Ziek, zwak, …?

Eind mei. Ik voel me al weken niet lekker: als ik ’s ochtends onder de douche vandaan kom, kruip ik het liefst weer in bed en ik heb zelfs de leerlingen al in de klas moeten achterlaten, omdat ik me in één keer hondsberoerd voelde. Hoe lang duurt dit nu al, een week of drie, vier?
“Ben je zwanger?” vraagt mijn collega als ik met mijn hoofd boven de prullenbak hang.
“Onmogelijk,” antwoord ik: “ik heb een spiraal.” Ik barst in huilen uit en vertel haar waar ik bang voor ben: baarmoederhalskanker, of erger nog misschien.

Op aandringen van een andere collega besluit ik een afspraak te maken met mijn huisarts, maar die blijkt op vakantie te zijn. Op het spreekuur bij haar vervanger vertel over mijn klachten, er wordt bloed geprikt en een uitstrijkje gemaakt. De baarmoeder ziet er wat onrustig uit, aldus de vervangende arts. Over een kleine week kan ik terugkomen voor de uitslagen. Ik voel mij er niet gerust op.

Na een week in spanning is mijn eigen huisarts er gelukkig weer. Ik blijk een ijzertekort te hebben en krijg ijzerpillen voorgeschreven, die de vermoeidheid zeker zullen doen verdwijnen. Wel raadt mijn huisarts aan een röntgenfoto van de baarmoeder te laten maken om ernstige zaken uit te sluiten. Op weg naar huis bel ik mijn collega om haar gerust te stellen: waarschijnlijk gewoon een ijzertekort. Maar ik weet dat dat niet de misselijkheid verklaart. Daarom neem ik toch maar even een zwangerschapstestje mee. Gewoon, om het uit te sluiten.

De volgende ochtend zit ik op de wc. Melle ligt nog te slapen, als ik mijn hulp Raquel vraag de test aan te geven.
“Als het een meisje wordt, noem je haar Raquel,” zegt ze. Deal.
Na het plassen praten we over koetjes en kalfjes, terwijl ik op de uitslag van de test wacht. Onwillekeurig valt mijn oog op het teststaafje: één rood streepje… twee rode streepjes. Ik kijk naar Raquel en noem langzaam haar naam. Ze slaat haar handen voor haar mond en begint te roepen: “Ik maakte een grapje, je hoeft haar niet Raquel te noemen!” Dan wek ik Melle. Hoewel hij nog niet helemaal wakker is, dringt de boodschap snel tot hem door.

We maken een spoedafspraak bij de huisarts, waar we een uur later al op het spreekuur kunnen verschijnen. Ook voor haar is het een raadsel waarom ik – ondanks het spiraal – zwanger ben geraakt. Als ik het spiraal niet heb verloren, heb ik een verhoogde kans op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Ook als het vruchtje in de baarmoeder zit, is het nog maar de vraag hoe het verder moet met de zwangerschap. Het verwijderen van een spiraal tijdens een zwangerschap is namelijk risicovol.

De volgende dag al kunnen we in het ziekenhuis terecht voor een echo. De echoscopiste vindt met haar apparaat al snel een vruchtje, met een mooi kloppend hart. Het mijne slaat ervan over. Er wordt een gynaecologe bijgehaaald. “Vreemd,” zegt ze, “er zit geen spiraal in je baarmoeder. Ben je hem verloren?” Ik antwoord dat ik hem – voor zover ik weet – niet heb verloren, en vraag of ik dat niet zou moeten hebben opgemerkt. Straks denkt Melle nog dat ik hem heb gepussytrapt! Maar gelukkig wordt het spiraal gevonden: in mijn baarmoederhals. Binnen een minuut is het eruit. Het hartje van de baby klopt vrolijk verder, alsof er niets aan de hand is. Acht weken zwanger!

Dit verhaal speelt zich af tussen 31 mei en 8 juni.

