Lichaamshaar – meisjes en moeders

Moeders hebben een cruciale rol in de perceptie van lichaamshaar. Dit blijkt uit de podcast ‘Over haar, #1 Meisjes‘ van Carolien Borgers, waarin vrouwen vertellen hoe ze als kind hun moeder altijd met onthaarde benen en oksels zagen. Op het moment dat een meisje zelf lichaamsbeharing krijgt, is er dus een (onuitgesproken) norm: je hoort dat weg te halen. In groep 8 begint een groot aantal meisjes met het ontharen van benen en oksels, en zelfs het haar op de vulva wordt vaak al voor de volwassen leeftijd weggehaald.

Mijn moeder onthaarde zich niet, en ook mijn vader was er faliekant tegen: ‘Dat haar hóórt daar,’ zei hij: ‘het beschermt je huid.’ Als dertienjarige vond ik van alles van mezelf – te klein, te scheef, ongelijke borsten, een vette huid -, maar lichaamshaar was nooit een van mijn onzekerheden. 

Op mijn vijftiende lag mijn opa op sterven. In het ziekenhuis kwam ik een aangetrouwde tante tegen. Ze had spiegelgladde, zonnebankbruine benen, die mij vertelden hoe een vrouw eruit hoorde te zien. Maar vrouw was ik al en ik was al bemind door drie jongens.

‘Moet jij niet eens gaan scheren?’ vroeg ze me, met een afkeurende blik op mijn benen.
‘Van scheren krijg je schuurpapieren benen,’ wierp ik mijn tante tegen en ze trok haar lip schuin op.
‘Je moet ook waxen, mijn kind.’

Kort na mijn date in 2003 had ik mijn eerste waxervaring. Ik deed het niet voor mezelf, maar om te voldoen aan de norm die mij was duidelijk gemaakt. Mijn beeld over lichaamsbeharing veranderde.

Onderbenen
Bovenbenen
Billen
Bikinilijn
Vulva (Brazilian of Hollywood)
Oksels
De bovenlip

Kaal is de norm. Zo glad als een dolfijn. Je kunt scheren, epileren, waxen, laseren of een ontharingscrème gebruiken. Als de haartjes terugkomen, ontstaan er eerst kleine bultjes op je huid en als je geluk hebt, kun je die tussen duim en wijsvinger uitknijpen, zodat het haartje tevoorschijn komt en je het vakkundig met een pincet kunt verwijderen. Op de vulva kan dit lastig zijn, omdat de huid daar zacht is. Laseren kan hiervoor een uitkomst zijn. Bovendien is het financieel veel voordeliger dan scheren van je dertiende tot, pak ‘m beet, je zeventigste. Maar ja, het is wel heel definitief: stel je voor dat de mode verandert en je over tien jaar weer met een flinke bos wordt verwacht!

Zijn de bovenstaande alinea’s niet veel schokkender dan het beeld van een vrouw met lichaamshaar, een volstrekt natuurlijk verschijnsel? Lichaamshaar is niet onhygiënisch of afstotelijk: het is een norm die wij elkaar blijven voorhouden en waar bijna niemand vraagtekens bij zet. Welk beeld geven we hiermee door aan onze kinderen?

Ik wil een moeder zijn zoals mijn moeder was: een vrouw die blij is met haar lichaam zoals het is. Ik wil mijn kinderen niet de norm meegeven dat een volwassen vrouw eruit moet zien als een kind: zonder lichaamshaar. Ik zou willen dat elk meisje dat opgroeit, helemaal zelf de keuze kan maken of ze zich onthaart of niet. Helaas is het in onze hedendaagse cultuur heel lastig om hierin een autonome keuze te maken, omdat vrouwen te maken krijgen met heel veel weerstand als ze tegen deze norm ingaan. Weerstand van dates, zoals de mijne, maar ook van andere vrouwen en meisjes.

Om hierin vrijer te worden, is meer diversiteit nodig in het beeld dat we krijgen voorgeschoteld: op straat, op school en in de socials. Carolien Borgers staat voor dit diverse beeld, en kan er ook nog eens met mildheid over praten. Kijk maar eens naar dit interview, waarin zij zegt dat ze eigenlijk het liefst af en toe zou willen ontharen – niet omdat het moet, maar omdat zij dat wil. Een rolmodel voor vrouwen en jonge meisjes, waarvan we er veel meer nodig hebben. Ik ben bijna om, jij ook?

