Speelkwartier

Het blokuur is nog maar net begonnen of Armin* staat al voor me, met een grote glimlach om zijn mond. “U weet inmiddels van mijn aandoening, mevrouw,” zegt hij. “Mag ik even naar het toilet?” Elke les weer is het raak, en eigenlijk zou ik hem niet moeten laten gaan. Aan de andere kant: in vijf gymnasium hoor je zelf verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor je toiletgedrag. Daarom besluit ik mij er niet druk om te maken en start ik de les. Vijf minuten later zit Armin* weer op zijn plek. Hij heeft ook gelijk zijn boeken meegenomen.

De les verloopt anders dan ik had gepland; de leerlingen blijken hun huiswerk niet te hebben gemaakt omdat ze in de tweede helft van het blokuur een so krijgen. Hoewel ik het niet leuk vind dat zij niet zijn voorbereid, terwijl ik de avond ervoor tot elf uur heb gewerkt om de tekst voor te bereiden, snap ik het ook wel – dat is nu eenmaal het nadeel van blokuren. Ik zet ze dus aan het werk: “Aan het einde van dit uur moeten jullie de vragen bij de tekst allemaal hebben beantwoord.” 

De leerlingen, zichtbaar opgelucht over het begrip voor hun situatie, gaan consciëntieus aan de slag; je kunt in het lokaal een speld horen vallen. Tot ik, tien minuten later, een paar leerlingen hoor giechelen. Als het ergens gezellig wordt, is Armin* er meestal bij, en inderdaad: hij blijkt het middelpunt van een onderonsje met twee meiden, die achterstevoren naar hem toe gedraaid zitten. Het zou ook eens niet.

Twee keer verzoek ik hen geconcentreerd aan het werk te gaan – net als de rest van de klas -, maar het mag niet baten; gezelligheid gaat boven arbeidsethos. Gerdine* besluit dat ze ook maar even naar de wc moet. “Je bent een donderstraal,” antwoord ik. Ze trekt er een ultra-onschuldig gezicht bij. Precies daarop doelde ik.

Als ik na het afnemen van de so mijn lokaal verlaat, komt de conciërge naar me toe. “Heb jij zo nog speelkwartier?” vraagt hij. Als ik hem niet-begrijpend aankijk, verduidelijkt hij zijn vraag: “Heb je les, nu?” Er blijken leerlingen te willen werken in hun tussenuur. Of het lokaal daarvoor kan worden gebruikt. 

Zelf laat ik – conform de regels – geen leerlingen in een onbeheerd lokaal, maar er worden steeds vaker uitzonderingen gemaakt omdat er nu eenmaal geen goede werkplekken in ons gebouw zijn. Ik neem mijn nog onnagekeken proefwerken dus mee naar buiten en laat de conciërge aan zijn speelkwartier beginnen. Hij geeft de leerlingen toestemming om het lokaal te gebruiken.

Als ik vijftig minuten later terugkom, tref ik Gerdine* en Armin* in een hoek van het lokaal aan. De vloer ligt vol papiersnippers en Gerdine* loopt met een dikke zwarte stift het lokaal uit. “Die snippers moeten wel worden opgeruimd!” roep ik haar na. Zij roept dat ze dat wel even doorgeeft aan Armin* – die is er namelijk verantwoordelijk voor. Als mijn volgende groep leerlingen binnenkomt, ontdek ik pas alle andere sporen die de twee hebben achtergelaten: een met dikke zwarte stift getekend spinnenweb op de hoek van de tafel, de letters Cygnus in spiegelbeeld op het raam, een docentenmok die is volgeschreven met euforische teksten als U bent een topleraar! en Geluksmok!, een duiveltje op de muur en drie hele grote letters op de achterkant van de docentenstoel: DOM.

Ik kan mijn ogen niet geloven. Vijfdeklassers. Als Armin* zijn laptop komt halen, geef ik hem een uitbrander. “U heeft helemaal gelijk mevrouw,” is het enige wat hij erop te zeggen heeft. “Ik zal Gerdine* zeggen dat zij het op moet ruimen, want dit heeft zij gedaan.” Daarmee komt hij niet weg; ik sta erop dat hij na de les naar me toe komt, mét Gerdine*, zodat ze het samen opruimen en schoonmaken.

Natuurlijk gebeurt er niets en dus loop ik even langs de afdelingsleider. Op het moment dat ik de beschreven mok met een klap op zijn bureau zet, komt Armin* binnen. “U wilde mij spreken?” vraagt hij poeslief. Ik laat hem het verhaal aan de afdelingsleider vertellen, hij krijgt nog een standje en belooft ons vervolgens dat het allemaal in orde komt: hij heeft met Gerdine* afgestemd dat zij alles schoonmaakt.

Een uur later zit de werkweek erop. Ik wil de aula uitgaan, maar de klapdeur is dicht en er is bijna niemand meer. Gelukkig komt Armin* voorbij. “Wil je de deur even voor me openhouden, alsjeblieft?” vraag ik hem. Hij kijkt me stralend aan. “Voor u alles, mevrouw.” Ik mompel dat dat nou ook weer niet hoeft, zo overdreven, en probeer mijn lachen in te houden terwijl ik hem passeer. Weekend!

* De namen in dit blog zijn gefingeerd, uit respect voor de privacy van mijn leerlingen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *