Vrouwen aan de top

Vandaag las ik het volgende artikel in de krant:

Donner ziet niets in wettelijk quotum topvrouwen

HILVERSUM (ANP) – Minister Piet Hein Donner (Sociale Zaken) ziet niets in het voorstel van FNV-voorzitter Agnes Jongerius voor een wettelijk quotum voor vrouwen in topfuncties. Dat leidt tot overspannen verwachtingen die niet waar te maken zijn en dat werkt alleen maar averechts. Dat zei de minister woensdag in het radioprogramma De Ochtenden.
FNV-voorzitter Agnes Jongerius wil een wettelijk quotum om te zorgen dat vrouwen over vier jaar 40 procent van de topfuncties bekleden. Volgens haar is in Noorwegen ook pas resultaat geboekt nadat dat land een quotum had ingevoerd.

Volgens de minister heeft Jongerius gelijk dat ze zorgen heeft over het aandeel van vrouwen. Maar het leidt tot de verwachting dat als je iets in de wet zet het gebeurt, zei hij. Dat is niet zo, leert de ervaring met allochtone werknemers.

In Noorwegen moeten sinds januari vier op de tien topbestuurders van beursgenoteerde ondernemingen vrouw moet zijn. „Noorwegen laat zien dat het werkt”, zegt Jongerius. „Ook Spanje en Denemarken nemen hier een voorbeeld aan. Ik zie geen reden waarom wij het ook niet kunnen proberen.”

Volgens Jongerius claimen werkgevers al jaren goede bedoelingen te hebben met vrouwen, maar is het al 25 jaar niet vanzelfsprekend dat vrouwen doorstromen naar de top. „We zijn nu druk aan het lobbyen in de Tweede Kamer voor ons voorstel. Wat mij betreft wordt het quotum dit najaar ingevoerd.”

Recent onderzoek van Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Unie, toonde aan dat Nederland achterloopt als het gaat om het percentage vrouwelijke managers. In Nederland is een op de vier managers vrouw, het Europese gemiddelde is een op de drie. Jongerius: „Als het om het percentage vrouwen in de top van bedrijven en non-profitorganisaties gaat, bungelt Nederland samen met Botswana ergens onderaan.”

Een maand geleden pleitte de Nederlandse Eurocommissaris Neelie Kroes al voor het instellen van verplichte quota voor vrouwen in Europese topfuncties. (Bron: Trouw, 3 april 2008)

Verwachtingen wekken werkt averechts, vindt Donner, en daarom moeten we maar geen quotum invoeren. Dit is een drogreden: een quotum werkt niet omdat men eigenlijk geen vrouwen aan de top wil.   

Vrouwen aan de top kunnen een grote meerwaarde hebben voor het bedrijfsleven. Ze leveren namelijk andersoortige prestaties dan mannen. Vrouwen zijn vaak gemotiveerder om topposities te bekleden – juist omdat dit geen vanzelfsprekendheid is  – en dus werken zij harder dan veel mannen, voor wie een toppositie bereikbaarder is. Bovendien blijken vrouwen goede leiders te zijn: ze gebruiken vaker dan mannen de meest effectieve leiderschapstechnieken en bouwen hechtere relaties op met collega’s, wat het zelfvertrouwen in een team versterkt. Een verrijking voor de bedrijfscultuur, zou ik zeggen.

Een ander vaak genoemd argument voor vrouwen op topposities is rechtvaardigheid: waarom zouden vrouwen niet dezelfde posities kunnen bekleden als mannen? Ik persoonlijk vind dit niet het sterkste argument, omdat ik zelf niet op een toppositie terecht wil komen door positieve discriminatie. Dit geldt overigens ook voor mijn handicap; ik vermeld in een sollicitatiebrief niet dat ik een functiebeperking heb, ookal levert dit misschien een voordeel op in de sollicitatieprocedure. Ik wil aangenomen worden om mijn kwaliteiten, niet om mijn geslacht of handicap. Toch maar geen quotum dan?

Helaas lijken we wel een quotum nodig te hebben: op dit moment wordt slechts een vierde van de topposities in het Nederlandse bedrijfsleven bekleed door vrouwen. Dit terwijl vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen. We zullen er dus toch niet aan ontkomen, wat Donner er ook van vindt. Hoe zorg je dat het bedrijfsleven meer vertrouwen krijgt in vrouwelijk leiderschap? Door de kansen voor vrouwen groter te maken. Een quotum zou zo’n kans kunnen zijn.

