alleen_met_de_goden_vpHet was de voorlaatste roman van mijn challenge: ‘Alleen met de goden’ van Alex Boogers. Dik, met op het kaft een pitbull en een verhaal dat me niet direct aantrok. Tot dan toe had ik alle voor de Libris Literatuurprijs genomineerde boeken gekocht, maar de opluchting was groot toen challengepartner N. aanbood de laatste twee titels aan te schaffen. Ik zou Boogers lezen, want daaraan had ik mezelf gecommitteerd, maar van harte ging het niet.

Al snel zat ik midden in het turbulente leven van de elfjarige Aaron Bachmann, een kind dat opgroeit onder de rook van Rotterdam, met een moeder die probeerde zichzelf te aborteren toen ze zwanger van hem was en die hem dagelijks laat weten dat er niets dan ongeluk aan hem hangt. Zijn vader belandt in de gevangenis. Ook op school gelooft niemand in hem, dus Aaron hangt veel op straat en heeft een illegaal bijbaantje in een asiel, waar hij vriendschap sluit met de ‘veroordeelde’ pitbull Otis: Otis is getraind als vechthond en na een ongeluk wil niemand hem meer. Aaron is de enige die in Otis gelooft, maar als hij in het park wordt neergeslagen en de hond hem beschermt door de aanvallers naar de strot te vliegen, wordt Otis afgemaakt. Hij is niet in staat gebleken zijn afkomst te ontstijgen.

De belangrijkste vraag in het boek is of dat Aaron wél zal lukken. Hij wordt van de straat gered door een kickboksleraar die van hem een kampioen wil maken. Op advies van een oud-leraar begint hij boeken te lezen. Keer op keer moedigt deze leraar hem aan iets te doen met zijn schrijftalent, maar iets weerhoudt Aaron. Om hem heen gaat alles kapot: zijn moeder krijgt kanker, een van zijn straatvrienden pleegt zelfmoord en het gaat uit met zijn vriendin. Op het hoogtepunt van zijn carrière wankelt hij. Wie voor een dubbeltje wordt geboren, kan toch nooit een kwartje worden?

Ik ben van Aaron Bachmann gaan houden en heb meer met hem meegeleefd dan met menig ander personage: als hij het fysieke en mentale geweld van zijn moeder moest incasseren; toen hij zijn vingers voor het eerst in zijn buurmeisjes slipje liet glijden; toen hij van zijn zelfverdiende geld voor de vijfde keer in de week patat at; in de klas, waar niemand hem zag staan; op straat, waar hij zich kapotverveelde en tot slot in de kleedruimte van een achteraf gelegen sporthal. Zo vond ik mijzelf alleen aan de keukentafel, waar ik tranen met tuiten huilde toen hij, vlak voor hij de ring in moest, zijn hele jeugd overdacht. Het waren geen tranen die op het boek druppelden als een lekkende kraan, maar het soort huilen waarbij je lange uithalen maakt een je je neus moet snuiten. Het was lekker. Bachmann heeft iets nieuws in mij losgemaakt.

De stijl en taal in Boogers’ roman zijn atypisch voor Nederlandse literatuur. Er wordt niet ingewikkeld gedaan met moeilijke woorden, ingewikkelde zinsstructuren of een verrassend plot. Meer dan dat laat het verhaal de stem horen van een personage dat mij (en vele anderen) vreemd is. Dat maakt het boek interessant en bovendien toegankelijk voor een grote groep lezers: van jongens die nooit een boek openslaan tot mensen die zich helemaal niets bij de geschetste ‘andere’ wereld kunnen voorstellen.

Ik heb mij vergist: ‘Alleen met de goden’ is veel meer dan een jongensboek, een avonturenverhaal; het is een coming-of-ageroman die lezer meesleept, rauw en onverbiddelijk, en die hem laat nadenken over zijn eigen afkomst en de invloed daarvan op zijn gedroomde leven. Zonder challenge zou ik dit boek zijn misgelopen: een literair hoogtepunt dat terecht is genomineerd voor de Libris Literatuurprijs.

De onderwaterzwemmer

Vol verwachting begon ik maandagmiddag, op het zonnige terras van café Merkelbach, aan onderwaterzwemmer‘De onderwaterzwemmer’ van P.F. Thomése. Het boek is namelijk genomineerd voor de Fintro Literatuurprijs, de Libris Literatuurprijs én de ECI Literatuurprijs.

