Assertiviteitstraining

Ken jij ze ook, van die mensen die een assertiviteitstraining hebben gevolgd? Daar word je niet blij van; met dat soort types is geen normale omgang meer mogelijk. Toch zou ik zelf wel zo’n training kunnen gebruiken. Ik ben namelijk niet assertief genoeg.

Mensen denken altijd dat ik wel assertief ben. Dit komt vermoedelijk doordat ik een open boek ben; ik zeg wat ik ergens van vind. Vind ik iemand bot, dan zeg ik dat dus. Maar echt bot durf ik zelf niet te zijn; ik zeg het vriendelijk, lief. Ik ben vriendelijk en lief. En zie aldaar mijn probleem.

Mijn rolstoel staat in de hoogste stand en gaat niet meer naar beneden. Dat is lastig, want ik wilde vanavond naar een optreden en kan nu de deur niet uit. Het is niet de eerste keer dat dit probleem zich voordoet; er is de laatste drie weken al vier keer een monteur naar komen kijken. Mijn reserverolstoel staat in de schuur, maar de laatste keer dat ik daar in zat, heb ik vijf dagen niet kunnen zitten van de pijn. Ik moest dus Welzorg bellen.

De monteur zat honderd kilometer van Nieuwegein vandaan en wilde niet komen. Hij raadde mij aan om mijn rolstoel uit te zetten, hem even op de duwstand een stukje voort te laten duwen en vervolgens weer aan te zetten. Dat irriteerde me, aangezien ik al duidelijk had aangegeven dat het waarschijnlijk ging om een mechanisch probleem, en niet om een storing. Toen de rolstoel inderdaad nog steeds dienst weigerde nadat we zijn advies hadden opgevolgd, zei ik:
"Ik denk toch dat u even langs moet komen."

Maar de monteur was zeker niet van plan langs te komen. Drie keer achter elkaar hing hij zijn verhaal op: hij was honderd kilometer bij mij vandaan, had een leenbus met weinig gereedschap; hij dacht dat de storing in de motor zat en dat hij de honderd kilometer dus voor niets zou rijden. Morgenochtend moest ik Welzorg maar bellen, dan zou er een monteur uit de buurt komen. Wat ik ook zei, het enige effect was dat de man aan de telefoon zijn hele riedel nog een keer ophing.

Aan mijn argumenten kan het niet liggen; ik heb debatwedstrijden gewonnen en weet elke afwijzing van de gemeente om te buigen in een positieve beschikking. Nee, ik ben te lief. Een potje ordinair schelden aan de telefoon doet in dit soort gevallen vaak wonderen. Maar dat kan ik niet. Ik voel me er te goed voor en denk de hele tijd: die ander kan er ook niks aan doen dat hij een onbeschofte lul is. Eigenlijk plaats ik me dus boven anderen, wat nog arrogant is ook. Tijd voor een assertiviteitstraining?

Honger doet eten

Deze recensie gaat over de theatervoorstelling Honger, een productie van het zuidelijk toneel, geschreven en uitgevoerd door Nanna Tieman. Het concept, uitvoerig beschreven op de website van het zuidelijk toneel, is fantastisch: het publiek, een klein gezelschap, zit aan een gedekte dinertafel, waarop een heerlijk vegetarisch menu wordt uitgestald. Terwijl de maaltijd door de gasten wordt genuttigd, vertelt de ‘gastvrouw’ het verhaal van een Afghaanse vluchteling die in hongerstaking is.

De recensies waren veelbelovend. Zo las ik op de site van het zuidelijk toneel:

Daar zitten we dan, intiem met z’n achten te luisteren naar een persoonlijk verhaal over een asielzoeker die zich doodhongert. We drinken een wijntje, happen in een toetje. We kunnen ons niet verschuilen in de donkerte van een theaterzaal. Het dringt akelig hard door, tot het als een steen op je maag valt en alle honger doet vergaan. Daar kunnen geen nieuwsbeelden of documentaires tegenop.
Eindhovens Dagblad.

De vermeende tegenstelling tussen heerlijk eten en een verhaal over een man in hongerstaking leek me razendinteressant. Zou ik, al luisterend naar al dat gruwelijks, misschien geen hap door mijn keel kunnen krijgen? Of zou ik juist immuun zijn geraakt voor gruwelijke verhalen, en mijn bord smakelijk leeg eten? En hoe zou ik me dááronder voelen? Schuldig? Nonchalant?