Bitches

Een gewone dag in de zomervakantie. Ik rijd naar buiten en zie een groepje kinderen op de stoep. Twee jongens sloven zich enorm uit in het bijzijn van een paar meisjes; de een staat te rappen, terwijl de ander klakkende geluidjes produceert met zijn lippen en tong.

In het voorbijgaan hoor ik waarover de jongen zingt: over bitches die hij wel even […]. Terstond draai ik me om.
‘Wat zeg jíj nou? Hoor ik jou nou over bitches zingen?’
De jongen kijkt me enigszins beduusd aan en knikt.
‘Weet je wel wat dat betekent, bitches?’
Weer knikt hij: ‘Ja, dat betekent meisjes.’

‘Nee hoor, hoe kom je dáár nou bij?’ zeg ik. ‘Bitches zijn hondjes, vrouwenhondjes.’ Nu beginnen de meisjes te giegelen. Wie zingt er nou over hondjes?!

Het is één-nul voor de meisjes. Nu nog wel. Ik vraag me af waar deze meiden over een paar jaar staan, als het woord bitches ook voor hen een seksuele lading heeft gekregen. Hopelijk lachen ze hem dan ook nog uit, wie het woord dan ook in de mond neemt. Recht in zijn gezicht.

Terug voor de klas

Dinsdagavond, ik kom thuis van een etentje. Melle drukt me een briefje met een naam en telefoonnummer onder mijn neus. "Of je hem vanavond nog terug kunt bellen." De rector van een middelbare school in Amsterdam.
"Tot hoe laat kan ik bellen?"
"Hij drong erop aan dat je vanavond nog zou terugbellen, ook als het erg laat werd."
Ik kijk op mijn horloge. Twintig over tien, geen tijdstip om iemand te bellen die je niet kent. Toch draai ik het nummer.

"Mevrouw Van Schendel," klinkt het aan de andere kant van de telefoon. "Wat een prachtig CV heeft u." 
Dan komt de aap uit de mouw. De rector heeft mijn naam gegoogled, is op mijn blog terechtgekomen en is er zodoende achtergekomen dat ik rolstoelgebonden ben.
"U bent een serieuze kandidaat voor de vacature," zegt hij, "maar ik weet helemaal niet of ons gebouw wel voldoet aan de eisen. Daarom bel ik u. Ik wil dit eerst met u bekijken voor ik u uitnodig voor een gesprek."

En zo rijd ik drie dagen later het schoolplein op. Een attente leerling haast zich naar de deur om die voor mij te openen. Bij binnenkomst word ik opgewacht door de rector, de teamleider bovenbouw en een docent Nederlands. We lopen langs de lokalen. Voor elke klas staat een computer en hangt een beamer met scherm. "We maken gebruik van een digitale leeromgeving." Geen gesleep met laptops, geen installatieproblemen – elke docent werkt hier digitaal. Dat betekent dat ik geen vast lokaal nodig heb, zoals vroeger.

Alleen het toilet lijkt een probleem. Voor alle docenten samen is er maar één toilet; een hokje van nog geen vierkante meter. Ik zie mijn aankleedtafeltje er nog niet passen, maar het is maar voor één jaar; er blijkt momenteel een nieuw – volledig aangepast - gebouw in de maak te zijn. Eén jaar moet toch te overbruggen zijn? Dan krijg ik een idee. "Is er geen ruimte waar ik een tafel een een porta potti kan neerzetten, liefst met een kraan in de buurt?" Die is er. De toa-ruimte. Probleem opgelost.

De verdere kennismaking verloopt zeer plezierig. Er schuift nog een docent Nederlands aan en ik beantwoord vragen over mijn handicap. Welke spierziekte het precies is. Hoe ik autorijd. Of ik voor de klas nooit problemen heb gehad met mijn rolstoel. Het is goed dat de vragen worden gesteld; zo staan ze niet meer in de weg voor het 'echte' sollicitatiegesprek.

