Speurneuzen

Het is twee uur ’s middags. De zon schijnt en het is mijn laatste vakantiedag. De kinderen zitten in hun pyjama’s te legoën. Een week of vier heb ik praktisch buiten geleefd en het benauwt me hierbinnen. Ik wil eruit: het bos in, dolen door de stad – als ik maar niet tussen vier muren hoef blijven zitten wachten tot ik weer aan het werk mag.

Gisteravond had ik het al geprobeerd: ‘Zullen we morgen lekker op pad gaan, naar een speeltuin of museum?’ Maar de kinderen waren blij dat ze eindelijk weer eens even helemaal in hun zelfgebouwde Lego-stad konden vertoeven. Ik kreeg geen respons.

Hoe krijg ik mijn huismussen naar buiten?

Ik gooi het over een andere boeg: ‘Wie gaat er mee speurneuzen?’ Twee paar ogen kijken me nieuwsgierig aan. Nu moet ik wel met iets héél goeds komen. ‘Dan kiezen we een vorm of een kleur en speuren we naar dingen die die kleur of vorm hebben,’ verzin ik. ‘En dan maken we foto’s van alles wat we mooi vinden.’

JonneTom springt op van haar Lego-werkje. ‘Ja, ik!’ Voor ik het doorheb, staat ze aangekleed voor me.

We kiezen ROOD en hangen allebei een camera om onze nek. JonneTom blijkt een gepassioneerde fotograaf te zijn. In het begin klikt ze recht-toe-recht-aan, maar als ik haar vraag wat ze eigenlijk wil laten zien, wordt ze steeds creatiever.

Na tweeënhalf uur komen we thuis. ‘En?’ vraag ik, ‘wat vond je van het speurneuzen?’

‘Er is veel meer rood op straat dan ik dacht,’ antwoordt ze. Ik realiseer me dat we drie vliegen in één klap hebben geslagen: we zijn buiten geweest, hebben ons verwonderd over de wereld om ons heen én JonneTom heeft die wereld op haar geheel eigen, creatieve wijze weergegeven.

Ik ben heel trots op JonneTom. Daarom hierbij een selectie uit haar werk:

JonneTom, 22-08-2018
JonneTom, 22-08-2018
JonneTom, 22-08-2018
JonneTom, 22-08-2018
JonneTom, 22-08-2018
JonneTom, 22-08-2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tentverhaal

Eindelijk. Na vele enthousiaste verhalen van vrienden zijn ook wij dit jaar naar Charme geweest. Charme is een creatieve en kunstzinnige camping in Frankrijk, waar je dagelijks verschillende workshops kunt doen onder begeleiding van professionals, zoals schrijven, houtbewerking, zang, theater, dans, …

Ik nam me voor elke dag iets anders te doen en vooral ook een beetje buiten mijn comfortzone te werken. Zo heb ik rapteksten van Kraantje Pappie gezongen in een koor (om maar iets vervreemdends te noemen).

Er was echter één workshop die wél helemaal in mijn straatje viel: het maken van een tentverhaal geïnspireerd op de stijl van Jan Rothuizen. Ik kende deze stijl nog niet, maar verwerk zelf graag tekst in mijn tekeningen. Wat ik ook leuk vond aan deze workshop, was de journalistieke insteek; je observeerde de tent van een ander, noteerde wat je er allemaal aan opviel en vervolgens noteerde je waarover je graag meer wilde weten. Vervolgens kreeg je een kwartier de tijd om de bewoner van de tent te interviewen. Daarna ging je aan de slag: je zette het verhaal om in woord en beeld.

Hieronder het tentverhaal dat ik maakte van Judith, met wie ik een duo vormde:

Tentverhaal, opgemaakt door Hann van Schendel

Terwijl ik me verwonderde over de mysteries rondom Judiths tent (Waar is deze oude tent allemaal al geweest en van wie is die tent ernaast? Waarom staat daar een fles met jassenspray? En zou ze van merkkleding houden?), zat Judith bij onze blokhut, Bottet.

Hieronder vind je mijn ’tentverhaal’, gemaakt door Judith:

Tentverhaal, opgemaakt door Judith Vlagsma

De workshop viel niet buiten mijn comfortzone, maar kennelijk is dat niet altijd nodig voor een groot verrassingseffect; wat leer je veel over een ander als je eerst observeert en van daaruit je vragen stelt. We bleven weg van hobby’s, werk en gezin (dat kwam later alsnog) en zo ontstond er een ánder beeld en geluid: het tentverhaal.

En het leuke is: je kunt overal een tentverhaal van maken. Alles wat je ervoor hoeft te doen, is goed kijken, jezelf verwonderen en dan die vraag ook daadwerkelijk stellen.

