De winkeldief

De rij bij Albert Heijn is kort. Voor ons rekent nog iemand af, dan zijn we al aan de beurt. Ik zoek vast naar mijn Bonuskaart. Dan komt er een jongen binnenlopen. Hij draagt een jas met nepbontkraag en een petje. Opmerkelijk: hij loopt niet door de toegangspoortjes, maar glijdt soepel via de kassa naast die van ons de winkel in. Die kassa is onbeheerd. Waarom zou iemand deze route nemen? Misschien moet hij iets hebben wat in de buurt van de kassa ligt en heeft hij geen zin om om te lopen.

We zijn aan de beurt als er plotseling een schelle vrouwenstem door de winkel klinkt: “Hij moet nog wel even betalen hoor!” Dezelfde jongen glijdt weer bijna geruisloos langs de kassa naast ons. “Hij heeft iets in zijn tas gestopt, ik heb het zelf gezien!”

De vrouw die bij de stem hoort, sprint naar de kassa en klampt een caissière aan. Die gebaart op haar beurt naar een andere caissière, die net de vloer aan het vegen is. Ze zet haar veger tegen een kassa en loopt langzaam in de richting van de jongen, die haar geen kans geeft om hem aan te houden – hij zet de pas er in en loopt de winkel uit.

“Daar betaalt de consument dus voor,” zeg ik tegen Melle. We hebben afgerekend en lopen langs de vegende caissière en haar collega.  Enigszins beteuterd vragen ze zich af waarom de beveiligingsmensen de jongen niet hebben gezien met hun camera’s. Dan was dit toch zeker niet gebeurd?

Dan blijkt dat de camera’s alleen bij de poortjes hangen; de onbeheerde kassa’s geven winkeldieven dus vrijspel. Er hangt geen ketting voor, er staat geen winkelwagentje. Lekker handig van Albert Heijn. En de consument betaalt.

Jonne Rebecca

Het is zondagavond 20.45 uur, tijd om naar bed te gaan. De avonden ervoor heb ik steeds wat voorweeën gehad en we moeten goed uitgerust zijn voor een eventuele bevalling. Ik lig nog geen vijf minuten, of het patroon van de voorgaande avonden herhaalt zich; ik voel lichte kramp in mijn onderbuik. Niks aan de hand.

In de boekjes lees je dat vrouwen minstens zes uur krom liggen van de pijn voor de verloskundige komt, en dan blijken ze pas twee centimeter ontsluiting te hebben. Die verloskundige vertrekt dan vrolijk weer en komt pas terug als de vrouw in kwestie niet meer weet waar ze het zoeken moet. Wij krijgen geen verloskundige over de vloer, want ik zal in het ziekenhuis bevallen. Als de bevalling zich aandient, moeten wij met de auto van Amsterdam naar Utrecht. Al maandenlang zie ik rampscenario’s voor me van weeën in de maandagochtendspits. Wat dan, in hemelsnaam?

We kijken het 8-uurjournaal op Uitzending gemist. De weeën komen nu met enige regelmaat, maar niet vaker dan eens per zeven minuten – net als de avonden ervoor. Naast de maandagochtendspits is er nog een rampscenario: een 30-uur durende bevalling in een koud ziekenhuiskamertje, waar het bed te hard is en de wc te krap. We moeten daar vooral niet naartoe met vals alarm! Daarom proberen we na het 8-uurjournaal de slaap te vatten. Tevergeefs. Telkens word ik wakker van een kramp in mijn buik.

Als om 22.30 uur de weeën wat heftiger worden (ze komen nu bovendien elke vier minuten), bellen we toch maar even met de verloskamer.
"Langskomen," vinden ze daar.
Ik besluit nog even naar het toilet te gaan voor we vertrekken. Tijdens het plassen hoor ik een harde knal, gevolgd door een enorme plons. “De vliezen zijn gebroken!” Nu begint de bevalling toch wel érg dichtbij te komen.

