Eerste liefde

In de docentenkamer, vrijdagochtend. Collega Jan en ik hebben het over de tweede klas: een klas vol dertienjarige hormoonbommetjes. De ene keer zijn ze niet te harden, de andere keer wil je ze allemaal wel knuffelen. Ze zijn grappig, lastig, lief en irritant – en dat meestal allemaal tegelijk. Jan heeft hun net lesgegeven. “Gabriel heeft liefdesverdriet,” vertelt hij.

Vorige week nog had deze enigszins introverte, maar zeer populaire jongen, niet onder stoelen of banken gestoken hoe ongelofelijk verliefd hij was. Hij vertelde het aan iedereen die het maar wilde horen en zuchtte daarbij diep, met een glimlach van oor tot oor. De liefde was wederzijds; sinds een paar dagen ‘ging’ hij met het meisje. Hij was de koning van de klas, nee: van de school. Niemand kon hem iets maken. Zelfs de les Nederlands onderging hij zonder al te veel weerstand.

Was het nu alweer voorbij?

Na de middag heb ik hen in de klas. Als ik het gedicht van de Poëzie Scheurkalender afscheur om mijn les te beginnen en ik het vluchtig doorlees, doe ik iets impulsiefs: ik draag het op aan Gabriel: “Deze is voor jou, jongen.”

Alleen nog dit

Wilt u nu afronden?
u overschrijdt uw tijd
ja, alleen nog even dit
heel kort dan
hoe ze die avond bij me kwam
in die andere stad waar ik doelloos leefde
hoe ze er alles voor over had
om bij me te komen die avond
die donkerblauwe avond
zachte regen in het gouden lamplicht
op het macadam van de straat
hoe we samen lagen
en liefde dat grote woord
waar ik geen ander voor vinden kan
in tijdloosheid ons omhelsde
sindsdien in tiktakkende onrust
verliet ik haar vaak
maar
en dat wou ik nog even zeggen
weggaan deed ik nooit meer bij haar
u heeft uw punt gemaakt

Remco Campert
Uit: Een oud geluid, 2011

Als ik het heb voorgelezen, rijd ik naar hem toe om hem het gedicht te geven. Ik onthoud mij van commentaar; ook de klas is doodstil. Gabriel glimlacht, bedankt me en neemt het blaadje aan. Ik zie hem vechten tegen zijn tranen; snel de les beginnen. Huiswerk. Spelling. Hoe droog wil je het hebben? Als de rest van de klas bij de les is, kijk ik zijn kant uit. Zachtjes huilt hij, waarbij hij wordt getroost door zijn beste vriend, die naast hem zit.

Deze liefde, die allereerste, hartstochtelijke liefde, zal hem altijd bij blijven.

Cygnus leest De avonden

Tijdens een literatuurles in de vijfde, net voor de kerstvakantie, werd ik aangesproken door een leerling die maar niet tot een boekkeuze kon komen. Hij was niet echt een lezer, maar om hem nou met iets simpels als Het gym of De buitenvrouw weg te sturen – iets wat ik nog wel eens doe om leerlingen aan het lezen te krijgen -, voelde onbevredigend; de leerling was uiterst serieus en slim. ‘Weet je wat?’ zei ik, ‘Misschien moet je gewoon De avonden lezen, van Gerard Reve.’ Hij had er nog nooit van gehoord, maar pakte zijn agenda en een pen en noteerde de titel.

Dit inspireerde mij om, evenals twee jaar geleden, dit boek zelf ook weer eens te lezen in de periode dat dit traditioneel wordt gedaan: van 22 december tot en met 31 december, precies op de dagen waarin het boek zich (in 1946) afspeelt. Deze keer wilde ik het echter niet alleen doen, en dus plaatste ik een oproep binnen school. In alle bovenbouwklassen waaraan ik lesgeef, vertelde ik over mijn plan en vroeg ik de leerlingen mij te steunen door mee te lezen. Alle andere bovenbouwklassen stuurde ik een informatieve e-mail met uitnodiging om mee te doen, evenals mijn collega’s. In het informatiebulletin voor ouders plaatste ik een nieuwsbericht: Cygnus leest De avonden.