Lichaamshaar – een zelfonderzoek

Ongeveer een jaar geleden las ik Krabben, een boek over hoe vrouwen elkaar steunen of juist onderuithalen. Eén interview dat me (bijna) dagelijks bezighoudt, is het interview met Carolien Borgers, over het krabben om lichaamshaar.

Ik heb al jarenlang een haat-liefdeverhouding met mijn lichaamshaar. Achttien jaar, om precies te zijn. Daarvoor was er alleen maar liefde; ik leefde in het prettige bewustzijn dat ik mooi was zoals ik was en er was geen haar op mijn lijf die er ook maar over peinsde om geschoren, geëpileerd of gewaxt te worden.

Ergens in 2003 kwam daar verandering in, toen ik een – nota bene niet eens heel geslaagde – date had. Ik zat bij hem op schoot en ineens trok hij aan een haar op mijn dijbeen. ‘Hier moet je wel iets aan doen, hoor.’

Ineens zag ik het: er zaten niet één of twee, maar zeker twintig donkere haren aan de binnenkant van mijn bovenbeen. En niet alleen daar: ook mijn onderbenen leken verdacht veel op die van mijn vader. En mijn billen. En mijn oksels (al vond ik dat minder erg).

Iieuw, denk je nu misschien. Dat dacht ik ook. Ik ging te rade bij een vriend, die me vertelde dat hij een andere vriendin wel eens hielp met waxen. Een fluitje van een cent, verzekerde hij me. Ik kocht een epileerapparaat én een pakje waxstrips, want mijn moeder had me ooit op het hart gedrukt om nooit te gaan scheren: daar kreeg je veel meer en bovendien veel hardere haren van.

Sindsdien leef ik in permanente verwardheid als het gaat om mijn lichaamshaar. Soms laat ik het een tijdje staan, uit gemak, maar vooral omdat ik mijn haar, puur voor mezelf, helemaal prima vind: het is zacht en beschermt mijn huid. Tegelijkertijd merk ik dat ik met haar op mijn benen toch minder snel een korte rok of broek aantrek – en dan hebben we het nog niet eens over wat er gebeurt als ik (vermoedelijk) uit de kleren ga. Dan doe ik waarmee ik al achttien jaar worstel: ik epileer of wax elke haar die aanstootgevend zou kunnen zijn.

Ik wil mijn lichaam niet ontharen omdat ik anders niet voldoe aan het schoonheidsideaal van deze tijd, waarin behaarde vrouwen worden gezien als ‘activist’, ‘mannenhater’ of ‘pot’. Ik wil een echt autonome keuze maken en mijn identiteit ontlenen aan zoveel eigenwaarde dat ik durf te kiezen om buiten de norm om trots te zijn op mijn lichaam – met lichaamshaar.

Waarom doe je het dan nog, hoor ik je denken? Naar dat antwoord ben ik nog zoekende. Daarom ben ik vandaag begonnen aan de podcast Over Haar van Carolien Borgers, die zich bij wijze van experiment een jaar niet onthaarde en daarover zes podcastafleveringen maakte. Deze podcast wil ik gebruiken als zelfonderzoek in de worsteling rondom lichaamshaar.

De eerste aflevering gaat over meisjes: dat wordt dan ook het onderwerp van mijn volgende blog.

Krabben en de vierde feministische golf

Deze zomer las ik ‘Waarom ik van Simone de Beauvoir houd’, waarover ik eerder schreef in Meisjesheid. Het boekje bevat brieven aan Simone de Beauvoir van zestien vrouwelijke schrijvers, essayisten, columnisten en filosofen, gerangschikt naar leeftijd. De tweede brief was van Daan Borrel (1990). Ik kende deze schrijver/journalist nog niet, maar de brief sloeg in als een bom. Ze schreef over verlangen naar meerdere geliefden in je leven en over hoe je als vrouw zowel de rol van object als subject kunt (leren) innemen. Wie was die vrouw? Ik wilde meer van haar lezen!

In de boekwinkel viel mijn oog op ‘Krabben: van vrouw tegen tot vrouw‘ (2020), een boek van Daan Borrel en Milou Deelen, waarin het verschijnsel van de krabbenmand* wordt onderzocht door middel van enquêtes en interviews met (heel diverse) vrouwen, afgewisseld met een briefwisseling tussen Borrel en Deelen. Ik kocht het, las… en werd geïnspireerd.