Dan ontdekken we een plasje bloed. Help. Bloed. Hoort dat? De ene wee volgt de andere op. Weer bel ik het ziekenhuis. “Bloed, kan dat kwaad voor het kindje?”
“Mevrouw, zullen we een ambulance sturen?” Ik wil geen ambulance, dan ben ik niet op tijd. Mijn rolstoel moet mee, en Melle, en alle spullen.
“Nee. We komen met onze eigen auto. Ik wil alleen maar weten of bloed kwaad kan.”
“Op zich niet hoor, maar hoe vaak heeft u weeën?”
“Elke twee tot vijf minuten.”

Er komt weer een op. Praten lukt niet meer dus geef ik Melle de verloskamer. “Nee, mijn vrouw wil echt in onze eigen auto gaan. Wij komen er nu aan.” Melle zet me in mijn rolstoel en sleept me mee naar de auto.

Eenmaal de straat uit zie ik wonderlijk veel lichtjes. Lantaarnpalen, verkeerslichten, andere auto’s. Ik grijp het zachte oplegmatras en knijp erin, gepaard met een enorme schreeuw.
“Toe nou jong,” hoor ik Melle tegen de voor ons rijdende auto mompelen. Het is een Duitser en hij kent de weg denk ik niet. Ik begin te puffen. Ik kreun en vloek twee keer. Dan schreeuw ik het uit. Zijn we al bij de snelweg?

Melle zet zijn voet stevig op het gaspedaal. Rond Hilversum wordt de pijn minder en krijg ik verschrikkelijke drang om te persen. Ik kan het niet tegenhouden, het houdt niet meer op. Ik puf, maar mijn lichaam neemt het over – ik pers. Is dit nou dat gevoel van die enorme basketbal die je moet uitpoepen?
“Ik voel het hoofdje al!” roep ik van achteruit de auto. We rijden langs Hollandsche Rading, Maartensdijk. Groenekan.
“Nog vijf minuten schat, even volhouden!” Ik zie de lichtjes langs de snelweg – en ik pers.

Eindelijk: de parkeerplaats van het WKZ. Al het andere gaat langs me heen. De pijn heeft plaatsgemaakt voor één lange persbeweging.
“Ik moet liggen, ik moet liggen!”
Melle laadt me uit en rent naar de lift.
“Leg me op zo’n brancard!”
“Niks ervan.” Hij stapt de lift in en ik volg hem.
“Ik voel haar al, ze komt eruit!” roep ik door de gangen.

Op de verloskamer staat alles klaar: mijn tillift, de verlostafel met mijn matras erop… Er zijn ook mensen.
“Ik moet LIGGEN!!” brul ik uit. Geen seconde te verliezen. Melle tilt me op en legt me op de verlostafel. Hij rolt me op mijn zij en trekt mijn broek met een ruk naar beneden.

De gynaecoloog gaat achter me staan en tilt mijn been op. “Eh… ik zie het hoofdje al!” Hoor ik verbazing in haar stem? Paniek? Dan schakelt ze, razendsnel. Deze vrouw weet waar we staan: “Het gaat heel goed,” zegt ze rustig, “pers maar.” Melle kijkt, lacht en knijpt in mijn hand. Mijn lijf heeft het overgenomen van mijn hersens; het doet precies wat nodig is. De gynaecoloog hoeft alleen haar hand eronder te houden. Na drie keer persen is ze er: onze prachtige dochter.

Ze heet Jonne Rebecca.

Een uur niet getwitterd…

Twitteren is het woord van het jaar 2009, zo heeft genootschap Onze Taal onlangs bepaald. De uitslag is weliswaar minder spectaculair dan die in 2008 – wat was in vredesnaam swaffelen? – maar zegt wel iets over de maatschappelijke tendens om digitaal te netwerken: twitteren is hot.

Reden genoeg om er ook maar eens aan te gaan. Een profiel aanmaken is zo gepiept, maar wat doe je vervolgens op Twitter? Eh, vrienden zoeken? Ik typ wat namen in bij Find People. Ligt het aan Twitter of zijn mijn vrienden gewoon niet zo hot? – geen spoor van Marijn, Nicole of Taco. Zelfs Niké is er niet. Wat dat betreft doen LinkedIn en Hyves het beter. Teleurgesteld log ik uit.

’s Avonds hoor ik Melles stem uit de studeerkamer: "Maandag is er een debat over passend onderwijs. O, en Ineke van Gent gaat niet naar de koningin." GroenLinks heeft Twitter wél gevonden. Reden genoeg om er nóg maar eens aan te gaan.