Voor wie meer wil lezen over vrouwen aan de top, kijk op de site van Women on Top.

Pizza's in de vriezer

Ik rijd de huisartsenpraktijk uit. In het halletje van het gezondheidscentrum komt de rookgeur me al tegemoet. Buiten staat een vrouw in een zwarte slobbertrui die haar vetrollen niet kan verbergen. Ze heeft een sigaret tussen haar vingers. Intussen praat ze met een zielig stemmetje in haar mobiel:
“Ik weet het niet, ik krijg zuurstoftabletten, we moeten even afwachten of die aanslaan.” Ze luistert naar haar telefoon.
“Ja, dat begrijp ik. Ik ga heel erg mijn best doen om er morgen weer te zijn, maar ik kan niets beloven.” Ze is even stil.
“Heel erg bedankt voor het begrip. Daag.” Een zwak kuchje voor ze neerlegt.

“Ze staat hier gewoon te roken hoor, zonder jas, en vreet ook te veel!” wil ik heel hard in haar telefoon roepen, maar ik weet me te beheersen en rijd de apotheek binnen. Allerlei oordelen gonzen door mijn hoofd, over haar:
– roken als een ketter terwijl je zuurstofgebrek hebt;
– niet naar je werk gaan terwijl je zonder jas in de kou staat;
– met een zielig stemmetje praten als je de arbodienst aan de telefoon hebt;
– en dan ook nog te veel eten.
(Hoe dom ben je dan?)

Maar ook oordelen over mijzelf:
– wie weet is dit haar eerste sigaret in tien jaar, vanwege de stressvolle situatie;
– afvallen kan ze misschien niet door een ernstige schildklierziekte.
(Ik mag niet oordelen over mensen, dat is pas slecht.)

Als ik de apotheek uit rijd, staat ze weer te bellen. Deze keer niet met de arbodienst, want ze bespreekt het menu voor vanavond:
“Als jij nou naar mij toe komt… Ik heb nog wel een paar pizza’s in de vriezer liggen.” Haar stem klinkt een stuk opgewekter nu. Ze neemt nog een trek van haar sigaret.

Jarig in Kopenhagen

Ik ben vandaag 32 jaar geworden. In Kopenhagen, en het sneeuwt. Ik weet niet of ik ooit eerder sneeuw heb gezien op mijn verjaardag. Wel ken ik alle varianten tussen zon (in de tuin gebak eten) en regen (speurtochten tussen de hoosbuien door), maar mijn laatste verjaardag met sneeuw kan ik me niet heugen.

Jarig zijn vind ik leuk. Als kind verheugde ik me er al vanaf begin januari op, en als het dan eenmaal voorbij was, werd het lente, en dan had ik zes weken zomervakantie, en dan kwam Sinterklaas en dan Kerst en Oud en Nieuw, en voor ik het wist, was ik weer een jaar ouder. In de zomer nadat ik acht was geworden, maakte ik een button met een grote 9 erop, alvast voor mijn volgende verjaardag.
We hadden thuis een heel ritueel rondom verjaardagen, dat tot op de dag van vandaag wordt voortgezet – als mijn ouders en ik tenminste bij elkaar in de buurt zijn. ’s Avonds worden er stiekem slingers en ballons opgehangen, de volgende ochtend ontbijten we met croissantjes, een halfzacht gekookt eitje en vers geperste sinaasappelsap. Daarna bakken mijn vader en ik twee taarten: een appeltaart en een monchoutaart met kersen of aardbeien. Op mijn moeders verjaardag gebruiken we kersen, maar ikzelf heb toch liever aardbeien.

Hoewel mijn plezier in jarig zijn nu minder kinderlijke vormen aanneemt dan vierentwintig jaar geleden, verheug ik me nog altijd op de Grote Dag. Ik kon bijvoorbeeld gisteravond niet zo goed slapen; ik betrapte mezelf op een bepaalde soort zenuwachtigheid. En nu ik hier met mijn lief in het gezelligste café van Kopenhagen zit te brunchen en we plannen maken voor de rest van de dag – naar het By Museum, dan koffie drinken in Det Gule Hus en vervolgens naar ons favoriete vegetarische restaurant in Crisitania om de dag ten slotte af te ronden met de ginger-cheese cake in Wagamama – voel ik me dan ook helemaal jarig!

