Over het balkon

P6254374_2"Nee hoor, hier gaan we niet wonen." Ik herinner me nog dat mooie, ruime vierkamerappartement op de derde etage. We namen hem niet, want we hadden katten. Katten die gewend waren naar buiten te gaan. Enkele maanden laten kwam er een ander appartement voorbij. Eentje op de begane grond, althans: op een halve etage hoog. De voordeur grensde aan de binnentuin. Ideaal voor katten. We namen het. Tijdens het tekenen van het huurcontract viel mijn oog op de volgende zin: U mag geen huisdieren op de gemeenschappelijke binnenplaats loslaten. Ik twijfelde. Maar tekende.

Inmiddels wonen we hier ruim drie maanden. Hoewel Boris het best goed doet, gedraagt hij zich sinds een week of twee behoorlijk neurotisch. Hij wil zes keer per uur uit de wastafel drinken, begint te schooien om sinaasappelstukjes en miauwt soms een half uur aan een stuk door.

"Misschien moet je hem eens naar buiten laten," opperde een van mijn verzorgers laatst, "dan wordt hij vast veel gelukkiger." Mijn geweten speelde op als Boris weer eens klagelijk miauwde. Hij had het altijd fijn gevonden om naar buiten te gaan; misschien werd het inderdaad weer eens tijd om hem wat avontuur te gunnen.

De voordeur is geen optie. Onze fantastische, groene en veilige binnentuin grenst namelijk aan een woongroep voor meervoudig gehandicapten, waar de deuren altijd openstaan. Stel dat ‘ie daar naar binnen loopt en wordt vergiftigd. Of dat ‘ie door een buurkat wordt geterroriseerd en wij hem niet horen als hij naar binnen wil. En een kattenluik is geen optie aan een binnentuin waar je geen dieren mag loslaten.

En dus werd het het balkon. Doordat ons huis een halve etage hoger is dan het straatniveau, moest Boris een flinke sprong wagen om er vanaf te komen. Zonder enig spoor van angst deed hij het: hij sprong over de rand, rolde zich eens lekker door het zand en ging er vandoor. Wij er achteraan. Roepen. Lokken. Hem meenemen naar huis en voordoen hoe hij het balkon weer op moest. We hebben zelfs een opstap voor hem gebouwd, zodat hij de hoge sprong in twee keer kan nemen.

Het mocht niet baten: Boris springt wel lustig het balkon af, maar erop lukt hem niet. Staat hij ervoor, dan begint hij te miauwen en helpt Melle hem erover heen.

Ik zal het niet ontkennen: we zijn overbezorgd. En nu gaat het nog maar om een kat… Gelukkig hebben we nog even de tijd om te oefenen voor het echte loslaten begint!   

Huwelijk, wat een feest!

Wij gaan trouwen. Heel snel al. Voor onze vakantie hadden we eigenlijk nog niets voorbereid, want ik wilde even afwachten hoe het met de zwangerschap zou verlopen. Maar in Portugal overviel ons het gevoel: nu of nooit. Je gaat toch niet een jaar na je trouwdatum het feest van je leven geven?

We hadden nog maar een week of acht; zou het nog lukken om een geschikte feestlocatie te vinden? Vanuit Portugal typten we volop e-mails naar leuke tenten. Keer op keer kregen we hetzelfde antwoord: bezet. Toen begon het te kriebelen – we wilden een feest! En zo kwam het dat we een week eerder thuis waren dan gepland.

Er komt heel wat kijken bij een goed huwelijksfeest; we zijn er de afgelopen twee weken ongeveer vier uur per dag mee bezig geweest. Maar wat is het LEUK om te doen! Een kleine greep uit de taken:

  • Feestlocaties bezoeken en kiezen;
  • Afspraken maken met de locatie;
  • Catering regelen;
  • Koffie, thee en taart regelen;
  • Muziek en aankleding organiseren;
  • Ringen uitzoeken;
  • Een gastenlijst samenstellen;
  • Ceremoniemeesters en getuigen vragen;
  • Afspraken maken met het ‘bruidspersoneel’;
  • Kleding en accessoires uitzoeken en kopen;
  • Een huwelijkskaart (laten) ontwerpen;
  • Een tekst schrijven voor de kaart;
  • De kaart drukklaar maken;
  • Afspraken maken met de drukker;
  • Een trouwboeket laten samenstellen;
  • Bedenken hoe je je haar en make-up wilt hebben;
  • Afspraken maken met de kapper;
  • etc. etc.