Na de voorstelling. We zitten in het café boven theater Kikker. Naast ons zit Nanna Tieman met een groepje gasten te discussiëren over de voorstelling.
"Maar dat zou een heel andere voorstelling zijn," hoor ik haar zeggen. Ze verdedigt zich. Ze drinkt witte wijn met ijs, rookt aan één stuk door filtersigaretten en vertelt in geuren en kleuren hoe schrijnend de hele situatie was: het is een Waargebeurd Verhaal.   

Ik zit wazig voor me uit te kijken. Melle vraagt me wat er is.
"Ik ben een beetje teleurgesteld." Dat dekt bij lange na de lading niet. Ik ben kwaad, kwaad omdat zo’n prachtig concept naar de kloten is geholpen.

Waar ging het mis? Op de eerste plaats was de tekst niet wat deze geweest had kunnen (en moeten) zijn. In de dagboek-achtige tekst wordt regelmatig uitleg gegeven over de gevoelens van de hoofdpersoon, terwijl die duidelijk zouden moeten worden uit gedachten en handelingen. Het concept Show them, don’t tell is nog niet tot Tieman doorgedrongen, wat tot gevolg heeft dat de toehoorder niet toekomt aan het ontwikkelen van emoties.

Honger is bovendien niet bepaald een eye-opener. Het stuk gaat over de worsteling van een twintiger: kan zij iets betekenen voor iemand in nood, terwijl zij zelf in beslag wordt genomen door dagelijkse beslommeringen? Die worsteling an sich is herkenbaar, maar zeker niet nieuw. Het personage komt weinig verrassend uit de hoek: ik voel me niet betrapt, evenmin worden mij nieuwe inzichten of emoties voorgehouden. Het enige bijzondere is dat ik lekker eet terwijl het verhaal wordt verteld. En zelfs dat is voor de meeste mensen niet echt nieuw.

Dit alles zou helemaal zijn goedgemaakt als Tieman een verpletterende indruk als actrice zou hebben achtergelaten, maar helaas: ook hier liet zij verstek gaan. Ze acteerde onnatuurlijk in haar dialogen en las net iets te veel voor uit haar dagboek, dat op tafel lag. Een enkele keer liet ze de geschreven tekst wel los, maar helaas was zij ook op die momenten niet in staat mij te raken. Dit is een gemiste kans, want de situatie bevat wel degelijk ingrediënten om te raken.

Misschien staat het verhaal nog te dicht bij Tieman en is ze daarom niet in staat om het overtuigend over te brengen. Kill your darlings! Misschien had deze jonge actrice nog tien jaar moeten wachten, zodat ze met wat meer levenservaring in staat zou zijn te verrassen en aan te grijpen. Misschien had een andere acteur het moeten doen, wie zal het zeggen.

Of het nu aan Tieman ligt of aan de timing, het doet er niet meer zoveel toe: het is te laat. Een prachtconcept is ten gronde gegaan.

Toch nieuwsgierig naar Honger? Check dan de speellijst!

Rijexamenstress

Nadat ik bijna twee jaar heb gelest, gaat het er dan echt van komen: morgen ga ik afrijden! Eigenlijk vond ik het veel te lang duren voor het er eindelijk eens van kwam, maar nu, een dag van tevoren, komt het examen toch wel heel dichtbij. Ik heb rijexamenstress!

Mijn lichaam werkt ook al niet mee. Woensdagmiddag kreeg ik een soort uitputtingsaanval. Er kwam niets meer uit mijn handen en ik kon alleen nog maar naar mijn beeldscherm staren. Het alom bekende vaatdoekgevoel maakte zich van mij meester, en bleef twee dagen hangen.

Vrijdagavond ging het beter, maar toen vormde zich opeens een bult op mijn wang, zo groot als een kleine B-cup. Ik had niet echt kiespijn maar toch ook weer helemaal geen kiespijn, en beelden van wortelkanaalbehandelingen op maandagmiddag (een dag voor het rijexamen) doemden op. Inmiddels is de B-cup ingeruild voor een AA-cup maar ben ik nog niet naar de tandarts/huisarts geweest, heb ik de meest hevige menstruatie sinds jaren en denk ik alleen nog maar aan hoe ik de komende nacht moet doorkomen. Fragment uit de afgelopen nacht:
– "Melle"
* "Hmmm..?"
– "Ik lig al een uur wakker en ik kan echt niet meer slapen."