‘De onderwaterzwemmer’ gaat over de hoofdpersoon Tin (Martin) en is opgebouwd uit drie delen:

  1. 1944. Tin is 14 jaar en zwemt ’s nachts met zijn vader de rivier over om niet door de Duitsers gezien te worden. Hij haalt de overkant, maar zijn vader verdwijnt in het niets. Hij krijgt van zijn moeder de schuld van deze verdwijning.
  2. 1974. Tin maakt met zijn vrouw Vic een reis door Afrika om Salif, een Afrikaanse albino, op te zoeken met wie Vic via een schooladoptieplan correspondeert. Zij bezwijkt onderweg aan een zonnesteek. Hij voelt zich schuldig tegenover hun dochter Nikki, die alleen thuis is gebleven.
  3. 2004. Tin ligt in een ziekenhuis in Havana, waar hij de inmiddels volwassen Salif opzoekt en door een ongelukkige val, een mislukte operatie en een dodelijke infectie op sterven ligt in een ziekenhuis. Salif behandelt hem als vader en brengt hem in contact met Victor: de zoon van zijn dochter Nikki, die geen contact meer met haar vader wil.

Hoewel de opbouw van het boek an sich interessant is, vind ik de stem van de verteller eentonig en daarmee ongeloofwaardig. Vooral in het eerste deel hoor ik geen 14-jarige, maar slechts een mislukte poging daartoe. De stem van de verteller is eigenlijk steeds dezelfde: als 14-, 44- en 74-jarige. Thomése heeft zich dus onvoldoende kunnen inleven in zijn (drie) personage(s).

Het verhaal is bovendien voorspelbaar. De innerlijke stem van Tin zegt bijvoorbeeld zowel in deel 1 als deel 2: moeder/Nikki zal me kwalijk nemen dat ik vader/Vic niet heelhuids thuis breng, en vervolgens gebeurt dat ook: zijn moeder heeft het hem zijn hele leven verweten en Nikki verbreekt zelfs volledig het contact met hem. Het zou spannender zijn als er frictie zou zijn tussen het voorgevoel en de werkelijkheid.

Het grote thema in dit verhaal is bestaansrecht. Tin vindt in beide gevallen dat hij degene had moeten zijn die niet huis kwam. Dit uit zich in talloze passages waarin hij dingen beleeft, maar hij er voor zijn gevoel niet echt bij is. Hij lijkt soms een toeschouwer te zijn in zijn eigen leven. Dit motief wordt zo vaak herhaald, dat het saai wordt. (Dit geldt overigens ook voor de geur van paardenstront, die om de zoveel pagina’s terugkomt.)

Ook ligt de thematiek er duimendik bovenop. Tins moeder en ook zijn dochter vergeven hem niet als hij, eigenlijk buiten zijn schuld om, twee mensen ‘kwijtraakt’: hij voelt zich schuldig, maar hij vindt het verwijt ook onrechtvaardig. Als Victor (de zoon van zijn dochter) hem komt redden, ziet hij in hem de jongen die hij eigenlijk zelf had moeten zijn. Het verdriet om zijn vaders verdwijning en het schuldgevoel over het sterven van zijn vrouw worden met Victors komst ongedaan gemaakt. Tja.

Eerlijk is eerlijk: het einde van het boek raakte wel een gevoelige snaar bij me, maar dat weegt niet op tegen de haast afstandelijke manier waarop Thomése de verdwijning van Tins vader en de dood van zijn vrouw beschrijft.

Ik stond erbij en ik keek ernaar. Net als Tin, eigenlijk.

Jij zegt het

jij-zegt-het-400

Met dubbele gevoelens begon ik vorige week aan ‘Jij zegt het’ van Connie Palmen, dat overigens niet alleen is genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, maar eveneens voor de Belgische Fintro Literatuurprijs. Eerder was ik bij boeken van Connie Palmen afgehaakt om de toon die ik pretentieus vond, om het persoonlijke dat nooit universeel werd. Ditmaal was anders: het boek heeft mijn kijk op leven, liefde en dood veranderd.

Het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van de bekende Engelse dichter Ted Hughes, die een bevlogen liefdesrelatie had met de Amerikaanse schrijver en dichter Sylvia Plath. Plath pleegde zelfmoord en haar man werd daar om verguisd. In deze roman geeft Connie Palmen stem aan Ted Hughes.