We zijn een aardig eind op weg. Er is een locatie, een jurk (zwangerschapsproof) en een pak; de kaart is bijna drukklaar en ook de ringen zijn in de maak. Wat een voorpret!

In de schaapskooi

Gisteren trouwde mijn jeugdvriendin Annemieke. Hoewel ik haar sinds haar vorige bruiloft niet meer had gezien, wilde ik er wel graag bij zijn. Een boezemvriendin blijft een boezemvriendin, hoe weinig je haar ook ziet.

Annemieke woont in Assen en gaf haar feest in Paterswolde. Het feest begon om 21.00 uur en zou tot 2.30 uur duren; geen tijdstip om nog terug te gaan naar Amsterdam. Mijn ouders verblijven momenteel in het schone Drentse dorpje Amen, waar ze vrienden helpen met het bedekken van hun rieten dak. Bij mijn ouders logeren is echter geen optie, want zij wonen in een geweldige, maar superkrappe camper – niet bepaald Hann-proof. De oude boerderij van hun vrienden met losse, ongelijkvloerse delen en wiebelende trapjes was evenmin een optie.

"Je kunt wel in de schaapskooi slapen," opperde mijn moeder vorige week aan de telefoon. Ik twijfelde. "Staan daar ook schapen?" Dat bleek niet het geval; de schuur heette alleen maar zo vanwege zijn auhentieke opzet. Ze konden er wel een matras neerleggen en een stroomdraad was ook zo gelegd.

En dus ging ik op pad, met in de auto mijn toilettas, porta potti (een chemisch toilet), oplegmatras, dekbed en kussens, acculader en medicijnapparaat. Toen ik aankwam, stonden de grote schuurduren al wijd open. In de kooi stond een bed op klossen en een teil water met een washandje en een handdoek. Verder hing er een peertje aan een stroomdraad, die met een flauw schijnsel ongeveer een kwart van de ruimte belichtte. In de hoek stond een hondenmand met wat stro. Het rook er naar pasgezaagd hout.

De bruiloft was indrukwekkend en erg gezellig, maar rond 00.30 uur verlangde ik naar mijn bed. We keerden terug naar de schaapskooi, waar ik mij, warm onder de wol, nestelde in de geur van pasgezaagd hout. Ik hoefde niet eens schaapjes te tellen voor ik in een diepe slaap viel…

Autoloos gefrustreerd

Dat het leven zonder auto een stuk complexer is dan wanneer je wel een vierwieler voor je deur hebt staan, zal iedereen beamen. Dan hebben we het niet over milieuvriendelijkheid, je laptop kunnen uitklappen of die heerlijke snacks die je op het station kunt verorberen, maar over tijdsefficiency. Als je rolstoelgebonden bent, mag je deze toch al niet onbelangrijke factor vermenigvuldigen met honderd.

Mijn auto staat sinds ruim twee dagen bij de garage. Normaal ben ik hem een dag kwijt voor een grote beurt, maar deze keer moest ook de distributieriem worden vervangen. Dit zou de garage twee hele dagen kosten, vertelde de planner mij een maand geleden aan de telefoon. En dus liet ik mijn auto dinsdagmiddag naar de garage brengen, met de afspraak dat hij donderdag aan het einde van de dag klaar zou zijn.

De reis van mijn werk naar huis, waar ik normaal zo’n anderhalf uur over doe, kostte me bijna twee-en-een-half uur. De intercity bleek niet rolstoeltoegankelijk, de aansluiting sloot niet aan en van Amsterdam CS is nog twintig minuten naar mijn huis. Bovendien regende het en had ik geen jas bij me. Brak was ik. Zo’n werkdag nooit weer.

En dus werkte ik gisteren thuis. Vandaag nam ik vrij; kon ik me mooi even voorbereiden op een lang weekend Maastricht. Tot vandaag 16.15 uur, toen de telefoon ging. "Ik heb slecht nieuws," viel de monteur maar gelijk met de deur in huis, "we gaan het niet redden met uw auto."
"Maar ik heb hem morgenochtend om acht uur nodig. Ik ga een lang weekend naar Maastricht."
"Sorry, dit is overmacht, ik krijg net pas het onderdeel voor de distributieriem binnen."