Samen lezen is vooral leuk als je er ook samen over kunt praten. Daarom maakte ik een besloten Facebook-groep aan, waar collega’s en leerlingen leeservaringen konden uitwisselen. Binnen enkele dagen waren er 34 leden: tien medewerkers en 24 leerlingen van het Cygnus Gymnasium. Daarnaast hadden ook enkele collega’s zonder Facebook al laten weten mee te zullen lezen.

Op 22 december werd het spits afgebeten door een leerling uit de zesde klas, die het eerste bericht in de Facebook-groep plaatste: Frits lijkt mij een verveelde puber. Of is dit zelfprojectie? Snel daarna volgden diverse berichten waarin Frits’gedrag werd geanalyseerd vanuit een hedendaags referentiekader:

* Frits die niets kan vinden op de radio als hij alleen thuis is, doet mij denken aan lusteloos zappen op de bank…

* Waarom is Frits zo gierig (of is het prijsbewust) met zo’n cadeau en een reep van 40 cent, erbij zeggend: “Het is heel duur, ze hadden ook goedkopere…”

* Ik vind die Frits zó autistisch overkomen, wauw. […] Die gesprekken die hij met andere mensen voert zijn zo plastisch. Of ook op die reünie van z’n middelbare school: ‘Oh, hij heeft iets gezegd. Dan moet ik nu iets zeggen. En nog een vraag stellen’. Hij praat echt via zo’n stappenplan.

* Jaa klopt. En hij merkt alles op. Dat hoort toch ook bij autisme? Dat je ‘onbelangrijke prikkels’ niet kan onderscheiden van de belangrijke

* Ik maak ernstige bezwaren tegen de term autist. Waarom niet: kunstenaar in wording, adolescent, eenzaam iemand. Die eenzaamheid kennen we toch allemaal? En dat gek-makende geklets van je ouders…

Duidelijk werd dat Reves personage Frits van Egters – een twintiger in de jaren veertig – ook nu nog genoeg stof tot discussie oproept. Een andere vraag die het boek opriep, was of het nou vooral humoristisch bedoeld was, of dat er een diepere laag zou zijn. De verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog kwam hierbij veelvuldig naar voren:

* Ben ik de enige die hier de humor van inziet of mis ik de diepere laag?

* Ik zit me steeds af te vragen waarom je na de Tweede Wereldoorlog zo’n boek schrijft. De vraag is of in deze periode de economie zo’n belangrijk onderwerp is. Het boek doet me denken aan een boek als Extremely loud & Incredibly close van Jonathan Safran Foer of muziek van Bruce Springsteen, The Rising: er is een wereldramp gebeurd en hoe ga je dan nog iets zinnigs schrijven of zingen. Heeft dat geweld tegen dieren in de avonden daar iets mee te maken? Waarom is het ‘kaal zijn’ steeds een motief? Is de werkelijkheid na de oorlog zo eenvoudig dat je dromen hebt om te ontsnappen?

* Hoofdstuk IV verwijst naar mijn idee veel meer naar WOII dan de hoofdstukken daarvoor: 1. op de radio wordt gesproken over het thuis kweken van bloembollen, 2. Frits hoort het geluid van een trein, 3. er komt een (gas)lucht uit de kachel, 4. Frits tekent een snor op zijn bovenlip, 5. er wordt gerefereerd aan executies door een insect te verbranden, 6. zijn Walters ouders omgekomen? – en zo nog meer. Ook qua toon wijkt het hoofdstuk af; waar ik in de hoofdstukken daarvoor regelmatig moest gniffelen vanwege de ook door D. opgemerkte humor, vond ik de toon hier wrang. Maar waarom ik hier op kom: zou de kaalheid niet verwijzen naar de concentratiekampen?

Naarmate het eind meer in zicht kwam, werd ten slotte de rol van de vrouw steeds belangrijker in de Facebook-discussie:

* Hoe zien jullie de rol van vrouwen in De avonden? Als het in hoofdstuk VII over wetenschap gaat, zegt Frits tegen Joosje: “U neemt me niet kwalijk, dame, dat ik tot een onderwerp kom, dat u misschien weinig belang inboezemt?”