Dansen in de regen

Iets na zevenen: bijna kinderbedtijd. De voordeur staat open en ineens begint het te regenen. Niet die regen die we al de hele maand juni hebben, maar echte regen: moessonmaandregen. De kinderen kijken hun ogen uit.

‘Wil je een rondje door de tuin rennen?’ vraag ik Jonne – en als ik haar een beetje weifelend maar verlekkerd naar het frisse, glanzende groen zie kijken, spoor ik haar aan: ‘Doe maar, is lekker!’

Melle doet er nog een schepje bovenop: ‘Gaan we samen?!’ Ze rennen een rondje en komen doorweekt terug. Jonnes haar druipt in haar ogen, maar ze straalt en is bepaald niet van plan het hierbij te laten. Als een kalf dat voor het eerst in de wei komt, dartelt ze in het rond.

‘Ingo, trek je laarzen aan, dan kun je ook!’ roep ik. Hij is doorgaans wel te porren voor een lolletje – zeker als dat lolletje van de gebaande paden afwijkt -, maar deze keer aanschouwt hij zijn zus van een afstand. Dan loopt hij naar zijn laarzen, trekt ze aan en zet voorzichtig één stap in de tuin. Melle pakt een waterpistool en spuit Ingo verder nat. Hij is om: gillend van plezier staat ook Ingo ineens midden in de tuin.

Ze dansen. Ze springen in de plassen. Ze houden het reservoir van hun waterpistool onderaan de regenpijp en spuiten elkaar nog natter. Jonne richt haar gezicht naar de hemel, houdt haar mond wagenwijd open en roept uitgelaten: ‘Van regen wordt water gemaakt!’

Ik denk aan vroeger, aan hoe ik urenlang heb gewandeld door de regen, hoe ik mijn haar en gezicht kletsnat liet regenen terwijl mijn rolstoel werd drooggehouden door een zwarte regencape (Knightrider was er niets bij). Door mijn kinderen herinner ik me hoe ongelofelijk heerlijk het is: dat het niets meer uitmaakt hoe hard het regent, want natter kun je toch niet worden.

Ik twijfel: zal ik ook…? Maar het is niet nodig. Dit zien, hun kinderlijke geluk, is puur genieten.

received_1151720724870316

Die meisje is heel mooi

Het is zaterdagmiddag. We zijn met z’n vieren in het Woeste Westen, een speeltuin waar kinderen lekker in de natuur kunnen ravotten. Als we net ons boven het kampvuur gebakken broodje op hebben, lopen we naar de speeltoestellen. Jonne roetsjt al met de kabelbaan over de sloot, maar Ingo blijft plotseling stokstijf staan.

‘Die meisje is heel mooi, mama,’ zegt hij zachtjes. Hij wijst in de richting van de schommel, waar een meisje van een jaar of acht met een paar vriendjes aan het spelen is. Zo te zien hebben ze een verjaardagsfeestje.

‘Wat vind je zo mooi aan haar?’ vraag ik.

‘Haar blauw-witte jurk,’ antwoordt Ingo. Hij denkt even na. ‘Eigenlijk vind ik alles mooi aan haar.’

Ingo draalt een beetje rond. Na een minuut of tien trekt hij de stoute schoenen aan en stapt op het meisje af, gaat vlak voor haar staan en kijkt haar lang aan. Als ze niet reageert, doet hij een stapje dichterbij. Het meisje neemt een handje chips uit haar zakje, eet het op en gaat verder met spelen.

‘Kom maar, Ingo,’ zeg ik, ‘dan gaan wij ook weer spelen.’

’s Avonds bij het naar bed gaan, vraagt Melle de kinderen wat ze het leukst van de dag vonden.

‘Die mooie meisje,’ zegt Ingo. Hij valt even stil. ‘Maar ze zág me niet.’ Zijn gezicht betrekt. Hij vraagt ons waarom we haar telefoonnummer niet hebben gevraagd, zodat ze een keer met hem kan komen spelen.

‘Ach Ingo,’ zegt Melle, ‘de wereld zit vol met mooie meisjes. Maar misschien zit je later wel op de bank met je vriendinnetje en dan kijken jullie in haar fotoboek, en dan zie je haar ineens, in haar blauw-witte jurk. Dan zul je haar vást herkennen.’

Ingo bloost. Hij heeft het flink te pakken.

Handel in luizen

Woensdagochtend, aan het ontbijt. We maken plannen voor de dag. Ineens realiseer ik me dat het de eerste woensdag na de vakantie is: tijd voor luizenpluizen. Elk kind op school wordt door ‘De kriebelclub’ gecheckt op luizen en neten. En terecht, want na vakanties is het vaste prik: als één kind ze heeft, hebben ze ze binnen de kortste keren allemaal.

We schrikken er inmiddels niet meer zo van. Vorig jaar in mei was het voor de tweede keer raak: vrijwel direct na het luizenpluizen ontvingen we een mailtje: Bij uw zoon/dochter zijn luizen en/of neten geconstateerd. Wij verzoeken u direct maatregelen te treffen. Even een paar keer goed kammen en een shampootje eroverheen, en het is weer klaar.

’s Middags op het schoolplein komt Jonne op me afgerend. ‘Mama, ik heb zéven luizen!’ roept ze trots. ‘En I. heeft er acht!’ Dan klimt ze bij me op schoot en doet ze er nog een schepje bovenop: ‘Ik heb er eigenlijk tien, want ik heb er drie van I. gekregen.’ Ik trek mijn hoofd een beetje opzij.

Thuis hebben we de luizenkam gelukkig paraat. Melle begint meteen een uitgebreide zoekachtie tussen Jonnes lange lokken, maar vindt niets.

‘Hebben ze de luizen gevangen, of hebben ze ze laten zitten?’ vraag ik. Dat weet Jonne niet. Zij lijkt zich er niet zo druk over te maken, maar voor de zekerheid kammen we Jonne ’s avonds voor het slapengaan nog een keer. Niet één luis of neet. Niets. Nada. We verschonen wel de bedden even, voor de zekerheid.

Als Jonne in bed ligt, fantaseren we over hoe de handel in luizen in zijn werk gaat: houden ze hun hoofden tegen elkaar? Vangen ze de luis en bewaren ze hem in hun postbakje, om hem later door te geven? Het begint ons overal te kriebelen; misschien moeten we onszelf ook maar gelijk even onder handen nemen.

De volgende ochtend kammen we Jonne nóg een keer.
‘Toch vreemd dat we niets vinden,’ zeggen we tegen elkaar.
Dan zegt Jonne: ‘Het was eigenlijk een grapje. Ik weet niet of ik luizen had.’

Stomverbaasd kijken Melle en ik elkaar aan. Er moet duidelijkheid komen. Nu. Ik besluit een WhatsApp-bericht te sturen aan de moeder van M., voorzitter van ‘De kriebelclub’: Heb jij vandaag Jonne geplozen en weet je of ze luizen had?

Al vrij snel krijg ik antwoord: Ja, ik heb haar inderdaad gecheckt en ze had niets: alle kindjes waren clean.

Melle en ik lachen stiekem in ons vuistje. Daar had ze ons mooi te pakken!

Lief en stoer

Op vakantie op de Veluwe. Ondanks het slechte weer besluiten we een dagje te winkelen in Apeldoorn. Ik trek er met Jonne op uit, Melle met Ingo. Meisjesdag en heertjesdag. Bij de koffie/appelsap en citroen-merenguetaart maken we een plan. Jonne kan wel wat nieuwe kleding gebruiken.

De laatste keer dat we serieus uit winkelen gingen, zo’n jaar geleden, kwamen we thuis met een hele tas vol roze:  roze jurkjes, roze shirtjes, roze broekjes, roze rokjes, roze sokjes. Haar lievelingskleur was roze. Iets anders kwam er niet in. Niet dat de voorliefde voor deze ‘meisjeskleur’ nou helemaal van binnenuit kwam. Nee, op school werd een korte blauw-groengeruite  broek voor meisjes domweg niet getolereerd. En hoe ga je daar als ouder nou mee om? ‘Je mag zelf bepalen wat je leuk vindt,’ is een prima advies, maar in de praktijk wordt een kind keihard afgerekend op een ‘afwijkende’ smaak.

‘Jij mag geen Spiderman-sloffen dragen, want dat is voor jongens,’ kreeg Jonne op school te horen. Ze ging ertegen in verweer, maar op haar eigen manier. ‘Als ik nou een staartje en een roze jurk neem,’ zo redeneerde zij, ‘kunnen die Spiderman-sloffen best.’ En zo geschiedde. Een jaar lang.

Na ons citroen-merenguetaartje gaan we op kledingjacht. Eerst maar eens de CoolCat in. De lift komt uit op de jongensafdeling.
‘Wil je gelijk naar de meisjesafdeling, of wil je hier ook nog even rondkijken?’ vraag ik haar. Ze begint te glunderen. ‘Hier kijken.’ Haar oog valt op een grijze sweater met vier superhelden erop. Die nemen we. Op de meisjesafdeling slagen we ook: we zien een grijze broek met stukjes nepleer en stoere ritsen, een zilveren sweater en een lekkere teddybeerachtige trui. Die is wel roze, maar van een andere orde dan Hello-Kitty-roze. Meer oudroze.

In de paskamer trekt Jonne eerst de broek en de superheldentrui aan. Ze bekijkt zichzelf in de spiegel en straalt. Dan zegt ze: ‘De jongens gaan me wel uitlachen, mama, maar dat geeft niets.’
‘Nee, lieverd, dat geeft ook niets. Jij bent heel lief én heel stoer. Dat vind ik juist zo mooi aan jou.’

De volgende ochtend kruipt ze bij me in bed. Haar voeten raken mijn scheenbeen.
‘Ik ben al bijna even groot als jij,’ zegt ze.
‘Ja, maar ik ben ook best klein, hè?’ (Op het schoolplein wordt wel eens gefluisterd dat ik een liliputter ben. Pijnlijk vind ik dat – niet voor mezelf, maar voor Jonne. Het is al zo moeilijk om zélf te oefenen met anders-zijn, maar aan het anders-zijn van je moeder kun je helemaal niets doen.)
‘Ja, maar dat geeft niets, mama,’ zegt ze, en ze nestelt zich tegen me aan, ‘want jij kúnt wel heel veel. En je wéét ook heel veel.’

Ik voel me zo trots als een pauw. Trots op mijn lieve, stoere dochter.

Wiebeltand

Jonne en Ingo logeerden deze zomer twee weken zonder ons bij mijn ouders. We belden wel af en toe, maar de echt relevante dingen bespreek je live; toen wij de auto voorreden bij het ieniemieniehuisje van mijn ouders en de kinderen het pad af kwamen rennen, riep Jonne al uit de verte: “Moet je eens voelen, ik heb een wiebeltand!”. In twee weken tijd kan veel gebeuren.

Het duurde nóg twee weken voor de tand er eindelijk uit zou gaan. Twee weken in spanning: wanneer zou het gebeuren? En hoe? Ik kon bijna voelen hoe dat ook alweer was: een tand die enkel nog met een heel dun draadje vast zat aan je tandvlees, dat kriebelige gevoel in je buik als je hem ronddraaide… Je durfde hem er niet uit te trekken, dus bond je er maar een touwtje om. Wij hadden thuis elektrische schuifdeuren; die bleken veel te langzaam om er een tand mee uit te trekken, dus reed ik maar met die deur mee, zodat de tand er vooral niet uit ging.

In die twee weken zag ik op Facebook een paar foto’s voorbijkomen van kinderen die Jonne waren voorgegaan. Het viel me op dat die foto’s iets met elkaar gemeen hadden: de gezichtsuitdrukkingen waren magisch: er straalde trots vanaf. Daar wilde ik meer van weten en ik begon aan een kunst-, of eigenlijk onderzoeksprojectje: op Facebook riep ik ouders op mij een foto te sturen van hun kind dat nét zijn eerste tand had verloren. Daarbij stelde ik de vraag of het kind iets had gekregen toen de tand eruit ging, en zo ja: wat?

Zeven foto’s kreeg ik en inderdaad, de gelijkenissen zijn treffend: trotse, stralende koppies.

melktandenproject1

melktandenproject 2

melktandenproject 4

De ‘beloningen’ liepen uiteen: één van de zeven kinderen kreeg niets, een ander een spelcomputer met spelletjes. Het merendeel kreeg een muntje van de alom bekende tandenfee, die je tand komt weghalen onder je kussen. Dat concept heb ik nooit begrepen. Bij ons thuis bewaarden we mijn melktanden, tot mijn moeder ze later liet verwerken in een ketting en haar trouwring. Toen ik dat aan Jonne vertelde, wilde zij ook wel zo’n kettinkje. We kochten dus maar gewoon een tandendoosje; aan de mythe van de tandenfee had ik toch al een einde gemaakt.

Toen ik op mijn eerste schooldag uit mijn werk kwam, stond Melle me op te wachten in de gang. Uit de kinderkamer klonk luid gegiechel. “Schat, wil je even iets voor me opzoeken op je computer?” vroeg Melle. Nietsvermoedend startte ik mijn computer op. Het eerste wat ik zag, was een schermvullende foto van Jonne, met een enorm gat tussen haar onderste melktanden. Bij het horen van mijn bewonderende kreet, kwam ze uit haar kamer gerend. Trots als een pauw.

De dag erna zijn we naar het Aboriginal Art Museum Utrecht gegaan, om het te vieren met een appelsapje en een bonbon. En ’s avonds extra goed tandenpoetsen!

P1030480

Alleen mama's borsten

Borstvoeding is goed. Voor het kind, maar ook voor de moeder. De band tussen moeder en kind wordt versterkt – daar geloof ik in. Ik heb Ingo gevoed tot hij negen maanden was. Ook daarna is hij gefascineerd gebleven door mijn borsten. Als hij ’s ochtends even tussen ons in komt liggen of een kijkje komt nemen als ik onder de douche zit, gaat er al snel een vingertje richting mijn tepel.