  1. Al vier weken weet de garage dat dit onderdeel nodig is;
  2. De garage verstrekt geen rolstoelaangepaste leenauto’s;
  3. Ik heb mijn auto een halve dag eerder gebracht dan afgesproken;
  4. Een aangepaste auto huren op deze termijn zou lastig kunnen worden;
  5. Ze bellen me pas anderhalf uur voor sluitingstijd, terwijl ik vanmorgen nog heb gebeld om te vragen hoe laat mijn hulp de auto zou kunnen ophalen;
  6. Afspraak = afspraak.

"Ik kan niet zonder, dus zult u voor een oplossing moeten zorgen."
"Nou, ik weet niet of dat lukt mevrouw, maar ik bel u straks even terug. In het ergste geval werken we er mogenochtend een uurtje aan verder."

Ik merk hoe frustrerend ik het vind om afhankelijk te zijn van zo’n mannetje. Het liefst zou ik boos worden en roepen dat ze dan maar doorwerken tot mijn auto klaar is, maar als je iets gedaan wilt krijgen, word je niet boos. Dan blijf je vriendelijk in de hoop dat ze iets harder voor je lopen. Maar duidelijk zijn mag wel: ik heb de auto nodig, dus jullie zorgen voor een oplossing.

Ze kunnen bijvoorbeeld een huurauto voor me betalen. Ik bel alvast de twee Amsterdamse autoverhuurbedrijven met een rolstoeltoegankelijke auto in het assortiment. De een heeft de auto niet meer ("liep niet"), de ander heeft er pas zaterdag een tot zijn beschikking. Ik zie mezelf niet weer treinen, zeker niet met een matras, acculader en een tas vol medicatie.

Een uur later belt dezelfde monteur weer. "Ik heb goed nieuws. U kunt de auto nu laten ophalen. Het moet wel snel, want we sluiten over een half uur." Ik roep m’n hulp bij haar handwas vandaan: "Lot, werk aan de winkel!"

Een geboren moeder

Met mijn middelbare schoolvriendin Peet loop ik over het Damrak. Er is kermis. Overal lopen ouders met kinderen. Een klein meisje met roze Hello Kitty-schoentjes begint te jammeren om een ijsje. Haar moeder wil er niets van weten, maar na drie keer ‘nee’ zet het meisje het op een krijsen. Dan zwicht de moeder; ze loopt met het kind naar de ijskraam en bestelt een softijsje met aardbeiensmaak. Het krijsen stopt direct.
"Zo zou IK dat dus nooit doen," zegt Peet resoluut, "Ik ben heel consequent in dat soort dingen. Ik hoop dat al mijn vrienden veel kinderen krijgen."
Vragend kijk ik haar aan.
"Zelf wil ik ze niet, ik moet er niet aan denken. Maar als jullie er nou veel krijgen, kan ik wel alle leuke dingen met ze doen."

Prima plan, vind ik. Peet moet gewoon peettante worden. "Ja!" roept Peet enthousiast, "Dat zei ik ook al tegen mijn zus. Het zit in mijn naam. Tante Peet wordt automatisch ‘peettante’. Maar niets, hoor. En dat terwijl ik een geboren moeder ben!" Er klinkt verontwaardiging door in haar stem.

Peet een geboren moeder? Daar moet ik even over nadenken. "Hoezo dat?"
"Nou, ik heb twee keer opgepast. De eerste keer was een makkie. Het was mijn buurjongentje van vier, en die was bang in het donker. Normaal kwam hij elk uur wel drie keer naar beneden omdat hij dacht dat er een spook in zijn kamer zat. Maar hij was verliefd op me, en hij durfde dus niet toe te geven dat hij bang was. Dat arme kind; hij heeft de hele avond liggen rillen in zijn bedje!" Ze lacht er hartelijk om.