Een week later zit ik er weer, met de rector en drie docenten Nederlands, waarvan twee nieuw voor mij – de hele sectie heeft me nu ontmoet. Ik praat honderduit over waarom lesgeven zo leuk is. Over literatuur. Over de proza- en poëzieclub en het album dat mijn leerlingen uit 5-vwo voor me maakten toen ik vier jaar geleden het onderwijs verliet. Over dat ik het zo heb gemist.

Een paar dagen later. Ik heb net een lezing gegeven op een congres als de rector belt. "Je bent het geworden." Ik kan mijn vreugde nauwelijks onderdrukken en vertel het goede nieuws meteen aan de organisator van het congres. "Je straalt helemaal," zegt ze. En dan weet ik dat het goed is.

13.685 kilometer

Vandaag rijd ik 16 weken auto en heb ik 13.685 kilometer op de teller staan. Dat is ongelooflijk veel, zou je zeggen, want welke GroenLinkser rijdt er nu 855 kilometer per week? Ik in ieder geval niet, dacht ik, maar de cijfers liegen er niet om: ik ben een veelgebruiker.

Mijn auto geeft me een vrijheid waarvan ik ‘vroeger’ niet eens wist dat die bestond. Dat ik een bruikleenauto had van het UWV en voor de chauffeurs mijn PGB kon inzetten, was al een walhalla – zeker in vergelijking met de situatie van veel andere rolstoelgebruikers. Voor hen betekent mobiliteit een beperkt kilometerbudget (750 kilometer per jaar), waarbij ze ook nog eens afhankelijk zijn van taxibusjes die te laat komen, die naar sigarettenrook of zwetende taxichauffeurs stinken en die, voordat ze je afzetten op de plaats van bestemming, eerst nog vier andere klanten moeten ophalen en wegbrengen. Mijn chauffeurs waren zo gek nog niet.

En toch, als ik nú op vrijdagmiddag om 15.30 uur een keer niets meer te doen heb op mijn werk, pak ik mijn sleutels en ga ik thee drinken bij een vriendin. Loopt de vergadering uit? Dan werk ik over, zonder dat er iemand op mij staat te wachten die straks nog een eetafspraak of voetbaltraining heeft. Op mijn vrije dag bedenk ik tijdens het ontbijt pas of ik thuis zal blijven om een boek te lezen of zal gaan wandelen op de Veluwe.

Voor de meeste mensen is deze bewegingsvrijheid een vanzelfsprekendheid; voor mij zal het dat, gek genoeg, ooit ook worden. Maar zolang het nog kan, zolang ik mij nog elke dag realiseer hoe bijzonder het is om helemaal zelf te bepalen waar ik wanneer ga en sta, doe ik dat. Zélfs in de file.

Hopeloos burgerlijk

Dit jaar heb ik nog vier vakantiedagen over - een hele week. "Waar zullen we eens naartoe gaan?" vroeg ik Melle gisteren onderweg naar mijn autopassing. "Athene, Zuid-Spanje? Ik heb zin in zon!"

Melle keek bedenkelijk. Hij zag ons al in een vliegtuig met een oplegmatras, staafmixer (of potjes babyvoeding), ventolinapparaat, campingbedje, acculader, buggy, rolstoel, luierdoekjes en een tas vol kinderspeelgoed en boeken. "En dan, als we daar zijn? Hoe komen we in godsnaam in het hotel, met al die spullen?" Daar had hij natuurlijk wel een punt.

