Op sommige dagen werk ik me suf achter mijn computer en ga ik om half vijf met vierkante oogjes naar huis. Het komt voor dat ik de hele dag nauwelijks collega’s spreek. Dat is niet mijn ding. Ik hou van overleggen, spiegelen, brainstormen. Gelukkig weet mijn baas dat en ik heb een goede baas: als het ook maar enigszins mogelijk is, doe ik dingen die contact behoeven: presentaties geven voor potentiële sponsoren, overleg voeren met hulpverleners, gespreksgroepen leiden met ouders, etc. Heerlijk vind ik dat: professioneel contact maken.
Hoewel dat niet helemaal hetzelfde is als persoonlijk contact maken, liggen die twee in mijn werk soms dicht bij elkaar; ik ben nou eenmaal geen mens dat zichzelf afsluit – ik laat mezelf zien en laat me raken door de ander. Dat maakt me denk ik een geschikte (zakelijke) gesprekspartner.
Gisteren was zo’n dag met veel persoonlijke noten. Het begon al in de pauze, toen ik buiten bij de picknicktafel een geanimeerd gesprek voerde met mijn baas, die uitzonderlijk goed was gekleed.
– "Heb je vandaag een belangrijke afspraak?"
* "Nee, ik had geen andere gestreken overhemden meer in de kast hangen."
Hierop volgde een discussie over het zelf strijken van je hemden en het grote onrecht van mannen om geen leuke jurkjes te mogen dragen.
’s Avonds volgde het hulpverlenersoverleg, waarvoor ik al de hele dag een beetje zenuwachtig was geweest; ik moest dertig revalidatieartsen bereid vinden om met ons samen te werken in de missie om kinderen en jongeren beter voor te bereiden op de toekomst. Wilden zij daar ook in investeren? Ik bracht voorbeelden in van ouders en jongeren die ik ken en liet de artsen zien hoe nauw ik me betrokken voel bij het project: ik heb er een leuke baan als docent voor opgezegd. Het resultaat was bevredigend: de artsen beaamden dat ook zij zelfstandigheid een belangrijk aandachtspunt binnen de revalidatie vinden – we gaan dus samenwerken!
Opgelucht verliet ik de zaal, klaar om een hapje te gaan eten met Melle, toen een andere collega me aan mijn jasje trok: "Heb je nog even een paar minuutjes tijd om hier ook je verhaal te doen?" ‘Hier’ was in de kleine vergaderzaal, waar een groepje Bulgaren zat te dineren: mensen van de Bulgaarse spierziektenvereniging, die hier afgedankt beademingsapparatuur kwamen halen. Engels sprak alleen de tolk, dus via haar verliep het gesprek.
Ik vertelde wat ik voor de VSN doe, zin voor zin in het Engels. Toen vroeg ik naar de situatie in Bulgarije. Jongeren met een spierziekte gaan niet naar school en ze werken niet. Ze hebben geen internet en ook geen elektrische rolstoel, en blijven bij hun ouders wonen tot zij of hun ouders sterven. Er zijn er wel opvanghuizen met hulp, maar mondjesmaat. Ik vroeg hoe zij bij de spierziektenvereniging betrokken waren geraakt, of zij ook kinderen hadden met een spierziekte. De voorzitster had een kind met een spierziekte. Hád – ze was overleden.
Het is lang zo leuk niet als voor een klas met pubers staan, maar de dagen die ik achter mijn computer slijt, breng ik door om dit allemaal mee te maken. Om geraakt te worden. Om iets te betekenen.
Ik ben op bezoek geweest hier bij een aantal klinieken en organisaties die hier in Bulgarije helpen. Het is soms echt mensonterend. Als je iets hebt in Bulgarije dan ben je zoveel slechter af als in Nederland!