* Ik denk dat Gerard zelf heeft zitten gniffelen bij zijn vondst van het werkwoord inboezemen :-)) Vrouwen komen er grosso modo niet best vanaf, maar bij dat geslacht lag natuurlijk ook niet per se de sympathie van de auteur…

Niet alle leden van de groep haalden 31 december, maar veruit de meeste wel. Het enthousiasme was overweldigend:

* Ik heb het boek geleend van de bieb maar ga het met terugwerkende kracht kopen! De eerste blz van hfst 8 zijn ook te goed om niet te kunnen herlezen…

* Ja, ik ga dit elk jaar doen. Ik vind het MEESTERLIJK!!

Natuurlijk gaven deze reacties mij enorm veel energie, maar de kers op de taart was de volgende e-mail, die ik aan het einde van de kerstvakantie kreeg van een leerling:

Beste mevrouw Van Schendel,

Onder lichte druk van mijn ouders heb ik in de vakantie De Avonden van Gerard Reve gelezen. […] Ik ben herhaaldelijk gewaarschuwd dat het een verschrikkelijk saai boek is, maar daar ben ik het totaal niet mee eens. Het is waar dat er niet een echte spanningsboog is, maar de schrijfstijl van Reve is zo fenomenaal dat ik het geen moment saai heb gevonden. Verder geeft het perfect de periode waarin het plaats vindt weer, de jaren 40, na de oorlog. Het is niet een ‘leuk’ boek maar wel een boek waarvan ik het goed vind dat het er is. Maar er is een belangrijker reden waarom ik blij ben dat ik het gelezen heb.

De hoofdpersoon, Frits, en ik hebben namelijk last van eenzelfde probleem. In het eerste hoofdstuk wordt Frits vroeg wakker en ziet dit als een kans om de dag goed te besteden. Echter, wanneer de dag voorbij sluipt, krijgt hij door dat hij niets doet. Als een dagdeel voorbij is bemerkt hij dat hij nog niets heeft gedaan. In plaats van vervolgens wel iets te doen eindigt Frits zijn dag zonder iets gedaan te hebben. Ook bijvoorbeeld op dag acht, na een avond van drank en feest plant hij wat hij zal doen als hij opstaat, waarna hij weer gaat liggen en in slaap valt. Hij weet dat hij niets doet en hij wil wel wat doen, maar hij blijft niets doen. Ik zou zin krijgen hem wakker te schudden. Maar ik weet dat ik hier ook last van heb. Ik wil wel wat doen en ik weet dat ik niets doe, maar ik blijf niets doen. Dit is een ellendig en vervelend probleem. Het resultaat is bijvoorbeeld te zien in de niet ingeleverde boekopdracht van blok één.

[…] Maar dit probleem uit zich niet alleen in opdrachten voor school, maar ook in dingen die ik voor mezelf wil doen, zoals schrijven. Het probleem is voor mij dat ik heel graag dingen gedaan wil hebben, maar het me niet lukt me er toe zetten dingen te doen. Ik ga vanaf nu echter gewoon elke dag een plan maken voor wat ik de volgende dag ga doen, zodat het makkelijker is me ertoe te zetten dingen te doen.

Deze e-mail is stap één in het proces van het bovenstaande probleem af te komen. Stap één in het proces wel dingen te doen. Dus bij dezen wil ik u nog bedanken voor het organiseren van ‘Cygnus leest De Avonden’ en natuurlijk Gerard Reve zelf voor het boek, omdat ik sterk het idee heb dat het boek me hierbij geholpen heeft.

Ik kreeg een brok in mijn keel. Dáár doe ik het dus allemaal voor.

En wat betreft De avonden: dat saaie, oubollige en gekke boek van Reve blijkt niet voor niets in de top drie te staan van de Canon van de Nederlandse letterkunde. Volgend jaar lees ik het weer. Wie doet er mee?