De rauwe, wrange band tussen de twee geliefden, die in geen enkel opzicht zonder elkaar konden, zit vanaf deze eerste scène in de toon:

Voor de meeste mensen bestaan wij alleen in een boek, mijn bruid en ik. De afgelopen vijfendertig jaar heb ik met een machteloos afgrijzen moeten aanzien hoe onze echte levens bedolven raakten onder een modderstroom van apocriefe verhalen, valse getuigenissen, roddels, verzinsels, mythen, hoe onze ware, complexe persoonlijkheden werden vervangen door clichématige personages, vernauwd tot simpele imago’s, op maat gesneden voor een sensatiebelust lezerspubliek.
En dan was zij de broze heilige, ik de brute verrader.
Ik heb gezwegen.
Tot nu.
Ze had iets van een godsdienstfanaticus, dat jakkerende verlangen naar een hogere vorm van zuiverheid, de heilige en gewelddadige bereidheid zichzelf – haar oude, valse zelf – op te offeren, te vermoorden, zodat ze opnieuw geboren kon worden, schoon, vrij, en bovenal echt.
In de zeven jaar die we samen doorbrachten heb ik haar nooit bij iemand – ook bij onze kinderen niet – gezien zoals ze was, zoals ik haar kende, de vrouw met wie ik leefde, de vrouw die me stampend als een tochtige merrie tot bloedens toe in mijn wang beet bij onze eerste ontmoeting.
We omhelsden elkaar niet, we vielen elkaar aan.
Briesend – van genot, van vreugde – rukte ik de rode haarband van haar hoofd, trok de zilveren oorringen van haar lellen, het liefst had ik haar jurk in flarden gescheurd, haar ontbloot van al die parafernalia van fatsoen, volgzaamheid en beschaving, van onechtheid.
Het was wreed, het deed pijn.
Het was echt.
We maakten elkaar buit.
Nog geen vier maanden later ben ik met haar getrouwd.
Van een vrouw die je bijt in plaats van kust, had ik moeten weten dat iemand liefhebben voor haar gelijkstond aan iemand bevechten. Van mezelf had ik moeten weten dat ik met het stelen van de sieraden alleen haar opsmuk had weggerukt en als trofeeën bij me had gestoken. Wie zo een liefde begint, weet dat er in het hart van die liefde geweld en vernietiging schuilgaat. Tot de dood erop volgt. Van meet af aan was het gedaan met een van ons.
Het was zij of ik.
In het verslindende geweld dat liefde heet, had ik mijn gelijke gevonden.

Nooit eerder heb ik de liefde omschreven gezien met zoveel passie, pijn en urgentie. De manier waarop Hughes vertelt hoe hij zijn ‘bruid’ helpt haar poëtische zelf naar buiten te brengen door haar masker af te nemen, maar daarin uiteindelijk faalt, is zó toegewijd en liefdevol en tegelijkertijd zó pijnlijk, dat de rillingen mij soms over de rug liepen. Dat is de grootste verdienste van deze roman.

Waar ik ontzettend van heb genoten, is de band tussen twee kunstenaars zoals Palmen die beschrijft, de diepgang die dat met zich meebrengt. De twee personages hebben een haast ongezonde afhankelijkheid van elkaar, maar zijn tevens elkaars belangrijkste bron van inspiratie. Op het moment dat Hughes besluit weg te gaan bij Plath om zichzelf ruimte en adem te gunnen, is hij ervan overtuigd dat zijn vrouw op eigen benen staat en hem niet meer nodig heeft om geniale en pure poëzie te schrijven. Juist dan pleegt zij zelfmoord.

Palmen is er niet alleen in geslaagd de oneindige liefde van Ted Hughes voor zijn vrouw geloofwaardig te maken, ook het personage van ‘mijn bruid’ en later ‘mijn vrouw’ staat als een dijk. Langzaam nam ik Sylvia Plath tot me, totdat ze onder mijn huid gekropen was en daar, dat weet ik tamelijk zeker, nooit meer vandaan zal komen. Het inlevingsvermogen maakt mij als lezer op een bepaalde manier medeplichtig als het gaat om haar zelfmoord. Ik ken het werk van deze Amerikaanse niet, maar heb de behoefte om álles van en over haar te lezen. Hughes’ geobsedeerde fascinatie voor Sylvia Plath werkt aanstekelijk.

Wel had ik voor het lezen van ‘Jij zegt het’ meer tijd nodig dan voor de vorige boeken van mijn leeschallenge. De lange, soms stroperige zinnen, het verheven taalgebruik en de zwaarte van de thematiek maakten dat ik na een half uur lezen behoefte kreeg aan een korte pauze, voor ik me weer in de tragiek van deze liefdesgeschiedenis kon storten. Ondanks dat heeft het boek zijn plaats op de twee shortlists dik verdiend!