Ober, ik ben jarig… mag ik een parapluutje op mijn koffie?

Atoom geheimen – Marja Pruis

In Hollands Diep, naar eigen zeggen het beste nieuwe tijdschrift van het jaar, staat een foto van haar. Haar boek Atoom geheimen, dat in april verschijnt, wordt gesigneerd cadeau gedaan aan nieuwe abonnees van het tijdschrift. Ik heb het over Marja.

Ze heeft twee boeken geschreven sinds ik haar voor het laatst zag. Bloem heb ik gelezen nog voor het werd uitgegeven. Ik was geraakt; niet zozeer door het boek zelf, als wel door haar. Ze had iets weemoedigs. Zo woonde ze in een stad waar ze niet van hield, maar waar ze niet vandaan kon. Adembenemend mooi was ze, en slim, maar iets weerhield haar ervan om dat zomaar te laten zien.

Ik heb haar niet gevolgd de afgelopen jaren, maar het stukje in Hollands Diep slingert me terug in de tijd. “Pruis gaat in dit luchtig geschreven boek in op de thema’s angst, verleiding en straf.” Dat is zij: de luchtigheid zelve, maar met diepe gronden. Ik ga Atoom geheimen zeker lezen!

Kinderwens

Geen sociaal leven meer, exit seksleven, snot en vieze vingertjes, onopgeruimde blokkendozen, luizen, een Moederlijk Geweten. Als je dit zo leest, ga je er bijna aan twijfelen, maar toch zou ik ze graag willen: kinderen.

Het is voor niemand vanzelfsprekend dat er kinderen komen en dat die dan ook nog eens gezond zullen zijn, maar voor een vrouw met een handicap is dat nog iets minder vanzelfsprekend. In het verleden heb ik geprobeerd uit te zoeken of mijn kinderwens lichamelijk gezien terecht was. Ver ben ik toen niet gekomen, omdat de longarts en gynaecoloog het niet wenselijk vonden dat een vrouw in een rolstoel (met haar partner) een kind zou krijgen.

Tegenwoordig zijn artsen gelukkig minder dogmatiserend – medische steun bij onze kinderwens is voor mijn vriend en mij niet meer uitgesloten. Toch word je als gehandicapte vrouw met een gezonde partner continu met vragen bestookt waarmee je eigenlijk niet bestookt zou mogen worden: of we wel goed hebben nagedacht over de praktische gang van zaken als het kind er eenmaal is. Wie er dan voor het kind gaat zorgen. Of we ons wel realiseren dat het zwaar wordt.

Ja, we hebben er goed over nagedacht: ik blijf werken en mijn vriend neemt de zorgtaken voor het kind op zich. Is dat zo raar? Ik denk dat onze kinderwens als normaal zou worden ervaren als de rollen zouden zijn omgedraaid – als een gezonde vrouw met haar gehandicapte man een kind zou willen. Dit past namelijk veel beter in ons conventionele plaatje van hoe het hoort: een vrouw zorgt en een man werkt. De reacties uit onze omgeving zijn dus niet alleen een grove belediging voor ons, maar voor alle mannen en vrouwen die de stereotiepe rolpatronen willen doorbreken.

Schone lei in 2008?

Jaarwisselingen zijn goed. Elk jaar weer heb je een schone lei; je kunt opnieuw beginnen: niet meer roken, tien kilo afvallen, geen foute mannen aantrekken, meer tijd besteden aan je vrienden, je ouders, je toch steeds ouder wordende oma… Dat je in feite elke dag opnieuw kunt beginnen, elk moment zelfs, wordt helaas vaak vergeten.

Het jaar 2006 was voor mij een zogenaamd ‘slecht jaar’. Toen ik op 31 december, precies een jaar geleden, met Melle in een hotel in Antwerpen met pen en dagboek in de hand het jaar evalueerde (zoals ik dat elk jaar doe), realiseerde ik mij hoe stressvol dat jaar eigenlijk was geweest. Wel sloot ik 2006 goed af; wie zit er nu niet graag met de liefde van zijn leven vanuit een royaal tweepersoons bed op de tiende verdieping naar het vuurwerk in de stad te kijken?

2007 was het jaar van de veranderingen: op 2 januari werd ik ontzettend geraakt door een passage uit De Zahir (met dank aan Paulo Coelho, en aan Melle, die het me voorlas), in maart startte ik met mijn nieuwe baan bij de VSN en werd ik voorzitter van het Netwerk CG van GroenLinks. Mijn lief en ik zijn acht keer op vakantie geweest en inmiddels dragen we ieder een hele fijne, roodgouden verlovingsring.