"En de tweede keer?"
"Ik had een baan geregeld voor een vriendin, maar die wilde ineens niet meer omdat ze geen oppas kon krijgen. Al die moeite voor niks, zonde gewoon. Dus ik zeg: ‘Ok, ik doe het wel.’ En nou bleek dat kind een enorme huilbaby. Dus ik speelde een beetje met haar, en zodra ze maar een kik gaf, legde ik haar in bed. Geen last meer van gehad, de hele dag niet."

"Dus jij bent een geboren moeder?"
"Absoluut. Ik heb alleen geen moederinstinct."

Een leeg huis

Als ik mijn huis binnenkom, zijn de tafel, de koelkast en het bed al weg. En ook de dozen, die al weken overal ingepakt stonden, zijn verdwenen. Geen stoel staat er meer in het huis. Op de vloer ligt een verdwaalde plastic zak. De hond van mijn ouders kijkt me met een schuin oog aan. Alleen Gábor doet of er niets aan de hand is; hij ligt te slapen op zijn kleed. Vrijdag gaat hij terug naar het huis waar hij is geboren.

"Hallo? Is er iemand thuis?" roep ik. Mijn stem galmt door het lege huis. Geen reactie, althans, geen menselijke. Wel komt Boris binnen. Hij draalt wat rond en miauwt klagelijk. Dan krijgt mijn voorwiel een kopje en springt hij op schoot.

Ik bel Melle.
"Waar zitten jullie?"
"Nog in Amsterdam. We hebben alles in één keer over gekregen!"
"Wanneer komen jullie deze kant op?"
"Dat kan nog even duren. Er staat een enorme file."

Er is geen eten, er is niets. Ik leg mijn hoofd op Boris’ rug en overdenk mijn tijd in Nieuwegein. Zeven jaar geleden ben ik er komen wonen. Wat heb ik hier veel meegemaakt! Mijn afstuderen, eerste, tweede en derde baan, relatieperikelen, spirituele ontwikkelingen. Verdriet en vreugde, warme zomers in de achtertuin op het zuiden, waar de appelboom nu alweer minstens vijftig bloesems draagt.

Ik wil in de tuin gaan zitten, maar de knip zit erop. Naar buiten kijken gaat ook niet, want het verduisteringsscherm hangt voor het grote raam. Door een kier zie ik de rozewitte bloesems. Dit is de laatste keer dat ik alleen in dit huis ben.

Dan hoor ik de voordeur. Melle en mijn ouders komen binnen. Ze zien er moe, maar opgewekt uit. De klus is geklaard. In de camper warmt Marus een pan soep op. We eten zwijgend. Na het eten vraag ik Melle: "Zullen we maar gaan dan?" Ik geef Gábor een kus, hij doekt zijn wang tegen mijn neus.

Dan vertrekken we. Als we de straat uitrijden, kijk ik nog een keer achterom. De zon gaat onder.

Dochter van de eerste golf

flying lesbiansDeze week ben ik 33 geworden. Als verjaardagscadeau kreeg ik van Melle een felbegeerde cd van The Flying Lesbians, een Duitse vrouwenband uit de jaren ‘70. Toen ik werd geboren, hieven zij zich op; toch hebben ze een onuitwisbare indruk op me achtergelaten – ik voel me dochter van de eerste feministische golf.

Kort voor mijn verjaardag las ik Atoomgeheimen, het nieuwste boek van Marja Pruis (2008). Daarin beschrijft zij vrouwendilemma’s van nu – comfortabel of aantrekkelijk?, zelfbeschikking of beschikbaarheid? –, maar zet zij eveneens een overtuigend beeld neer van de jaren zeventig/tachtig, toen vrouwen uit principe met vrouwen vreeën en er harde acties werden gevoerd voor de gelijkheid van vrouw en man.

Niet ik, maar mijn moeder werd volwassen in de jaren zeventig. Met mijn vader stapte ze in een feministisch huwelijksbootje en in 1976 kreeg ze mij. Ze nam me mee naar Brandpunt, het vrouwenhuis in Assen. Ik heb er maar één herinnering aan, van toen ik een jaar of drie was. Ik zat in de zandbak van de crèche, toen een andere moeder haar kind achterliet. Een jongetje. Dat kon natuurlijk niet, wist ik, jongetjes in het vrouwenhuis. Dus riep ik mijn moeder er op hoge toon bij: “Hij mag hier toch helemaal niet komen, mama?” Ik wees naar het jongetje, die inmiddels bij mij in de zandbak zat en mij met grote ogen aankeek. “Volwassen mannen mogen hier inderdaad niet komen,” antwoordde mijn moeder rustig, “maar kleine jongetjes zijn geen probleem.” Ik vroeg me nog even af waarom dan niet, maar al snel gaf ik hem mijn schepje; de rest van de dag heb ik met hem gespeeld.