Twitter blijkt een levendige community, waarin politici en vele anderen van uur tot uur vertellen wat hen zoal bezighoudt: werkbezoekjes, een goed boek, de intocht van Sinterklaas… Erg interessant en soms ook gewoon leuk om te volgen, maar nóg leuker om te participeren! Gelukkig houdt twitteren niet op bij vertellen wat je beleeft – in dat geval zou ik in deze fase van mijn zwangerschap snel uitgetwitterd zijn. Nee, je kunt ook discussies volgen, reageren en zo je visie op de wereld verbreden. Wist je bijvoorbeeld dat Halina vorige week gehakt heeft gebakken met Carice?

Een dag, nee, een UUR niet getwitterd, is een uur niet geleefd!

Durf jij? – Ellen ten Damme en Ilja Leonard Pfeijffer

Durf jij? is de nieuwe cd van Ellen ten Damme. Het is een bijzondere cd, want de teksten voor deze cd zijn geschreven door dichter Ilja Leonard Pfeijffer. De liedjes komen voort uit een project dat op 8 oktober 2006 op tv werd uitgezonden: De avond van het liefdeslied. Het was een avond waarop 13 zangers een lied vertolkten van 13 dichters. Zo werden twee ogenschijnlijk ver uit elkaar liggende disciplines bij elkaar gebracht, wat een bont geheel opleverde van diverse stijlen muziek en poëzie.

Voor dit project schreef Pfeijffer de tekst voor Durf jij?, dat Ten Damme op muziek zette. Pfeijffer gaf toen, in 2006, al aan dat hij meer van dit soort liedjes zou willen schrijven, die hij wilde bundelen en Songs for Ellen wilde noemen. Blijkbaar heeft de samenwerking ook Ten Damme geïnspireerd, want er volgden nog tien nummers. Deze resulteerden in de cd, die sinds vrijdag 13 november in de winkels ligt.

Op de dvd van De avond van het liefdeslied legt Pfeijffer uit hoe de tekst van het nummer Durf jij? tot stand is gekomen. Je ziet hem in een met kaarsen verlichte kamer een glas rode wijn inschenken en hoort op de achtergrond Dolly Partons Jolene. Waarom dit liedje? Pfeijffer begint te vertellen:

Jolene, jij bent zo mooi en pak mijn man niet af. Ik weet wel dat je het kan, maar doe het niet, alsjeblieft. Dat is een heel erg… het is tegelijkertijd sentimenteel, en het is wrang, en het is gemeen, en het is vals… en het is heel simpel en direct, en… En tegelijkertijd werkt het ook heel erg, omdat je weet dat Dolly Parton het zingt. Ik heb er wel een beetje naar gestreefd om iets te maken dat in de buurt komt, maar dit is gewoon wel echt heel goed hoor, Dolly.

Op de cd is dit streven van Pfeijffer duidelijk voelbaar in de teksten, die, op één uitzondering na, allemaal dat sentimentele, dat wrange, hebben. Het thema van de cd is de liefde. Niet de romantische liefde, maar de liefde die je afhankelijk maakt, kwetsbaar en onzeker. De keerzijde van de liefde.

Zo vertolkt Ten Damme in Ik moet nog zoveel leren een vrouw die wacht op haar lief, die maar niet komt opdagen. Elk couplet begint met ‘Ik moet nog zoveel leren’, waarna steeds een werkwoord volgt: verdragen, begrijpen, accepteren en bevatten. Vier werkwoorden die afhankelijkheid en overgave aanduiden, wat het sterkst naar voren komt in het tweede couplet: ik moet nog zoveel leren te begrijpen/zoals bijvoorbeeld dat je van me houdt/als jij niet belt, of komt, en mij beschouwt/als iets dat jij ook morgen nog kunt grijpen.

Als de vrouw zich uiteindelijk in de kroeg zit te bezatten waar haar geliefde vaak komt, en hij ook daar maar niet verschijnt, wordt de ernst van de zaak voelbaar. Ze wordt aan het lijntje gehouden en ondergaat dit lijdzaam: en buiten is het winter het is pijnlijk koud/er wordt wanhopig bier besteld, geen mens is blij/het is al laat, de klok is stout/de grap is oud, en iedereen komt door de deur behalve … [jij].