Ik heb het dus goed gedaan in 2007. Voor mij dan ook geen goede voornemens. Wel heb ik dromen en verlangens. In januari hoop ik duidelijk te hebben of we onze kinderwens voortgang mogen bieden. Met mijn werk wil ik veel jongeren met een spierziekte (en hun ouders) bereiken. Ik hoop dat zij op elk moment in 2008 stappen zullen ondernemen om zelfstandiger te worden, en zo nodig zal ik hen daar, desnoods in mijn vrije tijd, bij begeleiden. In de politiek hoop ik dingen te bereiken: een toereikend participatieplan voor chronisch zieken en gehandicapten in Nederland, maar ook een persoonlijke politieke ontwikkeling ga ik niet uit de weg.

Kortom: 2008 wordt een mooi jaar!

Fucking veel van iemand houden

"Wendelaa houdt fucking veel van Jill". Deze ’tik’ kwam ik tegen op Hyves, op de persoonlijke pagina van een 14-jarige dame. Fucking veel van iemand houden, dat is nog eens mooi! Is het ziel wat zich toont? Of ben ik gewoon geen puber meer, maar een oude taart, die niet meer in staat is om fucking veel van iemand te houden?

Ik kies voor de ziel, want het gaat natuurlijk niet om dat puberale woord fucking. Wat me wél raakt, is de tegenstelling tussen het rauwe fucking en het lieflijke houden van. Deze combinatie associeer ik met de samentrekking tussen bitter en zoet – hoewel bitterzoet inmiddels zo´n cliché is geworden dat de gemiddelde Nederlander er niet meer warm of koud van wordt.

Fucking veel van iemand houden veroorzaakt in mij eenzelfde soort trilling als kunst, maar dan vooral kunst die ik zelf ga maken, plannen over kunst, nog niet verspilde kunst, voorstellingen van happenings die IK heb gemaakt. Happenings met foto’s, muziek en filmpjes van duistere plekken en op de achtergrond het geluid van een speeldoos. Of een baby die huilt. Een vollopend bad.

Wendelaa heeft iets in me losgemaakt wat er goddank nog zit.

Rood

Rood is niet langer de kleur van de liefde of de kleur van het Red Light District; rood is de kleur van mijn haar. Sinds gisteren is mijn haar Rood.

Eigenlijk wilde ik het al in New York laten doen, maar in East Village, the place to be als het gaat om het verven van haar in heftige kleuren, waren alleen kappers in kelders of op zolders te vinden. En dus ging ik gisteren naar mijn oude vertrouwde kapster Carola. Ze werkt bij Team Kappers in Nieuwegein.

Toen ik zei dat ik het Heftig Rood wilde, kreeg ik een staaltje met wat kleuren te zien. Ouwe-vrouwen-kleuren-rood, vond ik. Toen kwam er een wat gewaagdere staal op de propeen. Helaas, ook hier vond ik niets van mijn gading. Carola keek me met open mond aan. Toen zei ze:
“Ik weet wel iets, maar weet je het zeker?”
Ik knikte.
“Echt?”

En zo geschiedde het. Er werd een mengsel gebrouwen, waarmee mijn haar vervolgens zorgvuldig werd ingesmeerd.
“We moeten wel zeker weten dat het goed gaat.” Carola was duidelijk nog steeds minder zeker van haar zaak dan ik.

Gedurende het half uur intrekken zag ik mijn haar steeds lichter worden. Na het uitspoelen bleek ‘rood’ niet meer van toepassing; ik leek meer op een kruising tussen Pippi en Bassie. Carola zag mijn blik en vroeg: “Wat vind je ervan?”
“De felheid is mooi, maar ik had het toch iets roder bedacht.”
Carola knikte, en haalde een tube Action Paint Extra Red van achteren. Dit moest voor een iets diepere teint zorgen.

Het resultaat is verbluffend: toen ik vanmorgen in de spiegel keek, werd ik op slag verliefd op de dame die ik zag!

Dromen

Ik wil u graag iets vertellen over mijn dromen. En dan bedoel ik niet die dingen die je ’s nachts hebt, als je slaapt, maar dagdromen. Dromen over het leven.