De wortel is eruit

Half november. Jonne gaat een nachtje logeren bij mijn vriendin M. en haar kids. Als we daar aankomen, schallen er Sinterklaasliedjes uit de stereo en staat er een grote bak pepernoten op het bijzettafeltje in de voorkamer. De dochter, Jonnes vriendinnetje, zit al voor de buis – het geluid nog uit, want anders horen we de Sinterklaasliedjes niet meer -; straks komt de landelijke intocht van Sinterklaas op tv. Jonne schuift aan en kijkt met een schuin oog naar de bak vol schuimpjes, pepernoten en chocoladecenten. In Sinterklaas lijkt ze minder geïnteresseerd dan haar vriendin, die van opwinding nauwelijks stil kan blijven zitten.

De volgende dag gaan ze Sinterklaas in het echt zien, want dan vaart de goedheiligman met zijn Pieten over de grachten in Utrecht. “Als we de Sint hebben gezien,” had mijn vriendin me ingelicht, “mogen mijn kinderen ’s avonds voor het eerst hun schoen zetten.” Hoewel Jonne dan alweer thuis is en wij eigenlijk niet te veel drukte willen rondom Sinterklaas, halen wij toch maar een cadeautje in huis. Gelijke monniken, gelijke kappen.

Het ritueel gaat precies zoals ik het mij herinner van vroeger: strategische plek bedenken voor de schoen (Piet moet er wel bij kunnen), schoen zetten. Liedje zingen. Wortel in de schoen. Tekening erbij. Jonne kent al twee Sinterklaasliedjes, die ze uit volle borst zingt. Dat heeft ze zeker op school geleerd.

De volgende ochtend rent Jonne de woonkamer in, waar haar schoen staat. Een opgelaten kreet: “De wortel is eruit!” Ze laat het pakje links liggen en loopt linearecta naar de koelkast, die ze opentrekt. “Even kijken of Piet de wortel niet heeft teruggelegd,” zegt ze. Als dat niet zo blijkt te zijn – Melle kent onze dochter -, pakt ze haar cadeautje uit. Het is een trommeltje, waarin ze fruit mee naar school kan nemen. Ze wordt de week erop namelijk vier.
“Dat heeft Sint slim bedacht,” zeg ik.
“Heb jij hem dat verteld?” Ze kijkt me vertwijfeld aan.
“Nee hoor; Sinterklaas weet alles, over alle kindjes.” Niet lachen nu.

Een week later komt Sinterklaas met de boot aan op IJburg. Jonne mag verkleed als Roze Piet en Ingo krijgt een mijter op zijn hoofd. Als Jonne die avond weer haar schoen mag zetten, zegt ze: “Nee hoor, dat hoeft niet, want ik heb mijn schoen al een keer gezet.”
“Maar je mag wel twee keer je schoen zetten, hoor. Nu is Sinterklaas toch op IJburg aangekomen?” Dat trekt Jonne over de streep; ze zet toch haar schoen.

Als we haar die avond naar bed brengen en de dag met haar doornemen, zegt Jonne: “Dat was niet dezelfde Sinterklaas als die ene, hoor.” Verbaasd kijken we haar aan. “Die had geen bril.”

Trouwdag

Vandaag vier jaar geleden was het. Ik was net terug van de kapper; mijn vader had me opgehaald. Toen hij me zag, sprongen de tranen van ontroering in zijn ogen. Even later overkwam Melle hetzelfde. Hij zag er trouwens zelf ook elysisch uit. We waren klaar om volmondig ‘ja’ tegen elkaar te zeggen, voor de rest van ons leven. In mijn buik woonde Jonne deze bijzondere dag bij.

Mijn oma kwam bijna te laat bij de plechtigheid, omdat de verpleging haar was vergeten en mijn tante haar bij het ophalen nog in haar pyjama aantrof. Inmiddels is mijn oma overleden, evenals onze lieve vriend Arno, die de deur niet uit kon zonder begeleiding, omdat hij afhankelijk was van beademingsapparatuur. Alles op alles zette hij om die avond, spik en span, op ons bruidsvariété te verschijnen. Hij had een vrijwilligster gevonden om hem te vergezellen en bleef tot in de late uurtjes.

Het was een zonnige dag met leuke en ontroerende verrassingen. Een fluit- én pianoconcert tijdens de huwelijksvoltrekking, een prachtig aangeklede zaal voor een goddelijk diner, en heel veel optredens van onze familie en vrienden. Mijn ouders die een cabaretshow hadden ingestudeerd, een humoristisch abc door Melles familie, maar ook filmpjes, opera, jazz en een concert van mijn dierbare jeugdvriendin Annemieke, die mij die avond toefluisterde dat ook zij zwanger was. Het was nog pril, maar ze vond het een mooie gelegenheid om dit toch al met mij te delen.