De keerzijde van de liefde – geen cd dus om vrolijk van te worden? Eigenlijk valt dat wel mee, want de muziek op deze cd is veelzijdig. Vrolijke tonen en humoristische teksten maken het geheel allerminst zwaarmoedig. Neem bijvoorbeeld nummer 3 op de cd, Koningin van Frankrijk. De eerste twee coupletten lijken een soort kinderlijke droom te zijn: Als ik de koningin van Frankrijk was,/dan droeg ik duizend jurken op een dag/en wuifde ik zolang tot jij me zag,/jij met je rode revolutionaire das,/als ik de koningin van Frankrijk was.

Bij het derde couplet krijgt het lied echter een wending, waarna die wrange kant van de liefde weer naar voren komt: Je rookt met vrienden in stinkende kroegen,/met standpunten tot diep in de nacht./Wanneer ik me soms bij jullie wil voegen,/dan lach je me uit, omdat iedereen lacht./Omdat er niks te lachen valt, als ik de koningin van Frankrijk was! […] Als ik de koningin van Frankrijk was,/vermoordde ik je vrienden allemaal,/dan spieste ik je hoofdje op een paal,/opdat je stil en rustig bij me was,/als ik de koningin van Frankrijk was.

Poëtische en muzikale tegenstellingen komen ook terug in het nummer Misschien. Dit nummer begint met de zin Misschien zal ik een draakje voor je slachten. De combinatie van het woord ‘draakje’ met de langzame, romantische sound maakt dat deze zin lieflijk klinkt. Het woord ‘slachten’ kondigt echter alvast de wrangheid aan die de boventoon voert in het volgende couplet: Misschien zal ik een ex van jou vermoorden./Misschien zal ik haar wurgen met een touw./ Misschien zal ik je zeggen dat de woorden/niet kunnen zeggen dat ik van je hou.

Een ex vermoorden is heus romantisch, dat blijkt uit de lieflijke muziek en de tekst van het refrein: Als jij maar weet/dat ik het deed, oh/Als jij maar weet/dat ik het deed/zodat je nooit vergeet/jij bent van mij…/misschien. Het woord ‘misschien’ maakt de romantiek wel tragisch – er spreekt wanhoop uit.

Ellen ten Damme heeft met Durf jij? dus een bijzonder en veelzijdig werk gemaakt. Dit komt op de eerste plaats door de spannende teksten van Ilja Leonard Pfeijffer, maar ook Ten Damme zelf verdient een pluim; zij laat zich met haar stem steeds weer van een andere kant horen: zacht, stoer, naïef, kwetsbaar, rebels… Deze veelzijdigheid wordt versterkt door de zeer diverse composities waarop zij de teksten van Pfeijffer heeft gezet.

Eigenlijk zijn er maar twee dingen aan te merken op deze cd. Ten eerste het nummer Bang om rijk te worden. Het is een vrolijk lied dat niets te maken heeft met liefde, noch met de keerzijde ervan. Er zit weinig diepgang in en thematisch valt het totaal buiten de boot bij de rest van de cd. Maar goed, als je het nummer beschouwt als vrolijke uitsmijter van de cd, valt er mee te leven.

Helaas heeft Van Damme gekozen voor een andere uitsmijter: Daar waar jij wil zijn, het laatste nummer en enige écht minpunt van deze cd. Dit nummer is namelijk niet geschreven door Pfeijffer en Ten Damme, zoals de rest van de cd, maar door Robin Berlijn. Het heeft een platte, weinigzeggende tekst; muzikaal valt er evenmin veel te beleven. Gelukkig duurt dit laatste liedje nog geen anderhalve minuut, nog geen fractie dus van dit zeer bijzondere en geslaagde project!

Nieuwsgierig geworden? Koop de cd op Bol.com of lees meer over Ellen ten Damme en Ilja Leonard Pfeijffer.