Als de winter voorbij is

als-de-winter-voorbij-is-thomas-verbogt-boek-cover-9789046819326

Sommige boeken komen op het juiste moment. Net nadat ik me heb ingeschreven voor een cursus over leven en vergankelijkheid, kwam ‘Als de winter voorbij is’. Het gaf mij handvatten om naar het leven te kijken.

In dit, naar het schijnt, autobiografische verhaal, blikt de verteller, Thomas, terug op belangrijke mensen en gebeurtenissen uit zijn verleden. De toon is weemoedig en beschouwend, alsof Thomas zijn leven evalueert en er op een bepaalde manier afscheid van aan het nemen is. Zware thema’s gaat hij daarbij niet uit de weg: thema’s als dood, schuld en de onbereikbare liefde.

Wat het boek toch licht houdt, is het optimisme dat eruit spreekt. Dat begint al bij de titel: ‘Als de winter voorbij is’ wordt het lente, een seizoen dat in het boek meerdere malen wordt aangehaald als een belofte, een nieuw leven. Het is het soort weemoedig optimisme dat me doet denken aan het werk van Remco Campert.

Ook de filosofische gedachtegangen in het boek durf ik voorzichtig optimistisch te noemen. ‘Het gaat niet om werkelijkheid, maar om waarheid’ is een terugkerend motto, waarmee wordt gedoeld op het verschil tussen het beleven van dingen en de betekenis die je daaraan geeft. Verbogt laat zien dat een kleine aanraking of toevallige ontmoeting van grote invloed kan zijn: iemand ‘bij je horen’ of ‘in je zitten’, ookal weet je dat je die persoon nooit meer zult zien. Ook wordt duidelijk dat je levensverhaal niet is, maar dat je het zelf creëert: het is maar net hoe je ernaar kijkt. Ik vind dat een geruststellende gedachte.

‘Als de winter voorbij is’ zal nog wel een tijdje in mij nasudderen, maar eerst is het tijd voor een volgend boek van de shortlist: ‘Jij zegt het’ van Connie Palmen. Het ligt hier op mijn bureau, verwachtingsvol.

Muidhond

Toen ik had bedacht dat ik de komende weken elke dag minimaal één uur wilde lezen, kwam ook de vraag op: wat dan? In mijn boekenkast staan nog zeker tien verborgen pareltjes op me te wachten: boeken die ik voor een verjaardag kreeg, die ik in een opwelling kocht, die mij werden aangeraden door boekverkopers en vrienden. De willekeur was groot; ik moest een leidraad vinden, een houvast om gemotiveerd te raken.

Mijn oog viel op een bericht over de Libris Literatuurprijs, die op 9 mei 2016 wordt uitgereikt. Als de keuze voor boeken dan toch arbitrair was, kon ik net zo goed beginnen met de zes boeken op de shortlist.

En zo geschiedde. Nadat ik ‘Pogingen iets van het leven te maken’ uit had, spoedde ik mij naar de Linnaeus boekhandel, de zes titels opgeslagen in mijn mobiel. Dat was niet nodig geweest, want in de boekwinkel lagen de boeken netjes bij elkaar. Zonder enige informatie vooraf koos ik mijn eerste titel van de lijst: ‘Muidhond’ van Inge Schilperoord.

muidhondDe roman, die is geschreven door een forensisch psycholoog, gaat over de (wegens gebrek aan bewijs) vrijgesproken Jonathan, een dertigjarige man die teruggaat naar het huis in de duinen, waar hij al zijn hele leven met zijn moeder woont. Daar begint zijn gevecht met zichzelf: Jonathan wil ‘beter’ worden.

Wát hij precies heeft gedaan, lees je pas rond pagina 153, maar dát hij het heeft gedaan, staat vanaf het begin als een paal boven water; de pscholoog heeft Jonathan verteld dat de kans op recidive groot is en je ziet Jonathan hard werken aan de opdrachten in zijn werkboek – hij is erg gemotiveerd om een goed mens te worden.

Zo krijg je sympathie voor deze onhandige man, die met niemand contact maakt, behalve met dieren. Hij wandelt veel in de duinen met zijn hond Milk en vindt daar een gewonde vis (een Muidhond), die hij mee naar huis neemt om hem op te kalefateren.