Mijn lief draait zich naar me toe en pakt zacht mijn buikje vast. Binnen enkele minuten slaap ik weer. Hij heeft het er ook maar hard mee te verduren. Zijn voorstel voor deze blog is dan ook: "Laat de lezers met mij meeleven!"

Wil je weten hoe het traject van mijn rijbewijs tot nu toe is verlopen ? Klik dan hier.

Bericht op 25 september:

Ik ben helaas gezakt. Weliswaar op een paar kleine aandachtspunten en met heel veel complimenten over allerlei zaken die wel goed gingen, maar toch. Waar het mis ging? Ik reed te snel af op gelijkwaardige kruispunten (waar niemand van rechts kwam) en ik moest eerder beginnen met spiegelen.

Toch heb ik er geen slecht gevoel over. Ik heb best lekker gereden en zelfs het fileparkeren ging goed! De volgende keer beter dus.

New York City, here we come!

Het gaat door: Melle en ik gaan van 7 t/m 14/15 oktober naar New York! De vlucht is al geboekt. Dat was geen probleem: na wat heen en weer bellen en mailen bevestigde cheaptickets.nl woensdag de vlucht (inclusief de garantie dat de rolstoel mee mag).

Gelijk belde ik mijn ouders en een goede vriendin. Die vriendin wist me gelijk allerlei spookbeelden voor te houden:
– haar nicht die een uur lang in een duister kamertje is verhoord door vijf gewapende agenten, omdat ze op het vliegveld had staan praten met iemand die kennelijk vier kogels in zijn schoenen meedroeg, maar die ze goddank niet kende;
– dezelfde nicht die net een mooie, leren tas had gekocht in New York, die tijdens de extreme controles op het vliegveld aan flarden was gesneden;
– de opmerking dat ik geen vloeibare medicijnen mee kan nemen omdat men mij dan zeker voor terrorist zal aanzien.

Natúúrlijk pappen wij niet aan met foute mannen en ik zal geen leren tassen meenemen uit New York. Wat betreft de opmerking over de medicijnen: ik heb gelijk de huisarts gebeld om te vragen of hij een verklaring wil schrijven, maar deze blijk ik gewoon bij de apotheek te kunnen verkrijgen (een medisch paspoort heet dat; het leven is soms simpeler dan je denkt).

Maar nu komt het ergste: je blijkt de USA alleen binnen te komen als je van tevoren je verblijfsadres kunt aantonen! Nu hadden Melle en ik een spannende reis voor ogen, lekker last minute, lekker vrij. Daar hoorde natuurlijk bij dat we ter plekke wel zouden zien waar we zouden belanden.

Ruim achthonderd euro neertellen voor twee retourtjes zonder maar een glimp van New York op te vangen is ook zo triest. Daarom heb ik maar het zekere voor het onzekere genomen en ben ik op zoek gegaan naar een overnachtingsplek. Betaalbaar, privé (dus niet met z’n twaalven op een kamer) en in het midden van New York, als het even kan. Ok, ik ben naïef, dat geef ik toe (omdat dat ook z’n charmes heeft), maar behalve naïef ben ik ook dom. En dat zit me dwars!

Er moeten concessies worden gedaan, maar welke concessies dan?
– Met z’n twaalven op een kamer kan goedkoop, maar dan nog steeds op z’n voordeligst in Harlem. Dat vind ik dan toch een dubbel nadeel.
– Een private room is, ook buiten hartje New York, duur, en bovendien niet meer beschikbaar.
– Private rooms in hartje New York zijn er wel, maar die zijn een béétje boven ons budget.

Toch kies ik waarschijnlijk voor deze laatste optie. Ik héb het geld namelijk wel, en het lijkt me fantastisch om tussen de jazzbars te zitten en ’s avonds zo dronken te kunnen worden als je maar wilt zonder dat je je zorgen hoeft te maken over de laatste bus.