Engagement in de kunst III – "Die doet maar wat"

Cobra_2 Aan het begin van de tentoonstelling hangt een grote zwart-witfoto van Georges Mathieu, waarop hij streng in de lens kijkt. Don’t fuck with me, lijkt hij te willen zeggen. Op de achtergrond zie je een van zijn kunstwerken: een wild geheel van verfstrepen, en zelfs verf die rechtstreeks uit de tube op de muur (of het doek) is gespoten. Mathieu maakt onderdeel uit van de tentoonstelling Paris Central, waarin de naoorlogse Parijse kunstwereld wordt geëxposeerd. Een woelige periode, waarin kunstenaars vooral hun eigenheid wilden ontdekken (‘Alles moet anders’).

Een vader met twee jonge zoons komt de zaal binnen. Hij merkt de foto op en blijft er met zijn kroost voor staan. De oudste, nog geen vijf jaar oud, werpt een vluchtige blik op de foto en zegt: "Die doet maar wat." Er klinkt minachting door in zijn stem. Hij maakt aanstalten om weg te lopen, maar zijn vader pakt hem bij de arm en zegt: "Wacht eens even. Maar dat is toch kunst, wat die man heeft gemaakt?" De jongen kijkt nog eens omhoog en zegt vervolgens vastberaden: "Nee, want hij heeft het ook in zijn gezicht." Dan wendt hij definitief zijn hoofd af en loopt verder.

Deze jonge museumbezoeker werpt een nieuw licht op de zaak als het gaat om engagement in de kunst (zie eerdere blogs). Engagement in de kunst is het in een context kunnen plaatsen van een visie op de maatschappij. Logisch dus dat een vierjarige zijn neus ophaalt voor het ‘geklieder’ van Georges Mathieu.

De expositie Paris Central is tot 17 januari 2010 te zien in het Cobra museum voor moderne kunst in Amstelveen. Tip: neem een audiotour als je de tentoonstelling bezoekt en laat je meeslepen in het Parijse kunstklimaat van de jaren ’50!

Houten hobbelpaard

"Ik heb een hobbelpaard bij het grof vuil zien staan." Mijn vaders stem klinkt opgewonden op mijn voicemail. "Precies dezelfde als die jij vroeger had. Laat me even weten of je er interesse in hebt, dan knap ik hem voor je op."
Ik bel terug. "Precies dezelfde?"
"Ja, exact. "
"Lijkt me leuk pap, neem maar mee."

Hobbelpaard_001_5Als hij een week later op bezoek is, komen de fotoboeken op tafel. Dikke ordners vol met zwart-witfoto’s en hier en daar een vergeelde kleurenfoto. Mijn vader bladert net zolang tot hij hem gevonden heeft. "Kijk, daar zit je!" Een dreumes op een hobbelpaard, net een jaar oud. "Wat was je toch lief! Ik krijg er weer helemaal kriebels van." Zijn ogen glimmen van vertedering en trots.

Pa235068_4Mijn ouders gaan aan de slag met het opknappen van het gevonden hobbelpaard. Mijn moeder geeft de kop, die helemaal is versleten, een nieuw verfje. De ogen van het paard kijken je weer vriendelijk aan, de manen wapperen in de wind en een paar felrode teugels maken het af. Daarna lakt mijn vader het geheel met kindvriendelijke lak. Het resultaat is verbluffend.

Ik ben op mijn beurt vertederd door de enorme toewijding van mijn ouders, die binnenkort niet alleen vader en moeder, maar ook opa en oma zullen zijn. Van een kleinkind dat straks hobbelt op een hobbelpaard dat bijna precies hetzelfde is als dat van hun dochter, 32 jaar geleden.

New Yurkje

Eenendertig weken zwanger. Als ik tijdens een telefoongesprek gerommel in mijn buik voel en ik naar beneden kijk, zie ik mijn jurk op en neer bollen. Niet een of twee keer, maar voortdurend, van links naar rechts, als een soort golfslagbad. Ik begin te lachen.
"Wat is er?" hoor ik aan de andere kant van de lijn.
"Er zit een alien in mijn buik."