“Borst!” roept hij dan blij, wat wordt opgevolgd door onze vaste uitwisseling van zinnen:

“Heeft Ingo melk uit gedronken toen Ingo nog een baby was.”

“Ja, daar heb jij melk uit gedronken. En Jonne ook.”

“Ik heb in jouw buik gewoond.”

“Ja, en toen je geboren werd, dronk je melk uit mijn borst.”

Tevreden draait hij zich om in bed, of verlaat hij de badkamer.

Onlangs ontdekte hij iets nieuws: andere vrouwen hebben ook borsten. Zodra de kans zich voordoet, grijpt hij er met beide handjes naar. Het resultaat? Giechelende, kreetjes slakende of Oooow?-roepende, wenkbrauwoptrekkende vrouwen. Gelukkig zijn het altijd bekenden bij wie hij dat doet – oma, de oppas, een vriendin of een van mijn verzorgsters. Enigszins gênant, maar geen wereldramp. Ik zeg dat hij het niet mag doen en met zijn innemende lach is iedereen het voorval alweer vergeten.

Tot ik vorige week met Ingo uit winkelen was in een kinderkledingwinkel. Daar staat een leuke helikopter, waarin hij graag speelt terwijl ik de items in de uitverkoop check. Hij liep er gelukzalig rond, maar het onvermijdelijke kwam: ik was klaar met winkelen en wilde gaan. Ingo moest terug op schoot. Slecht plan, mama; dat was niet de bedoeling.

Op zo’n moment zou ik zo graag gewoon een moeder zijn met normale benen onder haar kont. Een moeder die haar weigerende peuterpuber gewoon over haar schouder zou gooien en hem in haar bakfiets zou zetten.

“Kom je op schoot, Ingo? We gaan.”

“Nee, hoor.”

“Jawel, Ingo, ik wil naar huis.”

Hij nam niet eens de moeite zich naar me om te draaien – een simpel telraam was interessanter. De verkoopster, die zelf ook kinderen heeft en die waarschijnlijk wél zo’n moeder is die haar peuterpuber over de schouder gooit, was gelukkig bereid zich over de mijne te ontfermen. Ze bukte zich naar hem toe om hem op te pakken. Even stribbelde hij tegen en toen gebeurde het: met twee handen greep hij haar borsten vast. De vrouw slaakte een gilletje, deinsde even terug, begon toen te lachen en zette hem beslist bij mij op schoot. Bestraffend sprak ik Ingo toe, waarna ik beschaamd de winkel verliet.

Het was dringend tijd voor een goed gesprek.

“Ingo, je mag niet aan borsten van andere vrouwen komen.”

“Waarom niet?”

“Dat vinden ze niet leuk.”

“Maar ze moest lachen.”

“En toch vond ze het niet leuk. Jij bent niet haar kindje. Zij heeft eigen kindjes die melk uit haar borsten hebben gedronken.” Even was het stil. “Je mag het écht niet meer doen. Afgesproken?”

“Alleen mama’s borsten?”

“Ja, alleen mama’s borsten.”

Wanneer ga ik hem vertellen dat mama’s borsten ook niet meer mogen, en dat andere borsten opeens weer leuk zijn?

Rolstoelhinkelbaan

Jonne heeft zin om te stoepkrijten en ik ga mee de tuin in. Het weer is pet, maar wat gaat er boven ouderwets buitenspelen op een regenachtige dag? Toen ik een jaar of vijf was, net als zij nu, deerde een beetje water mij ook niet. Tegenwoordig kom ik te weinig buiten. Even doorbijten.

Al snel doet Jonne wat ze altijd doet als er stoepkrijt in de buurt is: ze tekent een hinkelbaan. Dat heeft ze niet van mij, maar van haar oma Mieke. Die hinkelde er wat op los, als we de verhalen mogen geloven. Jonne heeft van haar de leukste spelletjes geleerd, zoals springen naar de hemel, of gooien met een blikje. Daar waar het blikje valt, mag je de tegel niet raken. Of juist wel.

In haar enthousiasme tekent Jonne haar springvakken steeds kleiner: zó klein, dat het haar moeite kost om de cijfers erin te schrijven.
“Misschien kun je één stoeptegel per vakje gebruiken.” Spelenderwijs ontdekken en zo, akkoord. Maar moet je geniale ideeën dan helemaal wegstoppen als ouder?

Jonne bestudeert de stoeptegels en kijkt me vervolgens vol afgrijzen aan. “Jij hebt er hélemaal geen verstánd van, mama!”

“Dat klopt, Jonne.” Het heeft weinig zin om dat te ontkennen. “Maar ja, ik heb natuurlijk ook nooit gehinkeld, hè?”