En dan DJ Daan niet te vergeten. Gedanst dat we hebben! Niet alleen ikzelf stond met mijn dikke buik op de dansvloer tot ik er bijna bij omviel; ook mijn vriendin Annerose was hoogzwanger. Zij was de veertig weken al gepasseerd, maar zweefde stralend met haar man door de zaal  alsof ze nét verliefd op elkaar waren – en het was hun tweede kind al. Op die avond, vier jaar geleden, nam ik me voor om ook altijd zo gelukkig met Melle te blijven.

Op onze kaart stond de tekst:

In de naam van de liefde, de vriendschap en de kunst
trouwen
Hann van Schendel
&
Melle Weijters

En nu, vier jaar later, zijn dat precies de drie aspecten die ons met elkaar verbinden. Voor Melle voel ik een diepgaande en onvoorwaardelijke liefde, die wordt belichaamd door de geboorte van Jonne en Ingo. Hiervoor ben ik ongelooflijk dankbaar. Als ik in Melles armen lig, ben ik gelukkig. Bij hem wil ik thuiskomen – elke dag wéér.

Ook is hij mijn beste vriend; degene bij wie ik mijn kracht én mijn zwaktes kan uiten, degene aan wie ik mijn diepste verlangens en gevoelens toevertrouw – ook al is dat soms best eng. Lachen. Huilen. Samen genieten van lekker eten of een goede film. Ruziemaken om vervolgens te zeggen: ‘Sorry, ik was egoïstisch’.

Wij vinden elkaar in de kunst. Snappen elkaar. Inspireren elkaar. Gitaarspelen of schrijven, dat doet er niet toe. Het is leuk om iemands muze te zijn die tegelijkertijd ook jouw grootste bron van inspiratie is.

Vier jaar geleden. We staan er maar één keer per jaar echt bij stil, maar intussen vieren we het dagelijkse leven samen. Melle, ik hou van jou!

Vrijdag de dertiende

Vrijdagochtend zes uur, mijn hulp V. sluipt door het huis. “Het is vandaag vrijdag de dertiende,” fluistert ze. Stomverbaasd kijk ik haar aan. 
“Geloof jij daarin?”
“Ik geloof dat er kleine dingen kunnen gebeuren, maar ook dat het weer goedkomt,” bekent ze. Als ik een beetje doorvraag, vertelt ze me dat ze die dag zal uitkijken voor zwarte katten.
“Zwarte katten, ben je daar bang voor?”
“Alleen op vrijdag de dertiende.”
Het zal wel. Ik ben niet bijgelovig.

Twee uur later kom ik op school. Ik heb het razenddruk, want ik heb nog een paar lessen voor te bereiden. Als ik binnenkom, word ik aangehouden door de conciërge. “We hebben een probleem,” zegt hij: “de lift is kapot.” 

Mijn lessen kan ik wel voorbereiden: aan de balie van de conciërges, waar een computer staat. De liftreparateur is gebeld, maar die kan pas twee uur later komen. Dan moet ik er al twee lessen hebben opzitten. De rector komt naar beneden. Kan ik geen les geven in de aula? Ik slik. Op mijn rooster staat een tweedeklas, bestaande uit dertig hormoonbommetjes die zelfs in een normaal klaslokaal – een relatief prikkelarme omgeving – amper op hun stoel te houden zijn. Gelukkig wordt er een surveillant gevonden en kan ik de lesstof overdragen. 

Zodra de les boven is begonnen, begint het te kriebelen. Heb ik me nou echt laten kisten door een kapotte lift? Ik kan het bijna niet geloven. De volgende twee uur ga ik lesgeven – in de aula!

De aula is groot en galmt – ik moet de leerlingen niet te ver uit elkaar hebben. Daarom laat ik hen tafels aanslepen, zodat er een studiehoek ontstaat. De instructies geef ik vandaag niet klassikaal; in plaats daarvan rijd ik bij de tafelgroepen langs. Het heeft wel wat: wonderwel wordt er hard gewerkt, misschien nog wel harder dan gebruikelijk. En het is nog gezellig ook.