Zo’n dikke buik is prachtig, maar soms wat onhandig. Zo past mijn werkkleding echt niet meer. Mijn bloesjes, krijtstreepbroeken en nette rokken hangen al maanden werkeloos in de kast. Zelfs nette t-shirts zijn een probleem. Ik heb wel zwangerschapskleding, maar die is rekbaar en dus per definitie niet erg formeel. Jasjes om de boel op te waarderen draag ik niet. Voor belangrijke bijeenkomsten heb ik dus een klassiek probleem: wat moet ik aan vandaag?

Ik spit mijn kledingkast uit. Heb ik nu echt niet iets passends? Ik stuit op een zwart jurkje met een wijde col. Het is mijn New Yurkje, het enige kledingstuk dat mee mocht naar New York, omdat het (met de tijgeroorbellen) mijn enige kledingstuk was waarin ik het avontuur wilde aangaan (zie blog). Het was een beetje aan de grote kant.

Ineens lijkt dit kledingstuk, dat ik daarna nooit meer heb gedragen, me ook goed draagbaar in combinatie met zilveren Esprit-oorbellen en lippenstift. Een mooie ketting erbij, en ik zou er zó mee naar een bestuursvergadering of sollicitatiegesprek gaan. Ik trek de stof over mijn hoofd. Hij valt soepel over mijn schouders. Bij mijn buik moet er even worden getrokken, maar dan glijdt de jurk netjes over mijn heupen.

Als ik in de spiegel kijk, zie ik een ambitieuze, zwangere vrouw.

Hoog truttigheidsgehalte

Rusteloos zoek ik het internet af. Al dagen moet ik iets, maar ik weet niet wat. Bijna had ik alle spullen voor de herfsttafel uit de kast getrokken en onze woonkamer eens grondig herfstproof gemaakt, maar ik probeer er nog niet aan toe te geven – de bladeren zijn nog niet van de bomen gevallen.

Wat zoek ik eigenlijk? Mijn surfgedrag is duidelijk anders dan driekwart jaar geleden. Toen zocht ik naar muziek, boeken, dvd’s. Nu zit ik ineens op een antroposofische startpagina. Ja, zo erg is het dus. Houten speelgoed, popjes, bijtringen, maar ook Weleda-babyverzorgingsproducten komen voorbij. En doe-het-zelf-paketten.

Nu weet ik het: ik wil borduren! Huh, borduren? Dat priegelige werkje dat ik voor het laatst deed op mijn elfde, toen ik besloot om het nooit, nooit meer te doen? Er doemen vage beelden op van mevrouw Van Zuuk, die het nog probeerde te redden: "Je moet de steekjes ietsje kleiner maken Hannie, dan wordt dit vanzelf een hele mooie toilettas." Tevergeefs – ik heb nooit meer een borduurnaald aangeraakt.

Hoe traumatiserend ook, de beelden van mevrouw Van Zuuk vagen langzaam weg. Ik zie geboortelappen voor me, Vera de muis die een warme, rode sjaal breidt, en natuurlijk de tuin in alle seizoenen: met een emmertje, bloemen, vallende bladeren en lijsterbessen. Mijn Google-searches worden gerichter: borduurlap, geboortelap, Marjolein Bastin; ik beland op sites waarvan ik het bestaan niet kende. Met rode konen klik ik ze aan: de afbeeldingen die straks op de kinderkamer komen te hangen.

Dan spreek ik mezelf streng toe. Wat is er aan de hand? Waarom doe je dit – jij houdt helemaal niet van borduren. Jawel, antwoordt mijn andere ik, ik ben dol op borduren! En voor ik het weet, heb ik op ‘bestelling bevestigen’ geklikt. Nu ontkom ik er niet meer aan: ons kindje krijgt een geboortelap. Van Nijntje. Het had erger gekund, troost ik mezelf. 

Van mezelf

Het is gelukt. Melle en ik zitten bij elkaar met alle getuigen, ceremoniemeesters én partners om onze Grote Dag voor te bereiden. Een bijzondere gelegenheid, die moet worden gevierd. Er is champagne en cappuchino-chocola; de gastvrouw heeft zelfs witte duifjes-slingers opgehangen.

Het is heel anders brainstormen met een club van twaalf dan met z’n tweeën. Nog los van alle goede ideeëen die iedereen door elkaar heen oppert, worden er tijdens de bijeenkomst vragen gesteld die nog niet in ons waren opgekomen. "Worden er foto’s gemaakt?", of "Hoe gaan jullie eigenlijk afscheid nemen van de gasten?" Verhelderend, in de meeste gevallen.