Dan springt ze op, het emmertje stoepkrijt in haar hand. “Ik ga een rolstoelhinkelbaan voor je maken!”

En daar staan de eerste lange lijnen al op de stoep van de buren. Binnen enkele minuten tekent zich een soort langwerpig vlak af, dat in tweeën wordt gedeeld door een middenlijn. Aan de linkerhelft zet Jonne zorgvuldig tien streepjes, de rechterhelft laat ze open. HANNIE schrijft ze in dat deel.
“Nu kun je er zó overheen rijden.” Ze maakt er een handgebaar bij.

Ik zet mijn rolstoel in beweging en waag de sprong. Hinkelen is heerlijk, ook in de regen.

Spiderman (m/v)

Meisjesdagen zijn altijd leuk, maar soms heb je een fantástische meisjesdag met je dochter. Zo één hadden wij er afgelopen dinsdag.We gingen een dagje naar Utrecht.

Eerst genoten we van een heerlijke lunch bij Sector 3, daarna winkelden we bij Dille & Kamille en Oil & Vinegar tot we weer dorst hadden en toen gingen we naar het Museum voor hedendaagse Aboriginalkunst, waar we een drankje namen met een heerlijke Australian bonbon. Natuurlijk gingen we ook het museum in: Jonne ontving aan de balie een gevulde safari-jas met een speurtocht, wat het museum echt heel leuk en toegankelijk maakte: we hebben er zeker anderhalf uur rondgeneusd met het opdrachtenboekje, een loep, kompas, potloden, krijtjes en spannende rolstiften. We ontdekten Australië en de hedendaagse Aboriginalkunst, die overigens erg divers bleek te zijn: van vrolijk geel tot somber bruin. Jonne vond het allemaal fantastisch, hoewel haar voorkeur uitging naar een schilderij met veel roze.

Roze is Jonnes lievelingskleur. Ze heeft onlangs roze Spaanse flamencoschoenen met zwarte stippen van me gekregen, die ze alleen aan mag als er een feestje is. Als de gelegenheid er naar is, grijpt ze die met beide handen aan. Als Jonne een beker of bordje mag kiezen, neemt ze het roze. Haar teennagels lakt ze het liefst met roze nagellak.

Die liefde voor roze is ontstaan toen Jonne een paar weken op school zat. Op haar eerste dag had ze heel trots een groen/blauwgeruite broek met een blauw T-shirt aangetrokken, wat haar nieuwe klasgenoten in verwarring bracht: was ze nu een jongen of een meisje? Hoewel ik tot dan toe nauwelijks had stilgestaan bij Jonnes kledingkeuze – Jonne is gewoon Jonne -, maakte ik me op die eerste schooldag wel zorgen over de vragen van haar klasgenoten: zou ze niet te veel afwijken van het ‘geaccepteerde’? Af en toe probeerde ik haar eens een jurk of rok te laten dragen, maar ik kwam erachter dat die pogingen weinig kansrijk waren zolang ik degene was die die kleding kocht: Jonne liet de meeste jurken en rokken links liggen. Waar ze alle broeken en stoere shirts zonder morren aantrok, bleek ze zeer kieskeurig te zijn als het ging om iets meisjesachtigers.

Daarom kopen we tegenwoordig haar kleren samen. En zo komt er af en toe een felgekleurde stippelrok in haar garderobe terecht, die ze dan vrolijk combineert met een T-shirt met auto’s of apen. Ik vind dat leuk en honderd procent Jonne. Gek genoeg zitten er haast nooit roze kleren bij.

Tijdens onze laatste meisjesdag, afgelopen dinsdag, besloten we na het museumbezoek nog even naar de H&M te gaan voor een regenjas. Op de meisjesafdeling werden we overspoeld met roze, maar Jonne koos voor een bordeauxrode regenjas (met een roze rits). Eigenlijk is het te gek voor woorden dat de winkel al voor je kind bepaalt wat een meisje en wat een jongetje hoort te dragen; toen we even later over de jongensafdeling liepen, zagen we opeens kleuren die Jonne veel meer aanspreken: blauw en groen. Ik probeerde Jonne hierop te attenderen, maar ze was afgeleid door iets véél mooiers: daar, even verderop, hing een écht Spidermanpak! Ze rende ernaartoe, aaide over de nagebootste spiermassa en glunderde van top tot teen.
‘Mama, mag ik…?’ vroeg ze.