Als zijn tienjarige buurmeisje Elske zijn aandacht trekt, gaan alle alarmbellen bij de lezer af: Jonathan weet dat het contact met haar gevaarlijk is en toch laat hij haar stukje bij beetje toe in zijn leven. Het meisje blijkt ook van dieren te houden en richt een club op voor hen tweeën, de hond en de vis. Jonathan merkt dat hij rustig wordt van haar aanwezigheid en wil graag goed voor haar zorgen, omdat niemand anders dat doet. Intussen mag ze alleen binnenkomen als zijn moeder slaapt, kijkt hij steeds vaker naar hoe haar korte broekje opkruipt tussen haar billen en verlegt hij de grens van twee meter afstand naar een lichte aanraking.

Tergend spannend wordt het als het meisje vertelt dat ze op heel korte termijn zal verhuizen, als Jonathan zich niet meer aan zijn opdrachten kan zetten, als de oncontroleerbare dromen en fantasieën zich aan hem opdringen en de Muidhond aan de hitte lijkt te gaan bezwijken.

Op een dag neemt hij een besluit: hij gaat doen wat hij moet doen, ookal zal hem dat zijn vrijheid kosten. Hij gaat op zoek naar het meisje, maar ze is niet thuis…

Het is bijzonder hoe Schilperoord de spanning in haar boek opbouwt: je wilt doorlezen, hoe gruwelijk de afloop ook lijkt te worden. Dit komt doordat essentiële informatie precies op de juiste momenten wordt gegeven en doordat de tekenen aan de wand (dit loopt niet goed af) zich opstapelen. Ook is de auteur erin geslaagd een intiem psychologisch portret van de protagonist te geven: heel gedetailleerd geeft het verhaal weer hoe een mens met goede intenties kan overgaan tot gruwelijke daden. Schilperoord maakt daarmee een einde aan stereotiepe beelden van pedoseksuelen.

Dit boek is een verrijking voor de Nederlandse literatuur. De nominatie voor de Libris Literatuurprijs is dan ook geheel terecht; ik ben benieuwd of de andere vijf titels het hierbij gaan halen!

Pogingen iets van het leven te maken

Het gapogingen iets van het leven te makenat goed met mijn voornemen meer te lezen. Elke dag een uur. Strikt genomen is dat niet gelukt; gemiddeld genomen wel. Tussen 13 en 23 maart heb ik ‘Pogingen iets van het leven te maken’ gelezen: het dagboek van de 83-jarige Hendrik Groen, die zijn laatste levensfase doorbrengt in een verzorgingshuis in Amsterdam-Noord.

Ik had het boek gekregen van een dierbare vriend (reden genoeg het te lezen), maar zou het niet zelf hebben uitgezocht. Op het kaft staat een getekend portret van een man die mijn opa zou kunnen zijn – niet echt sprankelend. Bovendien wordt in de promotietekst van Meulenhoff nadruk gelegd op het ‘luchtige’ en ‘openhartige’ karakter van het dagboek:

Hendrik Groen mag dan oud zijn, hij is nog lang niet dood en niet van plan zich eronder te laten krijgen. Toegegeven: zijn dagelijkse wandelingen worden steeds korter omdat de benen niet meer willen en hij moet regelmatig naar de huisarts. Technisch gesproken is hij bejaard. Maar waarom zou het leven dan alleen nog maar moeten bestaan uit koffiedrinken achter de geraniums en wachten op het einde?

In korte, ogenschijnlijk luchtige, maar vooral openhartige dagboekfragmenten laat Hendrik Groen je een jaar lang meeleven met alle ups en downs van het leven in een verzorgingshuis in Amsterdam-Noord. Op de laatste dag van het jaar zal het nog moeilijk zijn om afscheid nemen van dit charmante personage… (bron: website Meulenhoff)

Als één van mijn leerlingen het zou willen lezen voor de lijst, zou ik me nog wel een keer achter de oren krabben: was dit wel literatuur? Ik verwachtte weinig diepgang, een oppervlakkige plotstructuur en een hoofdpersonage dat zich niet of nauwelijks zou ontwikkelen.

Tegen alle verwachtingen in heb ik me kostelijk vermaakt met dit boek. Het leven in een bejaardenhuis wordt zó scherp en ironisch beschreven, dat ik vaak hardop moest lachen terwijl ik het las. Bewoners in het huis die opschudding veroorzaken door een aanslag op vissen met glacékoeken, ruzie in de file voor de lift, gedoe over het jaarlijkse uitje van de bewonerscommissie…

De belangrijkste personages zijn sterk neergezet en mankeren allemaal wel iets, waardoor de eindigheid van het leven pijnlijk voelbaar wordt: Evert verliest langzaam zijn ledematen, Grietje is dementerend en Eefje krijgt een beroerte. Dit geeft het boek, naast humor, ook een beetje diepgang.