Tot vriendin 1 vraagt: "Gaat je vader je ook aan Melle weggeven?" Eerst kijk ik haar verbijsterd aan, dan begin ik hard te lachen. "Natuurlijk niet!" Dat vind ik niet alleen iets uit de middeleeuwen, ook zie ik het mijn vader niet doen. "Dat vindt ‘ie belachelijk, en ik zelf trouwens ook," licht ik mijn lachsalvo toe, terwijl ik een traan uit mijn ooghoek pink.

Vriendin 2 valt de eerste bij: "Ja Hann, dat dacht ik vroeger ook, maar toen ik trouwde, was dat opeens echt wel een ding, voor zowel mijn vader als mij."
"Ik zou het hem in elk geval voorleggen," raadt vriendin 1 aan, "Melle, jij moet het hem eigenlijk vragen."

Drie dagen later bel ik mijn moeder. "Zeg mam, moet je horen wat mijn vriendinnen voorstelden." Ik vertel het verhaal en verwacht bijval van haar. Maar mijn moeder gaat serieus op de vraag in: "Ja, zo hoort dat. Dan loopt je vader met je naar voren in het gemeentehuis en dan geeft hij je aan Melle." Ik sputter nog een beetje tegen. Dan zegt ze: "Ja maar Hann, je blijft toch onze dochter."

Ik ben totaal geshockt. Dat twee van mijn beste vriendinnen zulke voorstellen doen, soit. Maar mijn eigen moeder, die nog op de barricaden heeft gestaan voor vrouwenrechten? Het lijkt of ik in een vervreemdende droom ben beland.

Ik besluit dat ik het laat rusten, maar als ik een week of twee later mijn vader spreek, begin ik er voorzichtig over – ik ben toch wel nieuwsgierig naar hoeveel waarde hij hecht aan het weggeven van zijn dochter.
"Tja," zegt hij, "als jullie het heel graag willen, wil ik het best doen hoor, maar voor mij hoeft het niet zo."
"Ik vind het ook een belachelijk idee," geef ik toe.
"Je bent ook helemaal niet van mij," zegt mijn vader, "Je bent een volwassen vrouw. Je wordt toch ook niet van Melle?"

Opgelucht haal ik adem.

Lichte slaap

De laatste weken slaap ik licht. Er hoeft maar een klein geluidje de slaapkamer binnen te dringen, of ik ben wakker. En dat is het ergste nog niet; ik blijf ook wakker. Klaarwakker. Urenlang soms. Het schijnt een voorbereiding te zijn op de komst van ons kind; je mag natuurlijk niet doorslapen als het kroost honger heeft. Aanstaande moeders moeten daar op worden voorbereid. God prijze de natuur.

Nu zijn er de nachtelijkse dingen. Boris die is natgeregend en droog wil worden geaaid; dit laat hij weten door net zo lang te miauwen tot je toegeeft en je je hand naar z’n kop brengt. Daarna nestelt hij zich ergens op het dekbed, meestal in je zij of op je voeten, en tegenwoordig ook op mijn buik. Als ik hem eraf heb weten te porren en we allemaal comfortabel liggen, probeer ik de slaap weer te hervatten. Tevergeefs. Ik zou natuurlijk de slaapkamerdeur dicht kunnen doen, maar zonder Boris is het lang zo gezellig niet in bed, zeker niet als Melle de deur uit is.

Dat is ook een bron van slapeloosheid: Melle die na een optreden thuiskomt, rond 23.00 uur, 01.00 uur, of 03.00 uur. Hij probeert me, heel schattig, niet wakker te maken en sluipt vervolgens als een kat door het huis, maar vanaf het moment dat ik de voordeur hoor, staan mijn ogen wijd open. Totdat hij naast me ligt en hij diep begint te ademen, doe ik geen oog meer dicht.