Twee jaar geleden reisden we nog de hele wereld over. Parijs, Sofia, New York… niets was ons te gek. We hebben alles eruit gehaald wat erin zat en hebben fantastische tijden gehad. Maar met een kind erbij wordt het er niet makkelijker op. Denk alleen al aan het verzorgen van vrouw en kind in een onaangepaste omgeving. Laag tillen, je in alle bochten wringen om je vrouw in bad of onder de douche te zetten, een dreumes die voortdurend overal op en af klautert…

Nederland kon ook leuk zijn. Op mijn mobiele telefoon surfde ik naar Jackies. Daar stond toch een lijstje met rolstoelvriendelijke vakantiebestemmingen? Na wat rondsurfen kwam ik terecht op de site van het Prinses Beatrix Fonds. Dit fonds verhuurt aangepaste vakantiehuizen op Texel, in Brabant, aan de Noord-Hollandse kust en op de Veluwe. Elk huis heeft hooglaagbedden, een aangepaste badkamer, en verder alles wat je op je vakantiebestemming maar wenst: een vaatwasser, draadloos internet en leuke musea in de buurt.

Wat eens zo hopeloos burgerlijk leek, is opeens praktisch en comfortabel. En niet eens zo duur. Eén telefoontje en het was geregeld: ik heb geboekt. Voor een echte jonge gezinnenvakantie.

Diversiteit als non-issue

Ik ben behalve werknemer ook werkgever. Als rolstoelgebruikende werknemer draag ik zichtbaar bij aan de diversiteit van onze organisatie, maar wat blijkt? Als werkgever verdien ik pas écht de diversiteitprijs!

Het begon allemaal anderhalf jaar geleden. We verhuisden naar Amsterdam, waar ik mijn zorg volledig ging inkopen met een PGB (persoonsgebonden budget). Om geschikte kandidaat verzorgers te vinden, hing ik briefjes op in studentencafés en deed ik een beroep op mijn Amsterdamse netwerk. Enkele weken later startten een Tsjech, een Portugese, een Duitser en een Nederlandse met Tunesische roots. Deze vier werden gevolgd door een Indonesische en een Marokkaanse. Binnen een paar maanden maanden werkten er dus zes mensen bij me – twee mannen en vier vrouwen – met samen zeven nationaliteiten.

Het is niet zo dat er nooit Nederlanders voor me werken. Maar áls ik die al aantrek, blijken ze homoseksueel, politiek activist of hoogbegaafd (of een combinatie van deze factoren).

Eén ding hebben mijn werknemers met elkaar gemeen: stuk voor stuk laten ze mij door hun ogen naar de wereld kijken. Zo heb ik discussies gevoerd over de (schijnbare) discrepantie tussen homoseksualiteit en de islam, begrijp ik waarom mensen verkleed als konijn actievoeren tegen de bontindustrie en zie ik hoe je in Amsterdam eenzaam kunt zijn als je geen Nederlands spreekt. Ik vind deze verruiming van mijn wereldbeeld en het vermogen om me in te leven in uiteenlopende mensen en denkbeelden, waardevol.

De conclusie van dit stuk is niet dat ik inderdaad in aanmerking moet komen voor de diversiteitprijs, maar dat een dergelijke prijs je reinste flauwekul is. Ieder mens is immers uniek en heeft van anderen onderscheidende kenmerken. Diversiteit is geen op zichzelf staand doel, maar dagelijkse realiteit. Als we dat nu eens écht zouden laten doordringen, zou de wereld niet langer worden gedomineerd door witte, gezonde veertigers (m).

Snoetenpoetsers en de tijd van de predestinatie

Ze bestaan echt: snoetenpoetsers. Niet alleen worden ze gebruikt om snoeten te poetsen, ook maken ze korte metten met vieze vingers, wangen en neuzen. Snoetenpoetsers – een verschrikkelijke naam, maar hij blijft hangen.

Anderhalf jaar geleden hoorde ik het woord voor het eerst. Op het werk, toen ik zelf nog maar nauwelijks zwanger was. Collega M. ergerde zich bont en blauw aan haar aan smetvrees lijdende zus. “Die kinderen mogen helemaal niets, want dan worden ze vies. De héle dag is ze in de weer met van die snóétenpoetsers!” Ze gooide haar hoofd in haar nek. Snoetenpoetsers: een woord met precies de juiste lading. Ik dacht dat ze het zelf had bedacht.