Daarom heb ik mijn oog laten vallen op het Imperial Court Hotel in Manhattan, hartje centrum en redelijk geprijsd (1380 dollar voor de hele week). Ik belde het telefoonnummer van het boekingsbureau (à 30 eurocent p/min.) om te vragen of het hotel rolstoeltoegankelijk was. Na een minuut of wat aan de lijn gehangen te hebben, kreeg ik te horen dat het boekingsbureau niet over deze informatie beschikt. Ik kreeg het e-mailadres van het hotel, zodat ik zelf even een mail kon sturen (zucht, nog geen hotel).

Inmiddels heb ik het hotel gebeld (gaat toch sneller), en nee, ze waren niet rolstoeltoegankelijk. Toen ik even doorvroeg, bleek echter dat het hotel geen drempels heeft en dat er ruime liften aanwezig zijn. "So I can go into the room with my wheelchair?" Dat kon meneer mij niet bevestigen. Zeker bang om een claim aan zijn broek te krijgen. Ik maakte me niet al te veel zorgen meer, en heb geboekt.

Je moet er dus wat voor over hebben, een tripje naar New York, maar NEE, ik ben nog niet moedeloos! De voorpret gonst door mijn hoofd, ik heb mijn zwarte jurkje al klaar liggen: NYC here we come!

Rico's vleugels – Rascha Peper

Ricos_vleugels

Rascha Peper (1998), Rico´s vleugels. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers. Veertiende druk 2007.

Rascha Peper is sinds een aantal jaren mijn favoriete auteur wat betreft Nederlandse literatuur. Het boek dat mij écht fan maakte, is Wie scheep gaat. Ook Rico’s vleugels is erg de moeite waard.

Verhaallijn
Een ouder echtpaar, Eduard en Cecile Rochèl, bezit een fameuze SCHELPENCOLLECTIE, die ze aan een museum schenken. Alvorens haar lievelingen uit handen te geven wil Cecile de notatie van vindplaatsen en data perfectioneren.

Zij wordt helaas opgetrommeld door haar stervende zuster en Eduard krijgt door de bemiddeling van Bol zolang assistentie van ene Rico, bezitter van een opgevoerde brommer, een Hell’s Angels jack en ongure vriendjes. Eduard blijkt te vallen op adolescenten en in het bijzonder op deze Rico. Zodra Cecile thuiskomt stuurt ze Rico op een paniekerige, tactloze manier de laan uit. Dat valt verkeerd en hij sticht brand in de villa van de Rochèls, waar de collectie klaar staat om naar het museum te verhuizen. (Bron: Trouw)

Mijn recensie
Rico’s vleugels is een krachtige roman vol met gevoelens, die door de lezer niet worden veroordeeld. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de wijze waarop Peper zich inleeft in haar personages. Zij beperkt zich niet tot een enkele verteller, maar vertelt het verhaal met behulp van een meervoudige personale vertelsituatie, waarbij zij afwisselend het perspectief kiest vanuit Rico, Eduard Rochèl, Ernst Bol en Cecil Rochèl. Dit doet zij overtuigend.

Rico is een jongen van de straat. Hij is opgegroeid in een gezin waar altijd ruzie is en heeft besloten niet meer naar school te gaan. In plaats daarvan hangt hij rond op het strand in zijn badplaats. Het enige wat hem boeit, is zijn brommer, die hij heeft omgebouwd tot Harley. Om een centje bij te verdienen werkt hij bij Rochèl, waar hij helpt met het sorteren van schelpen.

‘Kijk,’zei Rochèl, opstaande. ‘In dat zand zitten hele kleine schelpjes. Zo klein, dat je je ze met het blote oog amper kunt zien; je moet ze onder een loep leggen, maar het zijn schelpjes.’
   Rico staarde hem aan.
   ‘Dus dat verzamelt u ook, dat zand?’
   ‘Ja.’
   Rochèl begon te lachen.
   ‘Wat denk je nu?’ vroeg hij.
   ‘Dat u stapelgek ben!’ flapte hij eruit.
   ‘Heb je dat nu pas in de gaten!’ riep Rochèl en hij lachte nog harder. ‘Maar eerlijk gezegd gaat het mij ook te ver, hoor! Toch zijn er mensen die zich speciaal toeleggen op het bestuderen van die allerkleinste soorten. Dr. Bol vidt ze heel interessant. Daarom hebben wij er een gewoonte van gemaakt van ieder strand waar we komen een zakje zand mee te nemen. Hier ligt zeker van zestig, zeventig stranden!’
   ‘Tsss,’ zei Rico. Echt iets voor een kapsoneslijer van een Bol om dat interessant te vinden, dacht hij.
[…]
   Rico ging pissen, kamde aan het fonteintje op de wc wat water door zijn haar en liep weer naar de werkkamer om zijn T-shirt aan te trekken. (Bron: Peper (1998), p. 122.)

Woorden als ‘kapsonelijer’ en ‘pissen’ vinden we overal terug in het boek op momenten waarop we het verhaal zien door de ogen van Rico. Het woordgebruik voor elk van de drie volwassenen is eveneens eigen. Dit maakt dat je als lezer makkelijk opgaat in de personages en dat ze dus geloofwaardig worden.

Deze geloofwaardigheid zorgt tegelijkertijd voor acceptatie van de personages. Dat Rico bijna in de verleiding komt om geld te stelen uit de portemonnee van Eduard Rochèl (p. 145) vergeven we hem bijvoorbeeld doordat we zijn kinderlijke drang naar bezit begrijpen en daarmee accepteren. Vanuit het perspectief van een toeschouwer die een dergelijke daad veroordeelt, zou de lezer Rico eveneens veroordelen. Dit geldt ook voor de pedofiele gevoelens van Eduard:

Rochèl keek voorzichtig van opzij naar hem. de jongen hing wijdbeens op de bank met een bierglas op zijn kruis en zijn gympies in het grind geplant. Je zag jongens hier de raarste schoenen dragen vol felle neonstrepen en hoog op de enkel, met lippen en banden erover, alsof ze allemaal bang waren voor verstuikingen, maar Rico droeg iedere dag zwarte gymschoenen. Zijn spijkerbroek, steeds dezelfde, was ook zwart. En zijn jack natuurlijk. Alleen het T-shirt, dat hij nu kwijt was, was wit.
   Hij keek tersluiks naar de lieflijke welving in de zwarte spijkerbroek, waar het bierglas op rustte, en hoger, naar de minuscule plooitjes die er onder het openhangende jack in Rico’s middel ontstaan waren, nu hij zo onderuit zat… en krabde op zijn arm die over de rugleuning lag om op die manier een beetje naar de jongen over te kunnen buigen. De geur van leer en jongenszweet drong, door de bierlucht heen, in zijn neus en ook, vaag, die van de brillantine die Rico in zijn haar smeerde, de gel. Dat was een goedkoop citroenluchtje dat ’s morgens, als het net aangebracht was, prikkelend sterk was, maar nu nog slechts nauwelijks waarneembaar. Het melange bedwelmde zijn brein, liet zijn adem stokken en zijn hart haast pijnlijk zwaar slaan. Hij raakte overspoeld door een verliefdheid waaraan hij, van het ene moment op het andere, zo willoos werd uitgeleverd, dat het was of hij aan een soort emotionele incontinentie leed. Hij klemde zijn hand om de leuning van de bank om te voorkomen dat hij Rico naar zich toe zou trekken. (Bron: Peper (1998), p. 133-134)

De emoties en de precieze waarneming van de oude man doen een beroep op de empathie van de lezer. De lezer zal eerder medelijden hebben met Rochèl dan dat hij hem veroordeelt. Ook dit zou anders zijn als deze scène vanuit het perspectief van een veroordelende vertelinstantie zou zijn verteld.

De meervoudige personale vertelsituatie brengt echter ook nadelen met zich mee. Zo wordt de lezer weinig verrast. Als Rochèl toenadering zoekt tot Rico, kennen wij diens reactie en gedachten al voor zijn handelen. We weten dat hij er in het begin een slaatje uit wil slaan door de man geld te laten betalen voor seks, en dat hij (na een aanvaring met zijn moeder) aan de andere kant ook verlangt naar een nieuw leven, op de Filistijnen, met Rochèl. We kennen, met andere woorden, zijn dromen en angsten als hij ingaat op Rochèls avances. Wellicht zou de lezer meer plezier beleven aan het gissen – waarom doet Rico dit? Is hij alleen maar uit op geld, of voelt hij echt iets voor de oude man?

Toch zou iets meer spanning niet opwegen tegen de perfect uitgewerkte personages zoals die er nu staan. Een knap staaltje werk van Peper!

Haruki Murakami

Haruki Murakami en ik
Een van mijn favoriete schrijvers is Haruki Murakami. Ik kwam met hem in aanraking toen ik, bij wijze van verlaat verjaarscadeau, van mijn collega Paul het boek Norwegian Wood kreeg.

In de auto begon ik hardop uit dit boek te lezen, zodat ook Melle kon meegenieten. Het begon al goed: volgens Melle las ik dit boek ‘anders’ voor dan anders.
“Hoe dan?” vroeg ik zacht.
“Poëtischer,” was zijn antwoord.

En inderdaad, zijn boeken zijn anders dan de boeken die ik tot dan toe had gelezen. Stiller, maar o, zo krachtig. Na Norwegian Wood heb ik Ten zuiden van de grens gelezen, en de Opwindvogelkronieken liggen nog op mij te wachten.

Biografie Haruki Murakami
Huidige woonplaats: Tokyo, Japan
Geboortedatum: 12 Janurai 1949
Geboorteplaats: Kyoto, Japan
Opleiding: Waseda University, 1973

Haruki Murakami werd in 1949 geboren in Japan, zijn vader was een Boeddhistische priester, zijn moeder een koopmansdochter. De beide ouders van Murakami gaven les in Japanse literatuur, maar daarnaast heeft Murakami zich altijd voor Amerikaanse literatuur geïnteresseerd en onderscheidde zich daarmee al snel van andere Japanse auteurs. In Tokyo volgde hij een opleiding toneel aan de Waseda universiteit in Tokyo.

Na zijn studie opende Murakami een jazz-bar in Tokyo. Veel van zijn boeken (zoals ‘Dance, dance, dance’ 1988) die later verschenen, behandelen niet voor niets een muzikaal thema.

Als auteur beleeft Murakami zijn echte doorbraak in 1987 met ‘Norwegian Wood’. Andere romans van Murakami zijn onder andere ‘South of the Border, West of the Sun’ (1992), ‘Spoetnikliefde’ (1999) en ‘After Dark’ (2004). (Bron: www.murakami.nl)

Avontuur

Ik wil reizen. En dan bedoel ik niet een weekje Texel of een maandje Spanje, nee, dan bedoel ik ver weg. Tokio. New York. Avontuur.

Ik ben nog nooit buiten Europa geweest. Wel heb ik Hongarije gezien, Tsjechië en Kroatië (tamelijk avontuurlijk in het jaar dat in voormalig Joegoslavië de oorlog was uitgebroken), maar dat waren vakanties. Vakanties zijn iets anders dan reizen.

Wat wil ik dan? Hoezeer ik dit ook onder woorden heb getracht te brengen, ik kom niet verder dan het eerder genoemde avontuur. Een brainstorm levert dan de volgende associaties op:
– drugs
– nachtleven
– ontmoetingen
– lichtshows
– vreemd eten
– spirituele trips (van het slaapgebrek)
– het gevoel dat je nooit meer iets hoeft, dat je niet meer naar huis hoeft
– vrij zijn

Een imposant rijtje. Vertwijfeld vraag ik me af of ik soms in een midlifecrisis ben beland. Aan de ene kant trekt het burgerlijke: een gezinsleven, samenwonen, autootje, elke dag verantwoord koken. En aan de andere kant dus niet. Niet nu het nog anders kan.

Blond

Ik heb mijn haar geverfd. Blond. Enkele reacties uit mijn kennissenkring:

– "Heb je een weddenschap verloren?"
– "Hoeveel heb je daar nu voor gekregen?"
– "Is je elektriciteitsrekening nu ook lager?" (ik schijn licht te geven)
– "Wat vind je er zelf eigenlijk van?"
– "Ach, je gaat er niet dood aan toch?"

Hoe het zo ver heeft kunnen komen? Ik wilde highlights, een paar, om een extra zonnig effect te creëren. Daarom had ik een flesje gekocht, Spray Blond, leuk voor op vakantie. Mijn vader vroeg ik elke keer na het wassen wat van dat spul in mijn haar te spuiten, maar het enige resultaat dat ik behaalde was dat ik rossig werd. Toen het echt roze werd en ik huilend naast mijn vriend op ons luchtbedje lag, besloot ik dat het dan maar echt blond moest. Vergeet de highlights, maak het wit, dacht ik. Dan kan ik het volgende week in elk geval nog roze, blauw of paars verven (dat heeft een lichte ondergrond nodig).