Bij ons over de vloer kwamen regelmatig lesbiennes, die mijn moeder uit het vrouwenhuis kende, of die toevallig naast ons woonden. Ik ben dus opgegroeid met het beeld dat je samen was met degene van wie je hield, man of vrouw. Nooit heb ik daar vraagtekens bij gezet. The Flying Lesbians dachten daar wel anders over:

l‘m a lesbian, how about you?
hiding what you know is true?
is everybody expecting you
to give the bridal vow “l do”?
get a man that you don‘t like
never say that you‘re a dyke?

no, no, no, no, no, no, no
come on tell them you‘re a lesbian
no, no, no, no, no, no, no
say that you‘re a lesbian (Uit: ‘I’m a lesbian, how about you?’)

Ook in andere liedjes prediken The Flying Lesbians voor de vrouwenliefde. Niet omdat je nu eenmaal van vrouwen houdt, maar omdat heteroseksuele liefde vrouwen tot huisslaven degradeert:

als frau sollst du nur, für andere da sein
als frau sollst du nur, attraktiv und schön sein
als frau sollst du nur, an andere denken
nur nicht an dich selbst

du sollst für ihn eine gute frau sein
und seinen kindern eine gute mutter sein
du sollst vor allem die drecksarbeit zu hause tun
das alles nur aus liebe (Uit: ‘frauen kommt her’)

Hoewel mijn ouders en ik deze teksten luidkeels meezongen in de auto op weg naar mijn zwemles, sloeg het feminisme bij ons thuis niet door. Mijn ouders waren tolerant naar homo’s, maar ook naar hetero’s. Het ideale klimaat voor mij als kind om zelf keuzes te leren maken in de groei naar volwassenheid.

Als vier- tot twaalfjarige nam ik de teksten ter kennisgeving aan. Ik zong mee, maar begreep niet echt waarover de muziek ging. In mijn pubertijd kreeg feminisme een andere lading. Het bandje van The Flying Lesbians was inmiddels stukgedraaid, maar op schoolreis las ik mijn eerste Opzij en realiseerde ik mij voor het eerst dat er onuitgesproken allerlei dingen van mij worden verwacht omdat ik een vrouw ben.

Zo kom ik terug bij Atoomgeheimen. Comfortabel of aantrekkelijk? Zelfbeschikking of beschikbaarheid? Dit zijn dagelijks terugkerende dilemma’s in het leven van een moderne vrouw. Om maar niet te spreken over de balans tussen werk en privé, de verdeling van zorgtaken en huishoudelijke taken, het glazen plafond… Het feminisme heeft ons, mannen en vrouwen, nog veel te brengen.

En The Flying Lesbians? Die blijven vooral leuk om hun waanzinnig meezingbare liedjes!

Meer weten? Kijk dan op www.flying-lesbians.de

My funny Valentine

Precies twee jaar geleden. We zaten op de bank en Melle pakte zijn gitaar. My funny Valentine zong hij voor me, een lied van Richard Rodgers en Lorenz Hart (1937). De tekst luidt als volgt:

My funny Valentine
Sweet comic Valentine
You make me smile with my heart
Your looks are laughable, unphotographable
Yet you’re my favorite work of art

Is your figure less than Greek?
Is your mouth a little weak?
When you open it to speak, are you smart?

But don’t change a hair for me
Not if you care for me
Stay little Valentine, stay
Each day is Valentine’s Day

Is your figure less than Greek?
Is your mouth a little weak?
When you open it to speak, are you smart?

But don’t change a hair for me
Not if you care for me
Stay little Valentine, stay
Each day is Valentine’s Day

Ik was geroerd door Melles gitaar en stem, maar zeker ook door de tekst. Helemaal jezelf kunnen zijn. Dat dat is waarom iemand van je houdt. Het is de ultieme liefdesboodschap.