In elke fase van je leven heb je andere dromen. De eerste droom die ik mij kan herinneren, was dat ik kon lopen. Op de dag voor mijn vierde verjaardag hoorde mijn moeder mij tegen de kat fluisteren:
“Ik heb een verrassing voor papa en mama. Morgen word ik wakker en dan kan ik lopen. Dan ga ik naar papa en mama’s bed en dan maak ik ze wakker.”

De kat spon, maar mijn moeder, die mij had gehoord, maakte zich zorgen. Hoe kon ze mij de teleurstelling besparen? Ze riep de kat bij zich, ergens waar ik haar kon horen, en ze fluisterde:
“Hannie denkt wel dat ze morgen kan lopen, maar dat is niet zo. Wil jij dat even tegen haar zeggen?”

En zo kwam het dat mijn eerste droom niet uitkwam. Ik heb er niet eens zo heel veel om hoeven huilen, omdat ik was voorbereid. Door Pietje, de kat.

Alle kinderen hebben dromen. Dromen over morgen en dromen over de toekomst. Mijn droom was niet realistisch, en mijn moeder heeft er goed aan gedaan om deze droom in duigen te laten vallen. Maar wat ik eigenlijk wil vertellen, is dat de meeste dromen geen bedrog zijn.

Toen ik veertien was, droomde ik ervan zo normaal mogelijk te zijn. Ik ging naar een Mytylschool en daar was ik populair. Maar ik wilde écht normaal zijn, naar een normale school gaan, vriendjes scoren, uitgaan. Al die dingen doen die mijn niet-gehandicapte vriendinnen ook deden. Na een paar jaar ging ik naar een reguliere school in de buurt. Dat was heerlijk: ik voelde me niet meer geïsoleerd van de wereld en ik kon mezelf vergelijken met ‘normale’ mensen. En daarbij bleek ik best goed uit de verf te komen! Ik was happy en had een gezond toekomstperspectief gekregen.

Twee jaar daarna ging ik studeren. Mijn ouders en ik woonden in Assen, helemaal in het noorden van het land, en ik wilde naar Maastricht. Niet omdat ik het uiterste wilde of omdat ik een hekel had aan mijn ouders, maar omdat daar de studie zat die ik graag wilde doen. Het was moeilijk om een woning te krijgen, maar het is gelukt, en omdat ik graag vrij wilde zijn, vroeg ik een auto aan bij het uwv. In deze auto brachten medestudenten, die ik betaalde uit het PGB, me van huis naar de hogeschool en weer terug.

Daar zat ik dan, in Maastricht, met een studie, een grote vriendenkring, een heftig uitgaansleven, interessant vrijwilligerswerk en als klap op de vuurpijl ook nog een leuke vriend, die ik had leren kennen op een dromencursus. Ik had het goed voor mekaar. Toch had ik nog dromen. Mijn studie was namelijk nogal simpel en ook een beetje saai, dus ik wilde diepgang. En zo kwam het dat ik, een paar jaar later, was afgestudeerd als Tolk-Vertaler, maar ook als Cultuurwetenschapper.

Wordt het u al te veel? De dromen waren nog niet op! Met twee diploma´s op zak wilde ik namelijk ook nog een baan. Ik verhuisde naar het midden des lands, waar ik een vacature zag voor docent Nederlands. Ik ging op sollicitatiegesprek, het klikte, ik werd aangenomen. Op voorwaarde dat ik wel mijn eerstegraads bevoegdheid Nederlands ging halen. U voelt hem al aankomen: ik werkte en ik studeerde, en ik raakte bevoegd. Met heel veel plezier heb ik bijna vier jaar voor de klas gestaan.

Sinds maart dit jaar werk ik voor de VSN. Waarom werken bij een patiëntenvereniging, als je ook een ´normale´ baan kunt hebben, denkt u misschien. Het antwoord is: omdat ik nog steeds droom. Ik droom dat alle kinderen en jongeren met een spierziekte durven dromen, dat ze zich niet laten weerhouden door mensen die zeggen dat iets niet kan en dat ze net zo gelukkig worden als ik.

Maar ik heb ook nog persoonlijke dromen. Over anderhalve week hoop ik een rijbewijs te hebben en hopelijk rijd ik over een paar maanden in mijn eigen auto rond. Ik wil nog graag rondreizen door Japan, ik wil het nachtleven opzoeken in New York. Verder hoop ik over een paar jaar moeder te zijn van een prachtig kindje. Dromen te over…

Ik hoop dat dit verhaal u zal inspireren als u nadenkt over de toekomst van uzelf, of uw kind.