Dit alles is te overzien en tot op bepaalde hoogte draaglijk. Ik hou immers van Melle en ook van Boris. Maar ik houd niet van bouwvakkers. En laten die mij nou ook uit mijn slaap houden. Vanochtend nog. Zaterdagochtend. Om 07.15 uur schrik ik wakker door een enorme knal: een ijzeren pijp die van drie hoog naar beneden worden gegooid. Vervolgens hoor ik André Hazes’ Zij gelooft in mij op tien, overstemd door schreeuwende mannen.

Op maandag? Ok. Dinsdag, woensdag, donderdag én vrijdag? Ach, meestal ben ik er al uit voor de piratenzender aan gaat. Maar op zaterdag? Nee, dan wil ik uitslapen. Tot minimaal half negen.

Ik zucht. Wen er maar vast aan.

Babykoorts

De babykoorts is aangebroken. Niet alleen bij mijn schoonmoeder, die midden in de nacht achter de computer kruipt om ons de meest prachtige namen te e-mailen, niet alleen bij mijn eigen moeder, die me minstens een keer per dag belt om te vertellen wat voor schattig babypakje ze heeft nu weer heeft gekocht, maar vooral bij onszelf.

Ik ben nu 22 weken zwanger en mijn buik begint al aardig bol te staan. Broeken en rokken passen niet meer, zelfs niet die uit de tijd dat ik 11 kilo zwaarder woog; knoopjes van blouses staan op knappen. Ik ga dus al weken naar mijn werk in jurkjes, die inmiddels ook aardig strak beginnen te staan. Het kan eigenlijk niet meer. Daarom moest er zwangerschapskleding komen. Dringend.

Uitverkoop in Amsterdams leukste zwangerschapswinkel, dat vroeg om een middag shoppen. En hoewel ik slechts één jurkje met vijftig procent korting heb kunnen scoren omdat de rest niet leuk was of er niet meer in mijn maat hing, ben ik wel geslaagd: twee rokken, een truitje, twee t-shirts en twee jurken heb ik gekocht. Ik kan weer representatief naar mijn werk.

Uiteraard komt er meer kijken bij een zwangerschap dan een paar kledingstukken met buikruimte. Zo langzamerhand moeten we bijvoorbeeld eens gaan nadenken over de kinderkamer. Willen we mooie, nieuwe spullen, precies naar onze smaak en helemaal aangepast op til-/rolstoelhoogte, of gaan we voor opgeknapt maar ook heel mooi tweedehands? Of lenen we de spullen die je maar een paar maanden nodig hebt van vrienden wiens kroost eruit is gegroeid?
"Wij hebben een combinatie gedaan," zei vriendin Clau, die vorig jaar in december van haar eerste is bevallen, "dan krijg je toch al een beetje een eigen gevoel in zo’n kamertje." 

En dan de wandelwagen. Er zijn prachtige wandel-/kinderwagens op de markt, waarin je het kind lekker hoog kunt leggen. Dat scheelt een hoop bukken en laag tillen en je kunt je kind tenminste aankijken, ideaal. Een bijkomend voordeel volgens de boekjes: je kindje zit boven uitlaatgashoogte. Slechts een kleine maar: er zit wel een kostenplaatje aan. Tweedehands beginnen ze bij zo’n € 600,-. Voor de helft van dat bedrag koop je (met rentepunten) een nieuwe Easy Walker Sky, waarbij je dus wél moet bukken en laag moet tillen. Wat heeft dan prioriteit?

Vooralsnog doen we vooral vergelijkend warenonderzoek achter onze computers, maar eigenlijk moet je die tweedehands bedjes en die prachtige meegroeibedden gewoon met je eigen ogen zien. Je moet met minstens drie verschillende kinderwagens een rondje wandelen en er desnoods een paar pakken suiker in en uit tillen.

Intussen breit mijn moeder haar eerste babytruitjes (sinds een jaar of dertig) en isde naa imachine maar weer eens van zolder gehaald. Mijn vader bedenkt constructies om onderrijdbare stoeltjes te bouwen en mijn schoonmoeder blijft advertenties in de krant checken op leuke voornamen. De vrouw van mijn schoonvader, zelf oma van zo’n 18 kleinkinderen, zit vast en zeker al achter haar breimachine en mijn vriendinnen bellen me op om me adviezen aan de hand te doen over kolfapparaten. 

Babykoorts. Pas maar op, het is besmettelijk.