Elke dag is Valentijnsdag. Toch speelt Melle dit lied maar eens per jaar speciaal voor mij. Vorig jaar deed hij het stiekem terwijl ik niet thuis was. Op de piano. Hij nam het op en gaf het me ’s avonds in de vorm van een MP3: Download 01_my_funny_valentine.mp3. Dat het My funny Valentine zou zijn, had ik kunnen verwachten; dat het een Knabbel & Babbel-versie zou worden, kwam totaal onverwacht. Deze keer liepen de tranen over mijn wangen van het lachen.

Vandaag kreeg ik het lied weer live, op gitaar. Bij een ontbijtje met verse jus en een gekookt eitje. Elke dag is Valentijnsdag. En af en toe realiseer ik me:

Liefde = ontroering
Liefde = kunst
Liefde = plezier

Recyclemanie

Behalve een bank heb ik nog nooit een meubel gekocht. Als student kreeg ik afgedankte exemplaren van familie en vrienden en mijn tafel vond ik zelfs bij het grof vuil. Tot nu toe was mijn keuze voor tweedehands en opgeknapt louter noodzaak; ik had gewoon geen geld voor nieuwe stoelen, tafels, kasten en bijzettafels. Maar inmiddels zie ik de lol en het nut in van het recyclen: het is zonde om meubels weg te doen. Bovendien is het resultaat vaak verrassend; oude spullen komen soms überhip uit de verf!

In de oorlog bouwde mijn opa (ook uit geldgebrek) een aantal meubels. Eén daarvan is een glazenkast, dat van donkerbruin hout is gemaakt. Na jaren in het huis van mijn grootouders, heeft deze kast nog een flinke tijd in het huis van mijn ouders gestaan. Hij stond in de voorkamer, waar de divan stond, met een schommelstoel en oude zwart/wit-tv. Hij kwam er mooi tot zijn recht. In 1996 besloten mijn ouders om permanent te gaan reizen. Ze verkochten het gros van hun spullen, maar de glazenkast wilde niemand hebben, en dus belandde hij op een stoffige zolder. Toen ik naar Nieuwegein verhuisde, kreeg de kast van mijn opa een nieuwe bestemming. Maar daarvoor moest hij eerst oranje geverfd. De binnenkant werd champagnekleurig. Zo luidde ik zijn tweede – of eigenlijk derde – leven in.

Mijn opa’s kast uit 1943 blijkt nog helemaal van deze tijd. Onlangs kreeg hij een nieuw imago, houtskoolzwart met krijtwit. Het resultaat is verbluffend, zeker in ons nieuwe huis, waar hij afsteekt tegen de houten woonkamervloer en past bij de betegelde keukenvloer.

Ook de stoelen van mijn oma’s ronde keukentafel – vier exemplaren met lelijk beige beklede skay – kregen in Nieuwegein een tweede leven; ze werden oranje geverfd en blekleed met groen/oranje streepjesstof. Na hun metamorfose met zwarte verf en een designstofje zien ze eruit alsof Victor en Rolf er zelf nog op hebben gezeten. En wat denk je van de jaren ’30-stoel, die we onlangs aan de kant van de weg zagen staan met stoffige, muffe, mosgroene blekleding? Ook hem misstaat een modern jasje niet.

Geef je meubels dus een tweede kans. Je zult verbaasd staan van het resultaat. En het is nog duurzaam ook!

Vorkje prikken bij de buren

Sinds een maand of wat heb ik nieuwe bovenburen. Toen ze er net woonden, liepen we elkaar tegen het lijf voor mijn voordeur. Een pasgetrouwd stel dat diezelfde week nog op huwelijksreis zou vertrekken.
"Komen jullie daarna gezellig een keer op de koffie?" vroeg ik. Dat vonden ze een strak plan.