Het boek laat vanuit het perspectief van vrouwen zien hoe zij zich verhouden tot zichzelf (lichamelijk, seksueel en mentaal) en andere vrouwen. De titel ‘Krabben’ doet wellicht vermoeden dat het boek een pessimistisch beeld voorschotelt van de interactie tussen vrouwen, maar het woord ’tegen’ in de ondertitel van het boek is terecht vervangen door ’tot’: het boek is bovenal een pleidooi voor een wereld waarin vrouwen elkaar steunen om niet langer het onderspit te delven in het patriarchale systeem.

Na het lezen van het boek verdiepte ik me in het feminisme van nu: ik maakte een Instagram-account aan en volg alle vrouwen die in ‘Krabben’ aan het woord komen. Ook luisterde ik naar podcasts van hedendaagse feministen. Van vele had ik nog nooit gehoord en het is een openbaring om naar hen te luisteren; ze hebben een eigen geluid, gericht op vrijheid en ontplooiing van het individu. De vierde feministische golf is inclusief en solidair; er is meer aandacht voor onderlinge verschillen en er is een hoge tolerantiegraad voor andersdenkenden.

Al lezende en luisterende rees wel de vraag bij me op: als dit de vierde feministische golf is, wanneer heeft de derde golf dan plaatsgevonden – en was ik erbij? Een klein onderzoek leerde me dat ik er middenin had gezeten, in Maastricht halverwege de jaren ’90: ik ging naar (toen nog) LHTB-feestjes en kleedde me authentiek en sexy, wat me een vrij gevoel gaf. Ik schreef een scriptie over de beeldvorming van vrouwelijke seksualiteit in de op vrouwen gerichte seksindustrie, die werd genomineerd voor de Nationale Scriptieprijs (2003) en werd redactielid bij het feministische tijdschrift Lover.  Ik zette me in voor beeldvorming, maar had geen besef van een feministische golf.

De feministen van nu zijn zich hier denk ik meer bewust van. Dat zelfbewustzijn werkt aanstekelijk; ik wil óók weer de barricades op! Toen ik dit vertelde aan mijn vriendin T., stelde zij spontaan voor een linkse feministenclub te beginnen, samen met een andere vriendin – een club om te onderzoeken en uit te wisselen: hoe is het gesteld met onze eigen genderrollen en seksualiteit?

Vorige week zaten we gedrieën aan de keukentafel. Het voelde vertrouwd en bevrijdend. Hoewel we iets ouder zijn dan de vierde generatie feministen, en de keuzes die we hebben gemaakt voor werk en gezin weinig ruimte bieden voor het echte barricadewerk, is er wel iets wakker geschud. ‘Joehoe! Jij kunt het verschil maken!’ Dat deden we natuurlijk al – maar nu zijn we ons daarvan nog nét iets bewuster.

* ‘krabbenmand’ is een term uit de tweede feministische golf waarmee het neerhalen van andere vrouwen wordt bedoeld.

Meisjesheid

In het nieuwste Filosofie Magazine (3/2020) staat een voorpublicatie van een boek met brieven aan Simone de Beauvoir: Waarom ik van Simone de Beauvoir houd. Ademloos las ik de eerste brief in deze voorpublicatie, geschreven door Nadia de Vries. Hierin beschrijft De Vries haar eerste ervaring als vrouwelijk lustobject, die ze had toen ze op haar vijftiende een weekend met haar vader in Parijs doorbracht. Een groep Franse mannen had haar ‘uitgekleed met hun ogen’ en maakte schunnige opmerkingen. Dit was het moment waarop De Vries zich bewust was geworden van haar ‘meisjesheid’, de fase die je onvermijdelijk doorgaat voordat je vrouw wordt. Het gaf haar een zeer ongemakkelijk gevoel.

De brief zette mij aan het denken over mijn eigen adolescentie, zowel door De Vries’ ervaring in Parijs als door de verwijzingen die zij in haar brief maakt naar De Beauvoirs gedachtegoed en dat van andere filosofen die schreven over de transformatie van meisje naar vrouw. Hoe en wanneer werd ik mij eigenlijk bewust van het feit dat ik een vrouw aan het worden was? En wat betekende dat voor wat er van mij werd verwacht? Wat verwachtte ik er zelf van?