Ook zitten er wel een paar spanningsbogen in het boek:

  • Het hoofdpersonage heeft een ‘mol’ bij de administratie, die geheime documenten voor hem doorspeelt naar een advocaat om uit te zoeken of de strenge regels die het verzorgingshuis handhaaft, eigenlijk wel legaal zijn. Gaat het de bewoners lukken om de regels aan te vechten?
  • De protagonist koestert een geheime liefde voor Eefje. Voelt zij ook iets voor hem?
  • Hoe lang zal het Grietje lukken om ‘zelfstandig’ te blijven wonen?

De eerste helft van het boek vond ik frisser, leuker en verrassender dan de tweede. Op een gegeven moment ging de humoristische schrijfstijl me een beetje vervelen. Hoewel ik nog steeds benieuwd was naar de afloop van de hierboven genoemde kwesties, stopte het onbedaarlijke lachen. Wat dat betreft werkt de structuur van de tekst niet mee: een kalenderjaar is een mooie kapstok voor een dagboekroman, maar misschien is het gewoon te veel.

Het nieuwe dagboek van Hendrik Groen, ‘Zolang er leven is‘, laat ik dus maar even aan me voorbijgaan.

Eén leesuur per dag

Ik lees weinig. Te weinig. Zie ik vriendin F. te pas en te onpas een boek uit haar tas halen (op weg naar de tram, in de tram, als de kinderen tandenpoetsen of als ze gewoon aan een kop thee zit), zelf kom ik niet verder dan drie romans per jaar.

Ooit, in een prélesgeeftijdperk, las ik zoveel dat ik er scheel van ging zien, maar sinds ik overdag voortdurend over literatuur praat, heb ik ’s avonds echt de puf niet om nog een boek uit de kast te trekken.

Tot vandaag. Op Facebook kwam ik een aardige quote tegen: zo’n tekst tegen een achtergrondplaatje. Doorgaans lees ik de teksten niet eens, want de ene uit de klei getrokken psychologische uitspraak is nog erger dan de andere, maar deze trok mijn aandacht.

FB_IMG_1457901539801

De suggesties 2 en 3 zijn niet aan mij besteed. Soms heb ik wel een boek in mijn rugzak, maar om daarin te kunnen lezen, moet iemand het me aangeven. Als het op mijn bureau ligt, pak ik het sneller.

Een boek klaarleggen voor ik een ander boek uit heb, is voor mij geen stimulans om door te lezen. Boeken kopen is het probleem niet – integendeel; er staan nog wel dertig ongelezen boeken in mijn boekenkast -, maar je geniet toch ook meer van een glas wijn als er geen tweede voor je neus staat?

Suggestie 4 is verleidelijk, dat geef ik toe. Er zijn heus wel half uitgelezen boeken in mijn boekenkast beland. Denk aan ‘Een kamer in Rome’ van Sipko Melissen. Wat een eindeloos geneuzel vond ik dat; na vier pogingen gaf ik het uiteindelijk bij pagina 40 op.

Toch lees ik ook een boek waaraan ik geen plezier beleef liever uit, waarschijnlijk in de hoop dat mijn interesse ergens in het verhaal alsnog wordt gewekt. De eerste keer dat ik die hoop koesterde, was ik amper zeventien. Ik was onderweg naar Kroatië en zat achterin de auto bij mijn ouders. Op mijn schoot lag ‘Eerst grijs, dan wit, dan blauw’ van Margriet de Moor. Ik vond het verhaal totaal oninteressant, maar hield mezelf steeds voor: er hangt een belofte in de lucht, het goede moet nog komen. Het kwam niet. Toen ik het uit had, voelde ik me bedrogen. Ik heb me nooit meer aan een boek van Margriet de Moor gewaagd. Misschien onterecht, want inmiddels ben ik 23 jaar verder.

Suggestie 1 is veruit de beste. Gooi je telefoon de oceaan in en je houdt zeeën van tijd over. De mijne vreet, weliswaar sluipend, ontzettend veel tijd. Als ik al die tijd die ik nu aan Facebook en WhatsApp besteed, zou besteden aan lezen, zou ik zeker een boek per week uitlezen. Maar hé, ik ben toch meer dan een verslaafde smartphoneconsument?

Daarom heb ik besloten mij te wijden aan aanbeveling nummer 5 en één uur per dag te reserveren voor het lezen van een boek. Eén uur, dat is alles wat ik mezelf vraag. Ik ga nog niet zover om een leesuurtje te blokken in mijn agenda; het maakt me niet zoveel uit wanneer ik lees, áls ik het maar doe. In de tram, als de kinderen tandenpoetsen of als ik ’s avonds aan mijn kop thee zit.