Helaas liep het anders. Sinds ze terug zijn van hun witte broodsweken, schelden ze elkaar ongeveer vijf keer per week de huid vol, wat gevolgd wordt door het geluid van verwoed klikkende hakken, dichtslaande deuren en het piepend optrekken van hun auto, die steevast pal voor mijn voordeur op de stoep geparkeerd staat. Sinds een paar maanden vind ik bovendien van alles in mijn tuin wat ik er niet heb achtergelaten: walmende sigarettenpeuken, doorgescheurde aanmaningen en huisafval. Voor het huis liggen milkshakebekers, bakjes van de afhaalchinees en de inhoud van een geleegde asbak uit de auto. In mijn groenbak vind ik plastic zakken met afval. Feestjes die rond 22.30 uur beginnen met harde muziek komen regelmatig voor.

Vragen of het anders kan had geen effect, evenmin als een herhaalde uitnodiging om op de koffie te komen. I’ve you don’t beat them, love them. Maar mijn buren hebben geen behoefte aan sociale omgang met hun benedenbuur.

Dit soort dingen komt vaker voor. In veel wijken weten mensen niet eens wie hun buren zijn. Daarom hebben we met VisieNL iets bedacht: vorkje prikken bij de buren. Je nodigt je buren uit om bij je te komen eten en je kookt iets lekkers voor hen, of het nou kosher, halal of vegetarisch moet zijn. Vervolgens vraag je de gasten of zij op hun beurt zo’n avond willen organiseren voor andere buren. Zo leer je al je buren binnen no time kennen! Natuurlijk moet je wel iets te bespreken hebben op zo’n avond. Daar hebben we ook iets op bedacht: een kaartspel met vragen en opdrachten om je buren beter te leren kennen. Voor als het gesprek doodslaat.

Ons initiatief is niet geheel uniek. Op televisie heb je bijvoorbeeld het programma Eten bij de Buren. Een islamitisch gezin en een niet-islamitisch gezin gaan met elkaar aan tafel. In het Van Abbemuseum vond ik een receptenboek van mensen met verschillende culturele achtergronden die samen nieuwe recepten bedachten. In elk recept kwam iets terug van beide culturen, bijvoorbeeld stampot hutspot met bami (o.i.d.). En op het internet bestaan fora waarop buurtbewoners een afspraak kunnen maken om met elkaar te eten.

Vaak richten dergelijke initiatieven zich op mensen met verschillende culturele of religieuze achtergronden, terwijl ook oer-Hollandse mensen zonder geloof natuurlijk ook nauwelijks weten wie er bij hen in de straat woont. Ons Vorkje prikken bij de buren is dus niet specifiek gericht op Marokkanen, Nederlanders of Chinezen, maar gewoon op mensen zoals jij en ik.

"Hann, als jij nu eens het goede voorbeeld geeft? Kun je gelijk een verslagje schrijven voor onze website."
"Ehh, ik wacht wel tot we in Amsterdam wonen." Ook idealisme kent zijn grenzen.

Fluoriserende oorbellen en een parelketting

‘Niets is zo veranderlijk als een Hann’, wordt mij regelmatig voorgehouden als ik een boterham met kaas wil, terwijl ik twee minuten geleden nog helemaal ging voor een boterham met pindakaas. Met kleding is dit niet anders.

“Wat ben je chique gekleed vandaag. Ik voel me bijna underdressed,” zegt Margreet op een doordeweekse avond in de bioscoop. En dat terwijl ik er soms ook alternatief bij loop, met roze haar of blauwe nagellak. In vergelijking met de alternatieve Hann is Margreet toch wel weer heel netjes.

Vroeger dacht ik dat ik gewoon mijn stijl nog niet had gevonden. Dat dat nog wel zou komen als ik eenmaal volwassen was. Ik droeg de ene dag een parelketting en de volgende dag een gebatikte legging. Een blouse met stropdas. Fluoriserende oorbellen met papercliphologrammen.

Toen ik eenmaal volwassen was, dacht ik dat ik mij gewoon graag aanpaste aan mijn omgeving. In mijn studententijd met Karin, een hippe chick met leren armbanden en wel veertien piercings, kocht ik jassen van velours en liet ik een neusbel zetten. Toen ik met Roald verkeerde, een hoogleraar met een dure smaak, werd het assortiment krijtstreepbroeken in mijn kledingkast ineens heel groot. Ook aan mijn werk heb ik mijn outfit regelmatig aangepast. Voor de klas stond ik in een streepjestrui of polo en bij de VSN droeg ik nog net geen Olily-sjaaltjes.