Afbeelding

Aan het eind van de ochtend race ik in mijn auto naar huis om naar de wc te gaan, want ook het toilet op school is niet bereikbaar zonder lift. Als ik terugkom, doet de lift het weer en ’s middags geef ik weer les in mijn eigen, knusse lokaal. 

Als V. me ’s avonds in bed legt en ze mij vraagt hoe mijn dag was, antwoord ik: “Ach, er zijn kleine dingen gebeurd, maar alles is goedgekomen.”

Bij Bagels & Beans

Tijdens mijn zwangerschapsverlof, in de bieb, kom ik collega G. tegen. “Hey, leuk stukje stond er over jou in het Parool.” Ik kijk hem niet-begrijpend aan. Mijn collega begint enthousiast te vertellen over een column, over een vrouw in een rolstoel in een koffietent op IJburg.

“Ga je wel eens koffie drinken?” vraagt hij me. Ja hoor, ik ga wel eens koffie drinken, net zoals zoveel andere rolstoelgebruikers. Dat kan dus net zo goed over iemand anders gaan. Maar G. is zeker van zijn zaak: “Dat ging over jou. Ik zal het je opsturen.”

Helaas had G. het stukje niet bewaard, evenmin als de vier andere collega’s die me in de weken daarna vragen of ik het was, die vrouw in de column. Nu word ik wel nieuwsgierig. Google biedt geen helderheid. Misschien moest ik het Parool maar eens bellen.

Dan vind ik een brief in mijn bus. Het is de column, door een van mijn collega’s teruggevonden. Ik lees hem:

Bij Bagels & Beans op de IJburglaan weet de vrouw precies hoe het hoort.
Auke Kok

Zeggen dat ze het etablissement binnengaat, zou de situatie tekort doen. Ze wordt onthaald. Bedachtzaam maar doelgericht nadert ze een lege tafel bij het raam — dat hoog is en breed, en waar het zonlicht in volle glorie doorheen valt.

De vrouw, knap, naar schatting veertig, manoeuvreert zachtjes over de okergele tegels. Het botsen tegen haar tafel aanvaardt ze met een koninklijke gratie. Zo gaan die dingen nu eenmaal. Zeker in haar geval.

Zelfs in de betrekkelijke rust van Bagels & Beans, er zijn vijf aanwezigen, valt het niet op. Terwijl de vrouw een zo gunstig mogelijke positie inneemt, wisselt ze vriendelijke woorden met twee dames. Niet te lang en niet te hard. Precies goed.

Dan kijkt ze weer voor zich, zoals het hoort.

Even later wordt haar bestelling voor haar neergezet, chocomel met een berg slagroom. Nauwelijks hoorbaar zoemend stijgt ze op, om haar lekkernij vanuit de optimale hoek te kunnen benaderen.

Terwijl ze haar chocomel door een rietje omhoog zuigt, daarbij de slagroom kordaat opzij wippend, is goed te zien dat ze niet onijdel kan worden genoemd. Ze heeft haar haar van een rode kleur voorzien, zachtrood, niet opvallend, eigenlijk de beschaafdst denkbare kleur rood.

Tijdens haar glimlach verraden de plooien rond haar mond een goede opvoeding. Ze zal boeken lezen. Correspondenties onderhouden.

Ze geniet van de Latijnse klanken en de zonnestralen, van de idee dat wij hier binnen Zuid-Amerikaans goed zitten terwijl buiten de Poolwind heerst. De Poolwind, die op IJburg vaker heerst, zoals de eilanders weten.

Onder haar elegante gezicht rust een dikke blauwe sjaal. Daar weer onder is alles te klein, wat de vrouw er gelukkig niet van heeft weerhouden een mooie broek aan te trekken, met gebloemde stiksels in hetzelfde beige als de rest van de, overigens soepel vallende stof.

Haar zwarte schoenen zou je naar de normen van het medisch verantwoorde best mooi kunnen noemen. Zelfs een beetje koket.