Tot Jonne een maand of twee geleden begon met het eten van vast voedsel. Met de handen eten is goed voor de motoriek en smaakontwikkeling, maar het geeft een hoop troep: plakkerige bananenvingers, hüttenkäse van oor tot oor, pompoen tussen de nekplooien… en dat alles het liefst gemengd met spuug en snot. Op een middag kwam Melle thuis met dé oplossing: snoetenpoetsers. Tot hier heb ik weinig bezwaren tegen het concept.

Snoetenpoetsers blijken er echter in twee soorten te zijn: Boys en Girls. Beide pakjes zijn Zwitsal-geel, maar die voor Girls hebben roze letters en een roze streep, waar die voor Boys blauw zijn. Ook de afbeelding verschilt: op het jongenspakje staat Captain Hook, op het meisjespakje staan de vier mooiste Dinsey-prinsessen. En dáár gaat het mis.

Het is al erg genoeg dat kinderen in de kleding- en speelgoedwinkel in een genderkeurslijf worden gedwongen. Poppen en garages, keukentjes en robots, als je de websites van online speelgoedwinkels bekijkt, wordt zichtbaar hoe jong onze kinderen al in het eeuwenoude beeld van zorgende (huis)vrouw en onderzoekende man worden gedrukt.

Decennialang al vechten vrouwen en mannen om dit beeld te ontstijgen; we bedrijven politiek om vrouwen de mogelijkheid te geven financieel onafhankelijk te worden en om mannen tijd te geven om hun kind te zien opgroeien. En wat doet Zwitsal? Het stereotiepe genderpatroon er nog even lekker extra ingieten. Met de paplepel – je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.

Melle, die veel voor Jonne zorgt omdat ik een drukke baan heb, had beide pakjes meegenomen. Uit nieuwsgierigheid: zouden ze ook anders aanvoelen, of anders ruiken? Uitvoerig zintuigelijk onderzoek leverde geen enkel verschil op tussen de jongens- en de meisjesdoekjes; alleen de verpakking is anders. En dus wordt Jonnes vieze snoet gepoetst met Captain Hook én de vier prinsessen, zodat zij een voorliefde krijgt voor zowel piraten als prinsessen.

Zwitsal, mogen die woorden Boys en Girls er alsjeblieft af? Er is niks mis met diversiteit, maar de tijd van de predestinatie is nu toch echt passé.

Dreamhopper

In mijn mailbox verschijnt plotseling het bericht: Borgeous is following you. Ik hoef er niet over na te denken. Ze kwam veel bij ons over de vloer en woonde zelfs even bij ons in huis. Tien jaar ouder dan ik was ze; een soort oudere zus. Op een dag verdween ze in het niets. Dat is 27 jaar geleden.

We twitteren wat heen en weer. Er komt een privébericht. Ik antwoord. En plotseling, na een maand of twee, komt er die afspraak: schilderijen en koffie. Om bij te praten.

Op zondagmiddag rijden we naar het Noord-Hollandse dorp en gaan we op zoek naar de showroom van een oude Renault-garage. De lucht is grauw. Alsof we een film van Alex van Warmerdam zijn binnengereden. “Daar, op de hoek!” We zien een grote, kale ruimte, waar geen spoor van een auto meer te bekennen is.

Twee vrouwen komen naar buiten. Ze lopen ons tegemoet en ik kijk, peil: wie van de twee is het? Herken ik haar? Ja, zij. Zij is het. Hoewel ik haar op straat niet zou hebben aangesproken, herken ik de bruine ogen. De kleine, spitse neus. De kwajongensachtige manier van lopen. De ander geef ik een hand. “Hann.”

Dan gaan we de showroom binnen. In de hoek staat een oude tafel met grote koffiemokken en een pak koekjes. Achter die tafel hangen een paar schilderijen – de rest staat in plastic en folie ingepakt tegen de muur.

