Al sinds het winnen van de Libris literatuurprijs 2013, stond het op mijn verlanglijstje: ‘Dit zijn de namen‘ van Tommy Wieringa. Ik wist eigenlijk niets over het verhaal en dat was misschien maar goed ook, want de roman beschrijft een setting die mij niet direct interesseert.
De eerste verhaallijn gaat over het leven van de politiecommissaris Pontus Beg in Michailopol, een denkbeeldig, in verval geraakt grensstadje in een denkbeeldig land (de recensies verwijzen naar de voormalige Sovjet-Unie). De tweede verhaallijn gaat over een groep vluchtelingen die maandenlang in honger en kou leven. De twee verhaallijnen raken met elkaar verwikkeld als de overlevenden van de groep – vijf van de dertien – Michailopol binnenkomen en Pontus Beg opdracht krijgt om meer over deze vluchtelingen te weten te komen.
Pas op het moment dat de twee verhaallijnen met elkaar verweven raken, ging het boek mij boeien. Daarvóór was Beg voor mij een vrij oninteressante man, die Wieringa wel een gezicht heeft proberen te geven door hem een spirituele zoektocht in de schoenen te schuiven, maar wiens persoonlijkheid weinig ontwikkelde. Ook de vluchtelingen spraken weinig tot de verbeelding; zij bleven anoniem doordat ze geen namen hadden, een ‘groep’. Hun reis wordt verteld vanuit een meervoudig personaal perspectief – meerdere groepsleden komen aan bod -, maar deze wisselingen hebben weinig meerwaarde, omdat je als lezer eigenlijk niet echt een beeld krijgt van de personages. Met geen van hen, behalve misschien met ‘Afrika’, de Ethiopiër, kon ik verbinding voelen.
Dit verandert op het moment dat de groep zich aandient in het leven van Beg. De karakters krijgen plotseling kleur, een gezicht. Zowel Pontus Beg als de individuen van de groep ontwikkelen zich, als Beg het proces-verbaal opmaakt. Dat komt doordat Beg iets voelt bij die mensen, een relatie met hen aangaat. Hij beschrijft hun verhaal en geeft de personages, die daarvoor anoniem waren, namen.
Daar komen natuurlijk de religieuze verwijzingen bij. Je hoeft de Thora en de Bijbel niet van buiten te kennen om aan te voelen dat er meer verwijzingen zijn dan de analogie tussen de reis van de vluchtelingen en de eerste zin van het Bijbelboek Exodus, een analogie die overigens wordt benoemd door Pontus Beg zelf (een inkoppertje van de auteur).
Het blijft de vraag of ik het boek, achteraf gezien, had willen missen. Het antwoord is helaas ‘ja’: ‘Dit zijn de namen’ heeft veel andere werken uit de Nederlandse literatuur niet kunnen overtreffen.