Vreselijk vind ik ze, die rages van Minnie Mouse, Spiderman, Cars, Hello Kitty en Dora. Ze plaatsen kinderen in een genderhokje en voor ze het weten, is hun (v) lievelingskleur roze, of worden het een soort vechtmachientjes (m). Daar komt bij, dat deze rages veel genderneutraal speelgoed juist uitsluiten. Waarom wordt Molletje niet gehypet? Omdat hij niet extreem stoer/snel is en ook niet extreem mooi/roze. Ik vind het belangrijk dat kinderen hun eigen smaak ontwikkelen, en niet die van de stereotiepe commercie. Misschien vond ik het juist daarom zo leuk, dat Jonne uitgerekend voor een Spidermanpak koos. Ik zei dus ‘ja’.

De volgende twee dagen liep Jonne erbij als Spiderman en wilde ze alleen maar worden aangesproken met ‘Spiderman’, waarvan ik al snel ‘Spidey’ maakte.
‘Ik ben heel sterk en ik kan heel goed klimmen en ik heb hele grote borsten!’ riep ze naar iedereen die het horen wilde.

Melle genoot zichtbaar van Jonnes nieuwe passie. Hij kwam thuis met een roze T-shirt voor Jonne, met een afbeelding van Spiderman en de tekst: ‘I love Spidey’. Ook keek hij een paar afleveringen van Spiderman uit 1967 met haar, waarbij hij uitlegde dat Spiderman geen boef is, maar iemand die mensen in nood helpt. En dat hij geen borsten heeft, maar één borst.

Haar pak trok ze niet meer uit. Ik liet haar maar. Ook in het pannenkoekenrestaurant, waar zes meisjes met hun ouders kwamen spelen.

‘Is dat een meisje?’ vroeg er een.

‘Ja hoor,’ zei Jonne, en toen ze haar niet geloofden, trok ze haar spierballenborst naar beneden en haar masker af. Onder dat stoere, sterke pak, bleek een meisje te zitten in een roze T-shirt. Mijn enige, echte Spiderman (v)!

P1020362 P1020334

Meisjesdag

Toen mijn vriendin M. en ik allebei net een dochter hadden, bracht M. me een nieuwe term bij: ‘Meisjesdag’. Zij doelde hiermee op dingen met je dochter doen die je niet direct met je man of zoon zou doen: koffie (respectievelijk appelsap) drinken, chocolade eten en winkelen. Hoewel ik al die dingen ook graag met Melle doe, en ik met vrouwen of meisjes ook typische ‘jongensdingen’ doe (zoals schaken), heb ik de term in ere gehouden: sinds Jonne naar school gaat, hebben zij en ik elke woensdagmiddag Meisjesdag. We gaan dan steevast naar de bakker voor een zesgranenbrood, naar de Bagels & Beans voor een latte macchiato, een appelsap en een chocodadel en tot slot naar de Hema voor panty’s of nagellak. Aan het eind van de middag, als we weer teruggekeerd zijn, klaagt Melle erover dat ik Jonne te veel verwen; dikwijls komen we thuis met onzinnige hebbedingetjes, zoals een puntenslijper, een pen die geluid maakt of nieuwe kleren. Ik vind: dat mag op Meisjesdag.

In het begin vond ik het best spannend om alleen met Jonne op pad te gaan. Ze gehoorzaamde niet altijd, kon niet zelf haar jas aan- of uittrekken en durfde buiten de deur niet zonder hulp naar de wc. Bovendien kon ze nog niet zo ver fietsen. Gelukkig heeft Meisjesdag de kwaliteit om dit soort obstakels te overwinnen: ik vervoerde haar op schoot en vroeg een serveerster om haar jas uit te doen. Jonne haalde vervolgens wat speelgoed uit de kinderhoek en kwam lekker aan tafel spelen, terwijl we genoten van onze drankjes. We kletsten en speelden tot Jonne naar de wc moest, waardoor ik haar kon leren dat ik er voor haar was, ook al kon ik haar niet vasthouden op de wc: ik vroeg een serveerster om met haar mee te gaan en de deur open te laten, zodat Jonne mij kon zien en horen. Het opruimen van speelgoed ging gemakkelijker dan thuis; ze liet me trots zien dat ze precies wist waar alles moest worden teruggelegd. Voor het aantrekken van Jonnes jas kon ik altijd terecht bij de bediening: dat is het voordeel van een meisjesstamcafé.

De laatste weken is onze scope zich aan het verbreden. Sinds Jonne haar jas kan aan- en uittrekken en zij met mij naar het invalidentoilet durft, zelf de auto kan instappen en haar gordel kan vastmaken, gaan we ook IJburg af. Zo wordt Meisjesdag pas écht leuk. Samen met mijn jeugdvriendin A. en diens dochter gingen we naar het Rijk der Kabouters en samen met Jonnes vriendinnetje Y. en diens moeder naar de film Emma en Casper (zie blog). Meisjesdag beperkt zich dus niet tot twee meisjes – hoe meer zielen, hoe meer vreugde -, maar ook met z’n tweeën nemen we het ervan.