“Ben jij een medisch wonder of zo?” vraagt ze.
“Hoezo, dacht je dat ik dood zou zijn?”
Het ijs is gebroken. We gaan aan de tafel zitten, nemen koffie en blazen in onze mokken. We vertellen hoe het ons de laatste 27 jaar is vergaan. We kijken naar elkaar. En halen herinneringen op.

dreamhopperNa tweeënhalf uur praten laat ze ons haar werk zien. Herkenbare beelden – ik heb haar website regelmatig bezocht. Eén schilderij springt er onmiddellijk uit: een wit konijn tegen een matgrijze achtergrond, waaruit – als je goed kijkt – een figuur oprijst. Het heet Dreamhopper. Ook Melle is zichtbaar onder de indruk. We hoeven niet te overleggen. “Is het te koop?” vraag ik haar. Ze knikt. “Kom je het bij ons ophangen?”

En zo zit ze een uur later met haar vrouw bij ons aan de keukentafel. Daarboven hangt haar werk, heel natuurlijk. Alsof het er al jaren hangt.

Benieuwd naar het andere werk van deze kunstenaar? Kijk op www.borgdenobel.nl

Goede buur

Het is een snikhete dag. Ik wil de flat uitgaan en zie mijn 85-jarige buurvrouw in haar rolstoel in de hal staan. Ze draagt een donkerbruine blouse en er ligt een geruite deken over haar schoot.
"Buurvouw, wat doet u hier in die hete hal?"
"Ze zouden me komen halen, maar niemand komt." Twee verzorgers van de Osira-woongroep komen babbelend de flat binnen en lopen langs ons heen, maar gunnen ons geen blik waardig.

Als ik even doorvraag, blijkt mijn buurvrouw een afspraak te hebben met Osira. Zij gaat twee keer per week naar de dagopvang en wordt dan door de taxichauffeur in de hal afgezet. Iemand van Osira pikt haar op in de hal en rijdt haar haar woning in. Mijn buurvrouw kan zich in haar rolstoel niet zelf voortbewegen.

"Ik sta hier al een half uur en denk niet dat ik het nog lang volhoud." Ze heeft het zweet op haar voorhoofd staan.

Ik besluit op zoek te gaan naar een Osira-medewerker en rijd de woongroep binnen – de deuren staan wijd open. Niemand. Alleen in de keuken zit een vrouw in haar rolstoel heen en weer te wiegen. "Hallo," zeg ik, maar ze kijkt me glazig aan en zegt niets terug.

Op het moment dat ik besluit terug te gaan naar de hal, zie ik een meisje: hetzelfde meisje als ons net voorbij is gelopen. Ik spreek haar aan en leg uit dat mijn buurvrouw al een half uur op iemand staat te wachten die haar naar huis brengt. "Dat kán toch niet!" roep ik uit. Het meisje antwoordt niet, maar loopt op mijn buurvrouw af. "Hallo, mevrouw Kaiser. U wilt naar huis?" Ze wacht het antwoord niet af, maar brengt de rolstoel in beweging. Ik ga er achteraan.

Vanuit de deuropening van mijn buurvrouw zie ik hoe het meisje het kleed van mijn buurvrouws schoot neemt, hoe ze haar helpt opstaan en achter haar rollator zet en hoe ze de rolstoel opvouwt en in het berghok plaatst. "Kan ik verder nog iets voor u doen, mevrouw?" De buurvrouw schudt haar hoofd.

Als de verzorgster naar buiten komt, kan ik het niet laten. "Wie is er verantwoordelijk voor dat mijn buurvrouw in haar huis terechtkomt?" vraag ik haar.
"Wij, maar er was denk ik even iets misgegaan in de communicatie."

Mijn buurvrouw nodigt mij uit om binnen te komen. Het is de eerste keer. Ze laat me zien wat ze die dag heeft gemaakt op de opvang: het begin van een tafelkleed. Dan begint ze te vertellen. Over haar zoon die een mooie broek had gekregen voor haar bruiloft, die niet doorging. De pater had haar verboden naar de kerk van haar aanstaande te gaan. "Ben je ook R.K.?" vraagt ze. Ik schud mijn hoofd.