Dit is een toespraak die ik hield op een spierziektedag van de VSN. In de zaal zaten andere jongvolwassenen en jongeren met SMA, maar ook ouders van kinderen met deze spierziekte. Ik hoop met deze toespraak iets te hebben bijgedragen aan het beeld dat ouders en jongeren zelf vaak hebben over de toekomst.

Assertiviteitstraining

Ken jij ze ook, van die mensen die een assertiviteitstraining hebben gevolgd? Daar word je niet blij van; met dat soort types is geen normale omgang meer mogelijk. Toch zou ik zelf wel zo’n training kunnen gebruiken. Ik ben namelijk niet assertief genoeg.

Mensen denken altijd dat ik wel assertief ben. Dit komt vermoedelijk doordat ik een open boek ben; ik zeg wat ik ergens van vind. Vind ik iemand bot, dan zeg ik dat dus. Maar echt bot durf ik zelf niet te zijn; ik zeg het vriendelijk, lief. Ik ben vriendelijk en lief. En zie aldaar mijn probleem.

Mijn rolstoel staat in de hoogste stand en gaat niet meer naar beneden. Dat is lastig, want ik wilde vanavond naar een optreden en kan nu de deur niet uit. Het is niet de eerste keer dat dit probleem zich voordoet; er is de laatste drie weken al vier keer een monteur naar komen kijken. Mijn reserverolstoel staat in de schuur, maar de laatste keer dat ik daar in zat, heb ik vijf dagen niet kunnen zitten van de pijn. Ik moest dus Welzorg bellen.

De monteur zat honderd kilometer van Nieuwegein vandaan en wilde niet komen. Hij raadde mij aan om mijn rolstoel uit te zetten, hem even op de duwstand een stukje voort te laten duwen en vervolgens weer aan te zetten. Dat irriteerde me, aangezien ik al duidelijk had aangegeven dat het waarschijnlijk ging om een mechanisch probleem, en niet om een storing. Toen de rolstoel inderdaad nog steeds dienst weigerde nadat we zijn advies hadden opgevolgd, zei ik:
"Ik denk toch dat u even langs moet komen."

Maar de monteur was zeker niet van plan langs te komen. Drie keer achter elkaar hing hij zijn verhaal op: hij was honderd kilometer bij mij vandaan, had een leenbus met weinig gereedschap; hij dacht dat de storing in de motor zat en dat hij de honderd kilometer dus voor niets zou rijden. Morgenochtend moest ik Welzorg maar bellen, dan zou er een monteur uit de buurt komen. Wat ik ook zei, het enige effect was dat de man aan de telefoon zijn hele riedel nog een keer ophing.

Aan mijn argumenten kan het niet liggen; ik heb debatwedstrijden gewonnen en weet elke afwijzing van de gemeente om te buigen in een positieve beschikking. Nee, ik ben te lief. Een potje ordinair schelden aan de telefoon doet in dit soort gevallen vaak wonderen. Maar dat kan ik niet. Ik voel me er te goed voor en denk de hele tijd: die ander kan er ook niks aan doen dat hij een onbeschofte lul is. Eigenlijk plaats ik me dus boven anderen, wat nog arrogant is ook. Tijd voor een assertiviteitstraining?

Rijexamenstress

Nadat ik bijna twee jaar heb gelest, gaat het er dan echt van komen: morgen ga ik afrijden! Eigenlijk vond ik het veel te lang duren voor het er eindelijk eens van kwam, maar nu, een dag van tevoren, komt het examen toch wel heel dichtbij. Ik heb rijexamenstress!

Mijn lichaam werkt ook al niet mee. Woensdagmiddag kreeg ik een soort uitputtingsaanval. Er kwam niets meer uit mijn handen en ik kon alleen nog maar naar mijn beeldscherm staren. Het alom bekende vaatdoekgevoel maakte zich van mij meester, en bleef twee dagen hangen.

