Het schooljaar is bijna voorbij. Ik sta, evenals mijn collega’s en leerlingen, al in de relaxstand. Woensdag hebben we alleen nog wat herkansingen, dan is het klaar. Mijn collega, met wie ik de vierde en de vijfde klassen ‘deel’, vertrekt voor een driedaagse excursie naar Trier, waardoor ze in de knel komt met het klaarleggen van eventuele herkansingen. ‘Geen punt,’ zeg ik, ‘ik leg ze ook wel voor jou klaar.’
Op maandagmiddag komt er een Excel-bestand van de afdelingsleider, nogal een gedrocht (het bestand, niet de afdelingsleider). Gelukkig zit er een gebruiksaanwijzing bij: Zoek je eigen afkorting op van boven naar beneden en van links naar rechts (met het invullen van je afkorting na de toetscombinatie CTRL + f is het nog makkelijker).
Omdat ik alle toetsen voor de bovenbouw klaarleg, zoek ik niet op onze afkortingen, maar op ons vak. We hebben 61 leerlingen die iets inhalen of herkansen: een betoog, SE literatuurgeschiedenis of tekstverklaring. Dat is, mochten mijn collega en ik ieder de helft hebben, twee dagen nakijkwerk per persoon: precies het aantal dagen voor de deadline. Weg relaxstand.
Binnen een dag moeten die toetsen er liggen. De toets literatuurgeschiedenis maak ik dinsdag, tussen wat inhalers door. De andere twee liggen al klaar. Halverwege de middag begint het printen en kopiëren. En dán moeten dus al die pakketjes in mapjes voor de juiste leerling worden gedaan. Als ik op dinsdagmiddag rond vijven wegga, voel ik me afgedraaid.
Gelukkig heb ik op woensdag mijn vrije dag. Ik ga ik met de auto naar de garage voor een APK. Er valt nog niets na te kijken, dus ik besluit nog maar even te genieten van het bijna-vakantiegevoel. Tot woensdagavond, als ik mij realiseer dat de avond erna de diploma-uitreiking al is en dat ik daar de verantwoordelijkheid heb om drie leerlingen toe te spreken. Ik schrijf. Schrap. Schrijf. De speech is het hem nog niet helemaal. Perfect wil ik hem hebben, een ode aan mijn leerlingen.
Ik besluit dat er morgen weer een dag is en ga naar bed. En lig wakker. De stress slaat toe; in één klap weet ik zeker dat het me nooit zal lukken om een mooie speech te houden en om mijn nakijkwerk voor vrijdagmiddag vijf uur af te hebben. Ik zie het 01.00 uur worden, 02.00 uur, 0.2.35 uur… Om 6.00 uur gaat de wekker. In paniek vraag ik me af of ik het überhaupt wel zal halen, morgenavond, nu ik deze nacht zo weinig slaap. Nee, dat lukt natuurlijk nóóit.
De donderdag breekt aan. Slaperig vertrek ik naar mijn werk en haal ik de stapel nakijkwerk op. Dan maak ik mijn speech af, lunch ik met een oud-collega en kijk ik nog vijf betogen na. Dat moet maar even genoeg zijn; ik wil graag thuis eten voor ik naar de diploma-uitreiking vertrek.
Van vermoeidheid voel ik die avond niets en de toespraak pakt succesvol uit: mijn leerlingen stralen en ik ben zelf ook niet onaangedaan, zeker niet als ik na afloop van de uitreiking door verschillende leerlingen, ouders en collega’s word aangesproken: de betrokkenheid die ik bij ‘mijn’ schoolverlaters voel, is overgekomen. Moe en voldaan rol ik rond enen mijn bed in.
Dan is het vrijdag, de dag van de deadline. Ik werk als een paard, neem nog een mondeling af en spreek tussendoor nog een mentorleerling, en dan is het ineens vijf uur. Nog één SE nakijken moet ik, en dan de normering toepassen en de cijfers invoeren. Ik voel mijn nek, schouders en pols, en besluit dan: deadline of niet, eerst eten. Als we om half acht de kinderen hebben voorgelezen en hen naar bed hebben gebracht, maak ik het af.
De deadline heb ik nét niet gehaald, maar het weekend wel. Eindelijk kan het: in de relaxstand.