Ze vertelt verder. Over de kippen in Suriname, waaraan ze haar etensrestjes altijd voerde. En dat ze maar niet kan wennen aan voedsel dat de dag ervoor is bereid. We vallen even stil. "Spreek je Surinaams?" vraagt ze dan. Ik schud mijn hoofd. "En je man?"
"Ook niet, maar misschien kunt u het ons leren."

Drie dagen later gaat de bel. Voor de deur staat de buurvrouw in haar rolstoel. Achter haar staat een jonge knul. Ik herken hem van de foto's op haar salontafel. "Ik ben gekomen om je te bedanken."

Weinig veranderd

We rijden de Bogaardenstraat in. Er lijkt weinig te zijn veranderd. De invalidenparkeerplaats onder de grote boom, de dikke muur die heel lang geleden de ommuring was van een kloostertuin. Het keukenraam in diezelfde muur, waar rond vijven de zon door schijnt.

We stappen uit, ik neem Jonne op schoot en ik rijd met haar de voormalige kloostertuin in. Het hof is verrassend maar herkenbaar groen. “Kijk Jonne, hier heb ik gewoond.” Petrus staat er nog, tussen de bloesembomen in, met een mus op zijn aureool.

We rijden het pad af, langs het huis met de Spaanse vrouw en haar drie kindjes. De oudste dochter, Christina, was een baby toen ik er kwam wonen. Ik dronk Sangria met haar moeder in de tuin en oefende zo mijn eerste Spaanse woorden.

We rijden verder, langs het tweede huis. “Zie je daar die fiets? Daar woonden de twee Griekse broertjes. Ze spraken binnen een jaar vloeiend Maastrichts en waren heel ondeugend. Dan vroegen ze snoep aan meneer Devens, en als hij ze niets gaf, gooiden ze een bal op zijn planten. Woedend werd hij dan. Hij vloekte en tierde zó hard, dat de spetters in het rond vlogen.”

Zo roept elk huis aan het pad dat naar mijn tuindeur leidt, herinneringen op. De twee vrouwen met hun mollige baby. Het stel dat rijk was maar nog steeds GroenLinks stemde, want ‘je hebt toch idealen’. En de alleenstaande vrouw met de twee kinderen, die in de zomer op mijn blauwe tuinbankje neerploften en in de winter bij mij aan de keukentafel schoven voor een kop thee.

Mijn tuindeur staat open. De binnenkant is nog steeds korenblauw en in de tuin staat nog steeds de vlinderstruik. Mijn boze bovenbuurvrouw, die steevast klaagde over rokende studenten onder haar balkon terwijl ze zelf binnenshuis rookte, heeft een keer alle toppen van die struik omgeknakt omdat ze geen ongedierte op haar balkon wilde. Het deed me niets, want ik was gelukkig.

“Als jij ooit gaat studeren,” fluister ik in Jonnes oor, “hoop ik dat je net zo’n fijne tijd krijgt als ik hier heb gehad.” Ze begint te huilen – tijd om te voeden. We nestelen ons schuin achter Petrus, op de plek waar ik ooit monologen oefende en woordjes stampte. Opeens dringt het tot me door: er is wél iets veranderd. Ik ben moeder.

 

Dierproef toont aan dat muis lijdt

Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat je pijn kunt aflezen van de gezichtsuitdrukking van een muis. Dit las ik vandaag in de krant. Het krantenbericht (Trouw, 10 mei 2010), heeft me geschokt. Want wat heeft men gedaan om tot deze conclusie te komen? Muizen hebben pijngeleden.

