Eind mei. Ik voel me al weken niet lekker: als ik ’s ochtends onder de douche vandaan kom, kruip ik het liefst weer in bed en ik heb zelfs de leerlingen al in de klas moeten achterlaten, omdat ik me in één keer hondsberoerd voelde. Hoe lang duurt dit nu al, een week of drie, vier?
“Ben je zwanger?” vraagt mijn collega als ik met mijn hoofd boven de prullenbak hang.
“Onmogelijk,” antwoord ik: “ik heb een spiraal.” Ik barst in huilen uit en vertel haar waar ik bang voor ben: baarmoederhalskanker, of erger nog misschien.
Op aandringen van een andere collega besluit ik een afspraak te maken met mijn huisarts, maar die blijkt op vakantie te zijn. Op het spreekuur bij haar vervanger vertel over mijn klachten, er wordt bloed geprikt en een uitstrijkje gemaakt. De baarmoeder ziet er wat onrustig uit, aldus de vervangende arts. Over een kleine week kan ik terugkomen voor de uitslagen. Ik voel mij er niet gerust op.
Na een week in spanning is mijn eigen huisarts er gelukkig weer. Ik blijk een ijzertekort te hebben en krijg ijzerpillen voorgeschreven, die de vermoeidheid zeker zullen doen verdwijnen. Wel raadt mijn huisarts aan een röntgenfoto van de baarmoeder te laten maken om ernstige zaken uit te sluiten. Op weg naar huis bel ik mijn collega om haar gerust te stellen: waarschijnlijk gewoon een ijzertekort. Maar ik weet dat dat niet de misselijkheid verklaart. Daarom neem ik toch maar even een zwangerschapstestje mee. Gewoon, om het uit te sluiten.
De volgende ochtend zit ik op de wc. Melle ligt nog te slapen, als ik mijn hulp Raquel vraag de test aan te geven.
“Als het een meisje wordt, noem je haar Raquel,” zegt ze. Deal.
Na het plassen praten we over koetjes en kalfjes, terwijl ik op de uitslag van de test wacht. Onwillekeurig valt mijn oog op het teststaafje: één rood streepje… twee rode streepjes. Ik kijk naar Raquel en noem langzaam haar naam. Ze slaat haar handen voor haar mond en begint te roepen: “Ik maakte een grapje, je hoeft haar niet Raquel te noemen!” Dan wek ik Melle. Hoewel hij nog niet helemaal wakker is, dringt de boodschap snel tot hem door.
We maken een spoedafspraak bij de huisarts, waar we een uur later al op het spreekuur kunnen verschijnen. Ook voor haar is het een raadsel waarom ik – ondanks het spiraal – zwanger ben geraakt. Als ik het spiraal niet heb verloren, heb ik een verhoogde kans op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Ook als het vruchtje in de baarmoeder zit, is het nog maar de vraag hoe het verder moet met de zwangerschap. Het verwijderen van een spiraal tijdens een zwangerschap is namelijk risicovol.
De volgende dag al kunnen we in het ziekenhuis terecht voor een echo. De echoscopiste vindt met haar apparaat al snel een vruchtje, met een mooi kloppend hart. Het mijne slaat ervan over. Er wordt een gynaecologe bijgehaaald. “Vreemd,” zegt ze, “er zit geen spiraal in je baarmoeder. Ben je hem verloren?” Ik antwoord dat ik hem – voor zover ik weet – niet heb verloren, en vraag of ik dat niet zou moeten hebben opgemerkt. Straks denkt Melle nog dat ik hem heb gepussytrapt! Maar gelukkig wordt het spiraal gevonden: in mijn baarmoederhals. Binnen een minuut is het eruit. Het hartje van de baby klopt vrolijk verder, alsof er niets aan de hand is. Acht weken zwanger!
Dit verhaal speelt zich af tussen 31 mei en 8 juni.