Vanmiddag bijvoorbeeld gingen we naar Westerpark. De gezelligheid begon al in de auto: luidkeels meezingend met Klein Orkest (‘Kijk uit voor de kinderverslinder‘) en babbelend over verkeersregels reden we naar de Westergasfabriek, waar we heerlijk hebben geluncht: American pancakes met aardbeien en ahornsiroop voor mevrouw – die ze netjes met mes en vork verorberde – en een broodje hummus voor mij. Daarna reden we naar avonturenspeeltuin het Woeste Westen, waar Jonne al menigmaal een nat pak haalde omdat ze van een vlot viel of in een sloot sprong, maar vandaag waren we overal op voorbereid: achterop mijn rolstoel hing een tasje met een badpak, zwembandjes en een handdoek.

Toen het natte pak uitbleef, zijn we naar het pierenbad gegaan: gewoon, omdat de zon scheen en wij nergens naartoe hoefden. Het was prachtig om te zien hoe Jonne zichzelf omkleedde, zelf haar zwembandjes opblies en mij haar liet coachen met insmeren en afdrogen. Zij genoot van het spelen in het water, ik genoot ervan naar haar te kijken. Voor het eerst waren we gewoon een moeder en dochter, zoals al die andere moeders en dochters in Westerpark. Gewoon, als in vanzelfsprekend.

Na het zwemmen aten we een stukje Tony’s Chocolonely onder een boom. Je kunt het moeder-/dochterschap op zoveel manieren vieren, maar… zonder chocola geen Meisjesdag!

De wortel is eruit

Half november. Jonne gaat een nachtje logeren bij mijn vriendin M. en haar kids. Als we daar aankomen, schallen er Sinterklaasliedjes uit de stereo en staat er een grote bak pepernoten op het bijzettafeltje in de voorkamer. De dochter, Jonnes vriendinnetje, zit al voor de buis – het geluid nog uit, want anders horen we de Sinterklaasliedjes niet meer -; straks komt de landelijke intocht van Sinterklaas op tv. Jonne schuift aan en kijkt met een schuin oog naar de bak vol schuimpjes, pepernoten en chocoladecenten. In Sinterklaas lijkt ze minder geïnteresseerd dan haar vriendin, die van opwinding nauwelijks stil kan blijven zitten.

De volgende dag gaan ze Sinterklaas in het echt zien, want dan vaart de goedheiligman met zijn Pieten over de grachten in Utrecht. “Als we de Sint hebben gezien,” had mijn vriendin me ingelicht, “mogen mijn kinderen ’s avonds voor het eerst hun schoen zetten.” Hoewel Jonne dan alweer thuis is en wij eigenlijk niet te veel drukte willen rondom Sinterklaas, halen wij toch maar een cadeautje in huis. Gelijke monniken, gelijke kappen.

Het ritueel gaat precies zoals ik het mij herinner van vroeger: strategische plek bedenken voor de schoen (Piet moet er wel bij kunnen), schoen zetten. Liedje zingen. Wortel in de schoen. Tekening erbij. Jonne kent al twee Sinterklaasliedjes, die ze uit volle borst zingt. Dat heeft ze zeker op school geleerd.

De volgende ochtend rent Jonne de woonkamer in, waar haar schoen staat. Een opgelaten kreet: “De wortel is eruit!” Ze laat het pakje links liggen en loopt linearecta naar de koelkast, die ze opentrekt. “Even kijken of Piet de wortel niet heeft teruggelegd,” zegt ze. Als dat niet zo blijkt te zijn – Melle kent onze dochter -, pakt ze haar cadeautje uit. Het is een trommeltje, waarin ze fruit mee naar school kan nemen. Ze wordt de week erop namelijk vier.
“Dat heeft Sint slim bedacht,” zeg ik.
“Heb jij hem dat verteld?” Ze kijkt me vertwijfeld aan.
“Nee hoor; Sinterklaas weet alles, over alle kindjes.” Niet lachen nu.

Een week later komt Sinterklaas met de boot aan op IJburg. Jonne mag verkleed als Roze Piet en Ingo krijgt een mijter op zijn hoofd. Als Jonne die avond weer haar schoen mag zetten, zegt ze: “Nee hoor, dat hoeft niet, want ik heb mijn schoen al een keer gezet.”
“Maar je mag wel twee keer je schoen zetten, hoor. Nu is Sinterklaas toch op IJburg aangekomen?” Dat trekt Jonne over de streep; ze zet toch haar schoen.

Als we haar die avond naar bed brengen en de dag met haar doornemen, zegt Jonne: “Dat was niet dezelfde Sinterklaas als die ene, hoor.” Verbaasd kijken we haar aan. “Die had geen bril.”