We rijden de Bogaardenstraat in. Er lijkt weinig te zijn veranderd. De invalidenparkeerplaats onder de grote boom, de dikke muur die heel lang geleden de ommuring was van een kloostertuin. Het keukenraam in diezelfde muur, waar rond vijven de zon door schijnt.
We stappen uit, ik neem Jonne op schoot en ik rijd met haar de voormalige kloostertuin in. Het hof is verrassend maar herkenbaar groen. “Kijk Jonne, hier heb ik gewoond.” Petrus staat er nog, tussen de bloesembomen in, met een mus op zijn aureool.
We rijden het pad af, langs het huis met de Spaanse vrouw en haar drie kindjes. De oudste dochter, Christina, was een baby toen ik er kwam wonen. Ik dronk Sangria met haar moeder in de tuin en oefende zo mijn eerste Spaanse woorden.
We rijden verder, langs het tweede huis. “Zie je daar die fiets? Daar woonden de twee Griekse broertjes. Ze spraken binnen een jaar vloeiend Maastrichts en waren heel ondeugend. Dan vroegen ze snoep aan meneer Devens, en als hij ze niets gaf, gooiden ze een bal op zijn planten. Woedend werd hij dan. Hij vloekte en tierde zó hard, dat de spetters in het rond vlogen.”
Zo roept elk huis aan het pad dat naar mijn tuindeur leidt, herinneringen op. De twee vrouwen met hun mollige baby. Het stel dat rijk was maar nog steeds GroenLinks stemde, want ‘je hebt toch idealen’. En de alleenstaande vrouw met de twee kinderen, die in de zomer op mijn blauwe tuinbankje neerploften en in de winter bij mij aan de keukentafel schoven voor een kop thee.
Mijn tuindeur staat open. De binnenkant is nog steeds korenblauw en in de tuin staat nog steeds de vlinderstruik. Mijn boze bovenbuurvrouw, die steevast klaagde over rokende studenten onder haar balkon terwijl ze zelf binnenshuis rookte, heeft een keer alle toppen van die struik omgeknakt omdat ze geen ongedierte op haar balkon wilde. Het deed me niets, want ik was gelukkig.
“Als jij ooit gaat studeren,” fluister ik in Jonnes oor, “hoop ik dat je net zo’n fijne tijd krijgt als ik hier heb gehad.” Ze begint te huilen – tijd om te voeden. We nestelen ons schuin achter Petrus, op de plek waar ik ooit monologen oefende en woordjes stampte. Opeens dringt het tot me door: er is wél iets veranderd. Ik ben moeder.
gisteren foto’s waarop ik zag hoe mooi je geworden bent, van die puber van ooit naar een mooie volwassenvrouw van nu. En dan dit stukje, mooi geschreven, een verhaal van een mooie vrouw, van binnen en van buiten. Petje af voor je Hann(ie) je bent volgens mij een prachtmens.
liefs van Jaccoline