De onderzoekers bezorgden muizen korststondig pijn door azijnzuur in hun buik te spuiten. Dat leidt tot hevige buikkramp. Van een half uur vóór tot een half uur ná de injectie filmden ze de fysieke reactie van de dieren in een perspex hok. […] Veelzeggend waren vooral de ogen. Die gingen van ontspannen naar licht vernauwd of helemaal dichtgeknepen, afhankelijk van de hoeveelheid pijn. […] Later dienden de onderzoekers nog diverse vormen van pijn toe, en die leverden meestal vergelijkbare portretten op. (Bron: Trouw, 10 mei 2010, p. 5)

Hoeveel muizen hebben geleden om tot de conclusie te komen dat muizen zichtbaar pijn hebben? En, belangrijker nog, hoe zouden de 'diverse vormen van pijn' eruit hebben gezien? Kortdurig, langdurig, constant, langzaam- of sneloplopend? 

Wetenschappers vinden het onderzoek een grote doorbraak. Vanaf nu kan de wetenschap namelijk beter inspelen op pijn bij proefdieren, zeggen zij:

Een muis met pijn trekt een heel andere snuit dan een blije soortgenoot. Als wetenschappers daar systematisch op letten, kunnen ze proefmuizen adequater van pijnstillers voorzien en veel leed voorkomen. (Bron: Trouw, 10 mei 2010, p. 5)

Ik betwijfel of wetenschappers door dit onderzoek rekening gaan houden met het lijden van proefdieren. Dat muizen in een kooi, waarin ze voortdurend ziek worden gemaakt en al dan niet worden genezen (en vervolgens afgemaakt), minder gelukkig zijn dan hun vrije soortgenoten, lijkt me namelijk een fait accompli.

Dierproeven die uitwijzen dat proefdieren pijn ervaren tijdens de proeven en dat die pijn waarneembaar is, zouden maar tot één conclusie moeten leiden: het is tijd om dierproeven definitief achter ons te laten.

Portretrecht

Hoewel ik liever achter dan voor de camera sta, word ik regelmatig gefotografeerd. Deze week was het weer zover: op mijn werk kwam een fotograaf foto’s van mij maken voor Achmea Health. Voor dat blad heb ik recentelijk een interview gegeven over de heilzame werking van werk. Er was een foto nodig voor bij het interview, maar ook één voor de coverpagina.

Na alle inspanningen vroeg ik de fotograaf wat nu de procedure zou zijn. "Ik mail de foto’s naar de redactie van het blad," zei hij, "Die kiest uiteindelijk welke foto’s ze zullen gebruiken." Ook zou hij mij een paar plaatjes sturen. Of ik die dan ook zelf mocht gebruiken, was me niet duidelijk.

Toch is die vraag wel belangrijk. Soms komen er namelijk prachtige foto’s uit zo’n sessie. Zo was ik erg onder de indruk van de foto’s die Yvonne Brandwijk van me maakte voor UWV Perspectief. Hoewel ik wel een formulier heb ondertekend waarin ik toestemming gaf voor het gebruik van de foto’s voor deze publicatie, was mij ook deze keer niet duidelijk of ik de foto’s zelf (op het internet) mocht publiceren.

En zo hebben mijn Twitter- en Hyves-pagina’s het lang moeten doen met vakantiekiekjes. Tot ik een paar dagen geleden een e-mail kreeg van GroenLinks:

Afgelopen zaterdag zijn er mooie foto’s van jullie gemaakt. Je vindt ze op de website. Van de website kun je ze downloaden voor eigen gebruik, onder de strikte voorwaarde dat de fotografe Angelique van Woerkom wordt vermeld.

Dat is nog eens heldere taal! Na even zoeken blijkt het portretrecht (Auteursrecht 1912) trouwens heel eenvoudig te zijn: de geportretteerde mag te allen tijde foto’s van zichzelf vermeninigvuldigen of publiceren, mits de naam van de kunstenaar/fotograaf wordt genoemd. Had ik dát eerder geweten…

Ben je nieuwsgierig naar de foto’s? Surf dan naar UWV Perspectief of naar mijn motivatie om voor GroenLinks de Tweede Kamer in te gaan!