Haar lichaam lijkt niet zo wendbaar te zijn, en soms draait ze even met haar ogen: uit ervaring zal ze vermoeden dat ze bekeken wordt. In haar supersonische rolstoel valt ze nu eenmaal op.

Dan, ineens, passeert ze op grotere hoogte dan ze was gearriveerd. Om te kunnen afrekenen heeft ze zich aangepast aan de bar. Aanpassen zal haar levensmotto zijn. Aanpassen en aanvaarden.

Ze daalt en laat zich met een klassieke waardigheid de deur openhouden.

Als ze eenmaal weg is, is het net alsof er iets mist.

Beste Hann,
En… gaat het over jou?
Groetjes, M.

Ik herinner me de situatie alsof het gisteren was. Die man achter z’n laptop, mijn ongelooflijke gevoel van gêne toen ik die tafel raakte. Het ging over mij. Geen twijfel mogelijk; ik was erbij. Toch vind ik het knap dat ook mijn collega’s – die mij normaal alleen achter een stapel schoolboeken of nakijkwerk zien – mij erin hebben herkend. Hulde voor Auke!

De andere oma

Een gewone donderdagmiddag in juni. Samen met oma Mieke en (oud)oom Fons maken we een wandeling in Melles geboorteplaats en nemen we een kijkje bij de speeltuin uit Melles jeugd. “Kijk, daar is ons oude huis,” zegt Melle enthousiast, en terwijl hij vrolijke herinneringen ophaalt aan zijn kindertijd, springt Jonne met oom Fons op de wipwap.

Even later loopt er een dame met een hond voorbij – een oude buurvrouw, blijkt.
“Ooh, Melle, wat leuk. Ik had je bijna niet herkend! Wat brengt jou nou hier?”
Melle laat trots zijn kroost zien. Hij wijst naar Jonne, die inmiddels van de glijbaan roetsjt en oom Fons hijgend boven achterlaat. Oma Mieke geeft een kijkje in de kinderwagen, waar Ingo vredig ligt te slapen. Ze praten over hoe leuk het is om oma te zijn. De vrouw vond het altijd maar overdreven van haar vriendinnen, maar nu ze zelf oma is, weet ze dat je op slag verliefd kunt raken op een pasgeboren wezentje.

Ze vraagt hoe oud Jonne nu is. Omdat ik me nog niet in het gesprek gemengd had, geef ik antwoord: drieënhalf. De vrouw kijkt me aan.
“O, bent u de andere oma?” vraagt ze.
Melle, Mieke en ik kijken elkaar om beurten aan. Ik probeer ad rem te antwoorden, maar hoor mezelf stamelen: “Nee, ik ben de moeder, ik bedoel: Melles vrouw. Ik ben Melles vrouw.”

De vrouw wordt vuurrood. “O, sorry, ik…”
En omdat ik niet alleen schaamte, maar ook plaatsvervangende schaamte voel, probeer ik haar te redden met een grapje: “Ik ben ook vijf jaar ouder dan Melle, hoor.”

We doen of er niets is gebeurd – we praten verder. De vrouw vraagt hoe het is om in Amsterdam te wonen. Dat zou ze zelf ook nog wel eens willen; ze is echt een stadsmens. Maar ja, voor haar kinderen vond ze dit (en ze wijst naar het rijtje huizen langs de speeltuin) toch beter – het is toch wat beschermder in een dorp. Eigenlijk wel zonde, want haar kinderen hebben nooit mensen uit andere culturen leren kennen. Dat merk je toch wel. Ja, als zij de kans krijgt, verhuist ze nog wel eens naar Amsterdam.

Oom Fons is even klaar met spelen, en Jonne rent onvermoeibaar achter hem aan. Ze klimt bij me op schoot. “Mama, gaan we weer naar oma’s huisje?”
Als we afscheid nemen van de oude buurvrouw, verontschuldigt ze zich nogmaals. Ik wuif haar excuses weg, maar denk: voorlopig blijven we lekker in de stad wonen.

Huilen bij de Hema

Nu het langer licht blijft, wordt het steeds lastiger om Jonne vroeg in bed te krijgen. Kwart over zeven is al lang geen realistisch streven meer. En als ze er eenmaal in ligt, komt ze er met steeds betere smoezen weer uit.