Per 1 februari 2009 heb ik een nieuwe baan, bij Achmea. Tijdens mijn sollicitatiegesprek heb ik even rondgekeken in mijn nieuwe werkomgeving, en wat bleek? Bij Achmea draagt men witte blouses/overhemden met een zwart mantelpak of driedelig pak. Geen krijtstreep, geen kleurtje – gewoon zwart/wit. Dat had ik nog niet in mijn kast hangen.

Er zat niets anders op; ondanks mijn nieuwe levenshouding – waarin consuminderen centraal staat – moest ik even ouderwets shoppen om aan mijn nieuwe werkkledingnorm te voldoen. Ik slaagde bij Sissi Boy; daar kocht ik een witte blouse met een tricot achterpand. Gewone blousjes passen niet om mijn (scheve) rug omdat ze niet genoeg meerekken, maar deze wel. Vandaag heb ik er de hele dag in rond gelopen en ik voelde me er eigenlijk heel erg mezelf in. Heel natuurlijk. Ik heb er dus gelijk een paar besteld.

Mijn stijl is dus niet constant geworden. Hoewel het tijdperk van de fluoriserende oorbellen nu echt wel achter de rug is, voel ik me nog steeds lekker in heel uiteenlopende, haast tegenstrijdige stijlen. Maar waar ik mijn smaak eerst koppelde aan personen of werkomstandigheden, ben ik erachter gekomen dat ik ondanks die verschillende outfits echt mezelf ben, of ik nu een leren broek, een paarse jas van zacht velours of een witte blouse draag.

Niets is zo veelzijdig als een Hann.

Gepussytrapt

"Hee Hann! Ik heb je toch laatst verteld over Edwin, die gozer waarmee ik laatst gezoend had terwijl het net weer aan was met zijn vriendin?"

"…?"

"Nou, je weet wel, Edwin, met wie ik het had uitgemaakt omdat ik hem niet kon lezen. Ik dacht dat ‘ie vreemdging omdat hij zo vaak uit ging. Maar als ik hem ernaar vroeg, zei hij keihard dat dat niet zo was. Ik wist niet meer of ik hem wel kon geloven, want aan z’n gezicht zag je nooit wat."

"Had die weer een vriendin?"

"Ja joh, best een mooi chicky. Goed gekleed, brilletje. Hoewel ze ook heel snollig op Hyves staat, helemaal met haar armen om Edwin heen, en dan in een tijgerprintje. Maar zij had het dus ook uitgemaakt. En weet je? Nu is ze zwanger!"

"Wat?!"

"Dat wist ik niet hoor, anders had ik nooit met hem gezoend. We hadden afgesproken en ik dacht: lekker snackje tussendoor. Hij was toch weer vrijgezel, boeiend. Maar toen zaten we in de kroeg en toen zei hij ineens dat ze weer samen waren. Jammer, dacht ik nog, geen snackje tussendoor. Maar hij bleef maar aandringen. En toen was ik kneiterlam en toen dacht ik: hoor eens, IK ben niet verantwoordelijk, HIJ heeft een vriendin. Ik stond ook al vijf maanden droog! En toen hebben we dus gezoend. Ik ben blij dat ik niet met ‘em heb geneukt joh. Had ik me helemaal kut gevoeld."

"Maar ze is dus zwanger?"

"Ja, en weet je? Ze heeft het hem pas verteld na drie maanden. Die lamlul is gewoon vet gepussytrapt, net goed! Gewoon erin geluist. Ze was vast al zwanger toen het uitging. Toen ze erachter kwam heeft ze het weer goed gemaakt."

"En ze heeft het niet verteld toen het weer aan ging?"

"Nee, dat heeft ze pas verteld twee dagen nadat hij met mij gezoend had, zegt ‘ie. Nu is ze drie maanden zwanger. Het zou me ook niks verbazen als het van een andere vent is."

"Is Edwin er blij mee?"

"Mixed feelings, zegt ‘ie. Maar dan roep ik gewoon dat ‘ie er tweehonderd procent voor moet gaan! Dat werd ook wel eens tijd, dat ‘ie ergens echt voor gaat. Het zal hem leren, de lul. […] Weet je, ik denk dat ik toch nog maar even een soa-testje ga doen."