Gewoon doen, daar heb ik al die suggesties niet voor nodig. O, behalve suggestie 6: een lezersblog. Daaraan ben ik zojuist begonnen. Nu jij, mijn lezer, iets van mij verwacht, zal ik je niet teleurstellen. :)

Inmiddels heeft deze challenge ook vorm gekregen: voor 9 mei wil ik de zes voor de Libris Literatuurprijs genomineerde boeken lezen en hierover een blog bijhouden. 

 

Wiebeltand

Jonne en Ingo logeerden deze zomer twee weken zonder ons bij mijn ouders. We belden wel af en toe, maar de echt relevante dingen bespreek je live; toen wij de auto voorreden bij het ieniemieniehuisje van mijn ouders en de kinderen het pad af kwamen rennen, riep Jonne al uit de verte: “Moet je eens voelen, ik heb een wiebeltand!”. In twee weken tijd kan veel gebeuren.

Het duurde nóg twee weken voor de tand er eindelijk uit zou gaan. Twee weken in spanning: wanneer zou het gebeuren? En hoe? Ik kon bijna voelen hoe dat ook alweer was: een tand die enkel nog met een heel dun draadje vast zat aan je tandvlees, dat kriebelige gevoel in je buik als je hem ronddraaide… Je durfde hem er niet uit te trekken, dus bond je er maar een touwtje om. Wij hadden thuis elektrische schuifdeuren; die bleken veel te langzaam om er een tand mee uit te trekken, dus reed ik maar met die deur mee, zodat de tand er vooral niet uit ging.

In die twee weken zag ik op Facebook een paar foto’s voorbijkomen van kinderen die Jonne waren voorgegaan. Het viel me op dat die foto’s iets met elkaar gemeen hadden: de gezichtsuitdrukkingen waren magisch: er straalde trots vanaf. Daar wilde ik meer van weten en ik begon aan een kunst-, of eigenlijk onderzoeksprojectje: op Facebook riep ik ouders op mij een foto te sturen van hun kind dat nét zijn eerste tand had verloren. Daarbij stelde ik de vraag of het kind iets had gekregen toen de tand eruit ging, en zo ja: wat?

Zeven foto’s kreeg ik en inderdaad, de gelijkenissen zijn treffend: trotse, stralende koppies.

melktandenproject1

melktandenproject 2

melktandenproject 4

De ‘beloningen’ liepen uiteen: één van de zeven kinderen kreeg niets, een ander een spelcomputer met spelletjes. Het merendeel kreeg een muntje van de alom bekende tandenfee, die je tand komt weghalen onder je kussen. Dat concept heb ik nooit begrepen. Bij ons thuis bewaarden we mijn melktanden, tot mijn moeder ze later liet verwerken in een ketting en haar trouwring. Toen ik dat aan Jonne vertelde, wilde zij ook wel zo’n kettinkje. We kochten dus maar gewoon een tandendoosje; aan de mythe van de tandenfee had ik toch al een einde gemaakt.

Toen ik op mijn eerste schooldag uit mijn werk kwam, stond Melle me op te wachten in de gang. Uit de kinderkamer klonk luid gegiechel. “Schat, wil je even iets voor me opzoeken op je computer?” vroeg Melle. Nietsvermoedend startte ik mijn computer op. Het eerste wat ik zag, was een schermvullende foto van Jonne, met een enorm gat tussen haar onderste melktanden. Bij het horen van mijn bewonderende kreet, kwam ze uit haar kamer gerend. Trots als een pauw.

De dag erna zijn we naar het Aboriginal Art Museum Utrecht gegaan, om het te vieren met een appelsapje en een bonbon. En ’s avonds extra goed tandenpoetsen!

P1030480

Dit zijn de namen – Tommy Wieringa

WieringaAl sinds het winnen van de Libris literatuurprijs 2013, stond het op mijn verlanglijstje: ‘Dit zijn de namen‘ van Tommy Wieringa. Ik wist eigenlijk niets over het verhaal en dat was misschien maar goed ook, want de roman beschrijft een setting die mij niet direct interesseert.

De eerste verhaallijn gaat over het leven van de politiecommissaris Pontus Beg in Michailopol, een denkbeeldig, in verval geraakt grensstadje in een denkbeeldig land (de recensies verwijzen naar de voormalige Sovjet-Unie). De tweede verhaallijn gaat over een groep vluchtelingen die maandenlang in honger en kou leven. De twee verhaallijnen raken met elkaar verwikkeld als de overlevenden van de groep – vijf van de dertien – Michailopol binnenkomen en Pontus Beg opdracht krijgt om meer over deze vluchtelingen te weten te komen.