En zo geschiedde het: ik liet mijn moeder de volgende ochtend met het spuitflesje los op mijn rossige haar. Het resultaat is stuitend.

Of ik deze week naar de kapper ren voor een roze coupe? We zullen het zien…

Huwelijksweekend

Twee van mijn goede vrienden zijn getrouwd. Met elkaar. Dat is al bijzonder op zichzelf, maar nog bijzonderder is de manier waarop ze het vierden.

We gingen namelijk met veertig van hun dierbaren (voornamelijk vrienden, maar ook hun naaste familie was erbij) een weekend op ‘kamp’. In een voormalige boerderij sliepen we, op de paardenstallen, en om de boerderij heen was flink wat ruimte voor de activiteiten: lachyoga (met dank aan Chantal), hoeden maken (met dank aan Gwen) en… de ceremonie.

Mijn vrienden waren vrijdag al ‘even snel’, maar toch nog bijzonder, getrouwd in het gemeentehuis, maar liever wilden zij een échte ceremonie, en zij hadden mij gevraagd die te maken en te leiden.

En zo kwam het dat ik dit weekend, op een mooi plekje in het bos en in het bijzijn van een kleine groep dierbaren, voor het eerst twee mensen heb getrouwd. Inclusief ja-woord, ringen en tranen!

Vooroordelen

Tijdens de allereerste aangifte die ik deed op het politiebureau:
Agent: Kunt u iets vertellen over het uiterlijk van de dader?
Ik: Nou, ze had lang bruin haar en een lichtgetinte huidskleur. Verder was ze ongeveer zes maanden zwanger.
Agent: Ja, dus wat was die vrouw?
Ik: Hoe bedoelt u?
Agent: Ze was zigeunerin. Kunt u dat bevestigen?
Ik: Ehm, nou ja, dat zou ik niet hebben geweten, maar als u dat zo stelt…

Ik heb een hekel aan vooroordelen. Sterker nog, ik walg ervan. Als mensen zouden stoppen met hokjesdenken, zou de wereld er beter uitzien.

Toch heb ik ze ook. Ik ben ooit beroofd. Het verhaal ging als volgt:
“Ik ben gerold! Mijn portemonnee had ik niet onder mijn jas weggestopt; ik was maar éven in het winkelcentrum, en bovendien hield ik mijn hand voortdurend op het half dichtgeritste tasje, dácht ik…

Toen ik bij een stellage stond, zag ik een vrouw gehurkt bij dezelfde stellage zitten. Op het moment dat ze zich omdraaide naar een man met buggy, daagde het mij: mijn portemonnee! Mijn hand gleed naar het tasje, en inderdaad: tasje opengeritst, portemonnee verdwenen.

Wat te doen? Ik sprak de vrouw direct aan: “Mevrouw, mag ik mijn portemonnee terug?” Ze deed of ze me niet begreep: “Uw portemonnee gestolen? Wat erg voor u! Ik ga wel even hulp halen”. Ze verdween, maar de man met buggy was nog in de winkel. Ik ging bij de ingang staan, want de bewakingsmedewerker was onderweg. De man met buggy kwam naar mij toe en zei: “Nou, die is verdwenen hoor,” waarop hij wilde weglopen, maar ik blokkeerde de buggy en hield hem staande. De vrouw verscheen weer, en begon stennis te schoppen: “Wat maakt u toch een problemen, zo in zo’n winkelcentrum! Wat moeten die mensen wel niet van mij denken?!” Ze gingen ervandoor.

Toen de bewaking er was, zette ik de achtervolging in. Ik zag de man en vrouw nog net een supermarkt ingaan. Wij erachteraan. Het leek wel een western. Ik riep: “Sluit de kassa’s!” en reed de man met zijn buggy klem. De politie kwam en de mensen gingen mee naar het bureau. Mijn portemonnee was verdwenen, maar de hele buggy bleek vol te zitten met gestolen spullen. Na vier uur verhoor gaf de vrouw de zakkenrol toe. Mijn portemonnee was in een bloembak beland, en een vriendelijke agent kwam hem ’s avonds even langsbrengen. De moraal van dit verhaal? Gelegenheid maakt de dief, en de politie is je beste vriend.” (Bron: www.jackies.nl)

Nu, bijna een jaar later, ben ik op mijn hoede als er iemand in de buurt komt van mijn handtas, die aan mijn rolstoel hangt. En, eerlijk is eerlijk, een zigeunerin in mijn buurt houd ik zeker in de gaten!