Vrijdagavond ging het beter, maar toen vormde zich opeens een bult op mijn wang, zo groot als een kleine B-cup. Ik had niet echt kiespijn maar toch ook weer helemaal geen kiespijn, en beelden van wortelkanaalbehandelingen op maandagmiddag (een dag voor het rijexamen) doemden op. Inmiddels is de B-cup ingeruild voor een AA-cup maar ben ik nog niet naar de tandarts/huisarts geweest, heb ik de meest hevige menstruatie sinds jaren en denk ik alleen nog maar aan hoe ik de komende nacht moet doorkomen. Fragment uit de afgelopen nacht:
– "Melle"
* "Hmmm..?"
– "Ik lig al een uur wakker en ik kan echt niet meer slapen."

Mijn lief draait zich naar me toe en pakt zacht mijn buikje vast. Binnen enkele minuten slaap ik weer. Hij heeft het er ook maar hard mee te verduren. Zijn voorstel voor deze blog is dan ook: "Laat de lezers met mij meeleven!"

Wil je weten hoe het traject van mijn rijbewijs tot nu toe is verlopen ? Klik dan hier.

Bericht op 25 september:

Ik ben helaas gezakt. Weliswaar op een paar kleine aandachtspunten en met heel veel complimenten over allerlei zaken die wel goed gingen, maar toch. Waar het mis ging? Ik reed te snel af op gelijkwaardige kruispunten (waar niemand van rechts kwam) en ik moest eerder beginnen met spiegelen.

Toch heb ik er geen slecht gevoel over. Ik heb best lekker gereden en zelfs het fileparkeren ging goed! De volgende keer beter dus.

Rico's vleugels – Rascha Peper

Ricos_vleugels

Rascha Peper (1998), Rico´s vleugels. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers. Veertiende druk 2007.

Rascha Peper is sinds een aantal jaren mijn favoriete auteur wat betreft Nederlandse literatuur. Het boek dat mij écht fan maakte, is Wie scheep gaat. Ook Rico’s vleugels is erg de moeite waard.

Verhaallijn
Een ouder echtpaar, Eduard en Cecile Rochèl, bezit een fameuze SCHELPENCOLLECTIE, die ze aan een museum schenken. Alvorens haar lievelingen uit handen te geven wil Cecile de notatie van vindplaatsen en data perfectioneren.

Zij wordt helaas opgetrommeld door haar stervende zuster en Eduard krijgt door de bemiddeling van Bol zolang assistentie van ene Rico, bezitter van een opgevoerde brommer, een Hell’s Angels jack en ongure vriendjes. Eduard blijkt te vallen op adolescenten en in het bijzonder op deze Rico. Zodra Cecile thuiskomt stuurt ze Rico op een paniekerige, tactloze manier de laan uit. Dat valt verkeerd en hij sticht brand in de villa van de Rochèls, waar de collectie klaar staat om naar het museum te verhuizen. (Bron: Trouw)

Mijn recensie
Rico’s vleugels is een krachtige roman vol met gevoelens, die door de lezer niet worden veroordeeld. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de wijze waarop Peper zich inleeft in haar personages. Zij beperkt zich niet tot een enkele verteller, maar vertelt het verhaal met behulp van een meervoudige personale vertelsituatie, waarbij zij afwisselend het perspectief kiest vanuit Rico, Eduard Rochèl, Ernst Bol en Cecil Rochèl. Dit doet zij overtuigend.

Rico is een jongen van de straat. Hij is opgegroeid in een gezin waar altijd ruzie is en heeft besloten niet meer naar school te gaan. In plaats daarvan hangt hij rond op het strand in zijn badplaats. Het enige wat hem boeit, is zijn brommer, die hij heeft omgebouwd tot Harley. Om een centje bij te verdienen werkt hij bij Rochèl, waar hij helpt met het sorteren van schelpen.

‘Kijk,’zei Rochèl, opstaande. ‘In dat zand zitten hele kleine schelpjes. Zo klein, dat je je ze met het blote oog amper kunt zien; je moet ze onder een loep leggen, maar het zijn schelpjes.’
   Rico staarde hem aan.
   ‘Dus dat verzamelt u ook, dat zand?’
   ‘Ja.’
   Rochèl begon te lachen.
   ‘Wat denk je nu?’ vroeg hij.
   ‘Dat u stapelgek ben!’ flapte hij eruit.
   ‘Heb je dat nu pas in de gaten!’ riep Rochèl en hij lachte nog harder. ‘Maar eerlijk gezegd gaat het mij ook te ver, hoor! Toch zijn er mensen die zich speciaal toeleggen op het bestuderen van die allerkleinste soorten. Dr. Bol vidt ze heel interessant. Daarom hebben wij er een gewoonte van gemaakt van ieder strand waar we komen een zakje zand mee te nemen. Hier ligt zeker van zestig, zeventig stranden!’
   ‘Tsss,’ zei Rico. Echt iets voor een kapsoneslijer van een Bol om dat interessant te vinden, dacht hij.
[…]
   Rico ging pissen, kamde aan het fonteintje op de wc wat water door zijn haar en liep weer naar de werkkamer om zijn T-shirt aan te trekken. (Bron: Peper (1998), p. 122.)