Pas op het moment dat de twee verhaallijnen met elkaar verweven raken, ging het boek mij boeien. Daarvóór was Beg voor mij een vrij oninteressante man, die Wieringa wel een gezicht heeft proberen te geven door hem een spirituele zoektocht in de schoenen te schuiven, maar wiens persoonlijkheid weinig ontwikkelde. Ook de vluchtelingen spraken weinig tot de verbeelding; zij bleven anoniem doordat ze geen namen hadden, een ‘groep’. Hun reis wordt verteld vanuit een meervoudig personaal perspectief – meerdere groepsleden komen aan bod -, maar deze wisselingen hebben weinig meerwaarde, omdat je als lezer eigenlijk niet echt een beeld krijgt van de personages. Met geen van hen, behalve misschien met ‘Afrika’, de Ethiopiër, kon ik verbinding voelen.

Dit verandert op het moment dat de groep zich aandient in het leven van Beg. De karakters krijgen plotseling kleur, een gezicht. Zowel Pontus Beg als de individuen van de groep ontwikkelen zich, als Beg het proces-verbaal opmaakt. Dat komt doordat Beg iets voelt bij die mensen, een relatie met hen aangaat. Hij beschrijft hun verhaal en geeft de personages, die daarvoor anoniem waren, namen.

Daar komen natuurlijk de religieuze verwijzingen bij. Je hoeft de Thora en de Bijbel niet van buiten te kennen om aan te voelen dat er meer verwijzingen zijn dan de analogie tussen de reis van de vluchtelingen en de eerste zin van het Bijbelboek Exodus, een analogie die overigens wordt benoemd door Pontus Beg zelf (een inkoppertje van de auteur).

Het blijft de vraag of ik het boek, achteraf gezien, had willen missen. Het antwoord is helaas ‘ja’: ‘Dit zijn de namen’ heeft veel andere werken uit de Nederlandse literatuur niet kunnen overtreffen.

Emma en Casper

Jonne en ik zijn vandaag naar de film geweest. ‘Emma en Casper’ heette die: een speelfilm uit 2013 van de Noorse regisseur Arne Lindtner Næss. De oorspronkelijke titel is ‘Karsten og Petra’, maar de film is nagesynchroniseerd en daarmee geschikt gemaakt voor Nederlandse kids vanaf vier jaar.

emma en casperDe film sluit goed aan bij de belevingswereld van kleuters: centraal staan de thema’s vriendschap, jaloezie, onzekerheid en trouw.

Het verhaal in het kort: als Casper op zijn eerste schooldag niet op het schoolplein durft te spelen met zijn klasgenoten, vraagt de juf of hij binnen wat wil tekenen. Hij schuift aan tafel aan bij Emma, die over vijf dagen vijf wordt. Vanaf het eerste moment is het dikke mik: de twee zijn onafscheidelijk, zowel op school als thuis. Dat valt niet goed bij Emma’s vriendinnetje Sigrid, die zó jaloers is, dat ze allemaal rottigheid uithaalt. Emma roept dat Sigrid niet langer is uitgenodigd op haar feestje. Als Emma dan ook nog haar lievelingsknuffel kwijtraakt, begint haar verjaardag minder leuk dan ze had gehoopt. Gelukkig vindt ze haar knuffel terug en komt Sigrid het goedmaken, wat Emma’s vijfde verjaardag onvergetelijk maakt.

Mooi is de diepgang in het verhaal en de verschillende verhaallijnen. We zien hoe beste vriendjes het beste in elkaar naar boven halen, hoe je ruzies kunt oplossen en angsten kunt overwinnen, hoe het voelt om geen beste vriend te hebben en wat trouw zijn betekent. Casper overwint zijn angsten omdat zijn beste vriendin hem onvoorwaardelijk steunt, Emma’s opa wordt heel gelukkig met een nieuwe vriendin, Emma vergeeft haar vriendin Sigrid en ze laat haar knuffel, Mevrouw Konijn, niet zomaar in de steek voor het beste verjaardagscadeau ooit: een hond.

Deze film is niet alleen realistischer dan een animatiefilm, ook is er meer diepgang dan in de meeste andere films voor vierjarigen. Wel moest ik even wennen aan de nasynchronisatie, een drempel die je bij een animatiefilm niet hoeft te nemen, maar alles bij elkaar is dit beslist een aanrader!