Nu bracht ik van de week een camera terug naar Dixons. Ik had deze camera een paar dagen ervoor als ‘camera erbij’ gekocht. De kwaliteit liet echter te wensen over dus het ding moest terug. Bij Dixons vond men dit geen probleem; ik kreeg mijn geld retour.

Toen zag ik haar: een ongeveer viertienjarig zigeunermeisje, dat op nog geen meter afstand uitgebreid bekeek hoeveel geld ik terugkreeg (€ 200,-) en waar ik dat geld stopte (achter mijn rug). Intussen riep ze iets in een voor mij onverstaanbare taal naar haar moeder, die achter in de winkel was. Net op het moment dat ik de winkel uitging, verlieten ook de twee dames de winkel, mij in het vizier houdend. Ik racete er vandoor en dacht terug aan die keer in de Blokker, ruim een jaar geleden. Mijn hart ging tekeer.

Natuurlijk was mijn angst ongegrond; ik baseerde mijn gedachten op een slechte ervaring uit het verleden. En ja, nog steeds haat ik vooroordelen, maar helaas, ik blijk ze zelf ook te hebben.

Dertien-vijf

Waarom weet ik niet, maar Melle en ik letten op andere rolstoelgebruikers. Dat is iets wat sommige mensen doen, net als kijken naar dure auto’s of mooie borsten. Zo keek Melle met zijn vorige lief naar mensen die wel of niet uit Sri Lanka kwamen. Indiaas of Sri Lankaans, dat was de vraag. Tijdens ons weekend Berlijn is de vraag: spierziekte of niet?

“Wat denk je, AMC?” vraagt Melle mij bij het zien van een vrouw met slappe handen. Ze zit in een elektrische rolstoel en staat op het punt dezelfde U-Bahn te nemen als wij.
“Nee, dat denk ik niet.”
“Wat dan?”
“Wel een spierziekte, maar geen AMC. FSHD misschien, of HMSN.”

Een dergelijke conversatie zou vreemd klinken uit de mond van een ander, maar voor ons is het heel normaal. Ongetwijfeld heeft mijn werk bij de VSN hiermee te maken; ik kan me namelijk niet herinneren dat ik me in mijn leven voor de VSN ooit eerder heb afgevraagd of iemand AMC heeft of HMSN. Misschien is het ook een manier die Melle in staat stelt betrokken te zijn bij mijn werk. En tot slot poch ik natuurlijk ook graag met wat kennis van zaken.

Toch is het raar. Zelf ben ik namelijk helemaal niet zo bezig met mijn spierziekte. Ook tijdens zo’n weekendje samen weg speelt deze nauwelijks een rol. Berlijn is prima toegankelijk voor rolstoelen; je kunt overal met het openbaar vervoer komen en de chauffeurs van U- en S-Bahnen springen, zodra ze je zien staan, al op van hun bestuurdersplaats om een plank uit te leggen. Hotelkamers zijn goed toegankelijk, en bijna elk restaurant in Berlijn heeft een aangepast toilet.

Als we in een biologisch-verantwoord restaurantje, grenzend aan een bloemenwinkel en dus fris groen en geurend, een invalidentoilet aantreffen, zijn we met stomheid geslagen. Op het toilet staan zelfs twee grote bossen bloemen: dieprode rozen en zonnebloemen. We denken dat de eigenaar op z’n minst een gehandicapte zoon of dochter heeft, maar als we hiernaar informeren, kijkt de serveerster ons verbaasd aan.
“Elk restaurant heeft een aangepast toilet”, zegt ze, “dat is verplicht.”

De gewoonste zaak van de wereld dus, gehandicapt zijn in Berlijn. We denken dan ook heel veel rolstoelers aan te zullen treffen, maar dit valt behoorlijk tegen. Het zijn er zelfs zo weinig dat we de tel kunnen bijhouden. Dit wordt een sport. In twee dagen tijd komen we tot een stand van dertien-vijf. Van de dertien mensen in een handbewogen rolstoel, zijn er zeker elf bejaard. Van de vijf elro’s zit er een in een scootmobiel. Wat een kleine oogst voor zo’n grote stad!