Ik was, net als Nadia de Vries, vijftien toen ik voor het eerst naar Parijs ging – op schoolreis. Ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat Kaj meeging. Kaj was een jongen met lang zwart haar en een basgitaar – een geschenk uit de hemel. Ik was net feminist geworden en wilde dat wel van de daken schreeuwen, ongeveer net zoals toen ik dertien was en voor het eerst ongesteld was geworden. Voor onderweg had ik daarom een dubbeldik zomernummer van Opzij gekocht, waaruit ik gretig las tussen het zingen van Oh, Champs-Elisees door.

Kaj bleek net zo leuk als ik dacht; hij liet zich niet weerhouden door het tijdschrift en kwam me ’s avonds in de caravan stiekem zoenen.

In de maanden daarna leerde ik dat je als feminist twee boeken moest hebben gelezen: La deuxième sexe (1949) van Simone de Beauvoir en De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt. Beide waren voor mijn ontluikende feministische interesse te veel gevraagd; ik kwam er niet doorheen en besteedde mijn tijd liever in de jongenskamers van mijn vriendjes. Het duurde nog zeker tien jaar voor ik vakken ging volgen bij Vrouwenstudies aan de Universiteit Utrecht en ik het werk las van denkers als Judith Butler en Luce Irigaray. Ik werd redactielid bij Lover: tijdschrift voor feminisme, cultuur en wetenschap.

Toch heb ik tot op de dag van vandaag het werk van Simone de Beauvoir nog steeds niet gelezen. Daar moest maar eens verandering in komen. Want ook nu, in de fase waarin ik moeder ben, geliefde, én voorvechtster van je leven leiden buiten de conventies en verwachtingen om, is de vraag wat ‘vrouwelijkheid’ nu eigenlijk inhoudt, nog steeds relevant. Binnenkort word ik 44, bijna dertig jaar ouder dan het meisje dat feminist werd en drie jaar ouder dan De Beauvoir was toen ze La deuxième sexe schreef. Een mooi moment om dat boek eindelijk eens te gaan lezen en mijn meisjesheid opnieuw onder de loep te nemen.

Vrouwelijke kunstenaars in nieuw perspectief

Als feminist en kunstliefhebber kan ik mijn hart ophalen; nooit eerder was er zoveel aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. Zo zag ik dit voorjaar tentoonstellingen met het werk van onder meer Kati Horna (Cobra Museum) en Maria Lasnig (Stedelijk Museum Amsterdam) en bezocht ik vandaag opnieuw het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances, een tentoonstelling over vrouwelijke kunstenaars rondom de kunstbeweging Cobra.

Mijn interesse voor vrouwen in de kunst werd vorig jaar nieuw leven ingeblazen, toen ik in het Groninger Museum een tentoonstelling bezocht over De Ploeg. Tussen de schilderijen hingen een paar werken van Alida Pott. Ze fascineerden mij, maar meer nog raakte ik benieuwd naar hun maker.

Bron: Groninger Museum

Ik had nog nooit van Alida Pott gehoord. Dat bleek niet zo gek, want na haar huwelijk met George Martens stopte Pott met schilderen. Toen zij vervolgens op 43-jarige leeftijd stierf, stopte Martens haar werk weg in de kelder – uit desinteresse, liefdesverdriet, rouw…? Wie zal het zeggen. Het werk, dat ten tijde van De Ploeg zeer veel waardering had gekregen, werd in ieder geval lange tijd niet meer getoond. Pas in 1981 – twee jaar na de dood van Martens – werd haar werk herontdekt en tentoongesteld.

Helaas blijken vergetelheid en onderwaardering het lot te zijn van een groot aantal vrouwelijke kunstenaars, maar het lijkt erop dat musea momenteel een inhaalslag maken en vrouwelijke kunstenaars (met terugwerkende kracht) de erkenning geven die zij verdienen.

Mocht je deze zomer nog gebruik willen maken van je museumjaarkaart, ga dan zeker even langs het Cobra Museum voor Nieuwe Nuances. Of reis af naar het Stedelijk Museum Schiedam, waar je het werk van tien vrouwelijke avant-garde kunstenaars kunt bewonderen in de tentoonstelling Meesterlijke vrouwen. Ik ga dat in ieder geval doen, om mijn feministische kunsthart op te halen.