Woorden als ‘kapsonelijer’ en ‘pissen’ vinden we overal terug in het boek op momenten waarop we het verhaal zien door de ogen van Rico. Het woordgebruik voor elk van de drie volwassenen is eveneens eigen. Dit maakt dat je als lezer makkelijk opgaat in de personages en dat ze dus geloofwaardig worden.

Deze geloofwaardigheid zorgt tegelijkertijd voor acceptatie van de personages. Dat Rico bijna in de verleiding komt om geld te stelen uit de portemonnee van Eduard Rochèl (p. 145) vergeven we hem bijvoorbeeld doordat we zijn kinderlijke drang naar bezit begrijpen en daarmee accepteren. Vanuit het perspectief van een toeschouwer die een dergelijke daad veroordeelt, zou de lezer Rico eveneens veroordelen. Dit geldt ook voor de pedofiele gevoelens van Eduard:

Rochèl keek voorzichtig van opzij naar hem. de jongen hing wijdbeens op de bank met een bierglas op zijn kruis en zijn gympies in het grind geplant. Je zag jongens hier de raarste schoenen dragen vol felle neonstrepen en hoog op de enkel, met lippen en banden erover, alsof ze allemaal bang waren voor verstuikingen, maar Rico droeg iedere dag zwarte gymschoenen. Zijn spijkerbroek, steeds dezelfde, was ook zwart. En zijn jack natuurlijk. Alleen het T-shirt, dat hij nu kwijt was, was wit.
   Hij keek tersluiks naar de lieflijke welving in de zwarte spijkerbroek, waar het bierglas op rustte, en hoger, naar de minuscule plooitjes die er onder het openhangende jack in Rico’s middel ontstaan waren, nu hij zo onderuit zat… en krabde op zijn arm die over de rugleuning lag om op die manier een beetje naar de jongen over te kunnen buigen. De geur van leer en jongenszweet drong, door de bierlucht heen, in zijn neus en ook, vaag, die van de brillantine die Rico in zijn haar smeerde, de gel. Dat was een goedkoop citroenluchtje dat ’s morgens, als het net aangebracht was, prikkelend sterk was, maar nu nog slechts nauwelijks waarneembaar. Het melange bedwelmde zijn brein, liet zijn adem stokken en zijn hart haast pijnlijk zwaar slaan. Hij raakte overspoeld door een verliefdheid waaraan hij, van het ene moment op het andere, zo willoos werd uitgeleverd, dat het was of hij aan een soort emotionele incontinentie leed. Hij klemde zijn hand om de leuning van de bank om te voorkomen dat hij Rico naar zich toe zou trekken. (Bron: Peper (1998), p. 133-134)

De emoties en de precieze waarneming van de oude man doen een beroep op de empathie van de lezer. De lezer zal eerder medelijden hebben met Rochèl dan dat hij hem veroordeelt. Ook dit zou anders zijn als deze scène vanuit het perspectief van een veroordelende vertelinstantie zou zijn verteld.

De meervoudige personale vertelsituatie brengt echter ook nadelen met zich mee. Zo wordt de lezer weinig verrast. Als Rochèl toenadering zoekt tot Rico, kennen wij diens reactie en gedachten al voor zijn handelen. We weten dat hij er in het begin een slaatje uit wil slaan door de man geld te laten betalen voor seks, en dat hij (na een aanvaring met zijn moeder) aan de andere kant ook verlangt naar een nieuw leven, op de Filistijnen, met Rochèl. We kennen, met andere woorden, zijn dromen en angsten als hij ingaat op Rochèls avances. Wellicht zou de lezer meer plezier beleven aan het gissen – waarom doet Rico dit? Is hij alleen maar uit op geld, of voelt hij echt iets voor de oude man?

Toch zou iets meer spanning niet opwegen tegen de perfect uitgewerkte personages zoals die er nu staan. Een knap staaltje werk van Peper!