Zojuist nog. Het was de derde keer dat ik voetjes op de gang hoorde en het was mijn beurt om Jonne terug te geleiden naar haar kamer. In de gang ontpopte zich er het volgende gesprek:

– Heeft oma Mieke ook een papa en mama?
* Nee, die zijn dood.
– Waaróhom?
* Omdat ze héél oud waren. Als mensen heel oud worden, gaan ze soms dood.
– Was hondje Anna ook heel oud?
* Ja, die was ook heel oud.
– Waar gaan mensen naartoe als ze doodgaan?
* Dat weet ik eigenlijk niet. Sommige mensen denken dat ze naar de hemel gaan. Heb je daar wel eens van gehoord?

<Jonne knikt>

– Gaan ze daar dan huilen? Als ze dood zijn?
* Dat weet ik niet, misschien wel.

<Korte stilte>

– Als ik doodga, dan kom ik terug.
* Maar Jonne, jij gaat nog lang niet dood.
– Waarom niet?
* Omdat je nog niet heel erg oud bent. Ken je nog oma Pekela, mijn oma? Die is heel oud. Zo oud zijn wij nog láng niet.  Maar mensen komen denk ik niet terug als ze dood zijn.

<Korte stilte, gevolgd door een zucht>

– Nee hè? Dan gaan ze huilen. Bij de Hema.

Belofte

als jij op je grote schip
verdwijnt
in de diepe zee van dit bestaan

en ik <dampend>
in koele stille gronden
achterblijf

met trillende vingers
biddend tot mijn zilte zeemeermin
haar roze, wimperloze gezicht
haar armen wijd open, uitnodigend
in het luchtledige
haar kleurloze, vervilte staart

geamputeerde vrouwelijkheid

als ik hier op je wacht
kom jij dan bij me terug?

© Hann van Schendel
mei 2013

Dit gedicht is geïnspireerd op onderstaande foto, uit de tentoonstelling van Henk Wilschut in het museum Jan Cunen.

Henk Wildschut
Henk Wildschut

Véél te koud

Vorige week: de eerste zonnestralen van het jaar waren doorgebroken en Jonne had de lentekriebels. Ze wilde een t-shirt met korte mouwen aan. En een korte broek. En sandalen. Omdat één zwaluw nog geen zomer maakt, gingen wij alleen akkoord met het eerste. Met een spijkerjasje eroverheen.

Jonne was al lang blij met deze concessie, want ze had haar zinnen een week of wat daarvoor al op een t-shirt met korte mouwen gezet. Telkens als ze er een uit de kast trok, legden wij haar uit dat het nog veel te koud was voor zomershirts. Daar kwamen we deze keer niet mee weg. De lente hing in de lucht. Dat viel zelfs door overbezorgde ouders niet meer te ontkennen.

Eenmaal in de auto zagen we dat Jonne niet de enige was met lentekriebels. Niet alleen t-shirts met korte mouwen, maar ook hemdjes,  korte rokjes en slippers sierden het straatbeeld.
“Woooh!” riep Melle uit.
Verschrikt trok ik aan mijn rem. “Wat is er?!”
“Daar waaide een zomerjurkje op.”
“Ja, en?”
“Ze had er niets onder aan.”
“Ook geen onderbroek?”
“Nee,” zei Melle, “ook geen onderbroek.”

Even was het stil, en toen hoorden we Jonne van achter uit de auto roepen: “Véél te koud!”

Goudvis

Ik wil een goudvis op een blikje plakken.
Als cadeaupapier, maar dan minder oranje.
Dansen op het strand, ’s avonds
veel te laat thuiskomen en dan ook nog dronken.
Ik wil verdrinken,
bovenkomen als een doorgezakte nacht in de film.

Uit kleine flesjes wodka drinken.
In leer poseren op een brug
in het water
verdrinken wil ik in de blauwheid van de lucht.
Onherkenbaar water drinken
wijn vergieten.

Ga je met me mee in bad?

Een gesluierde goudvis, kwetsbaar verlegen,
met een leren maskertje ronddrijvend
in mijn witte wijn.

© Hann van Schendel, 25 maart 2013