Grip

grip

Als je het voornemen hebt elke dag een uur te lezen, lees je nog eens wat. Nu vond ik wederom een boek dat al een paar jaar in mijn kast op mij stond te wachten: ‘Grip’ van Stephan Enter.

‘Grip’ gaat over de veertigjarige Paul en Vincent, die samen naar Wales reizen om Martin en Lotte op te zoeken. De vier waren in hun studententijd klimvrienden en ze hebben indertijd samen een zomer doorgebracht in de bergen van Noorwegen. Daar is Lotte een ‘ongeluk’ overkomen waar alleen Paul getuige van is geweest. Was het wel een ongeluk, en als dit niet zo was: probeerde Lotte zich van het leven te beroven? Om deze vragen draait het verhaal, dat door drie verschillende vertellers wordt verteld.

Het meervoudig vertelperspectief geeft de lezer inzicht in Lottes beweegredenen, terwijl de drie vertellers slechts beperkte (maar wel aanvullende) informatie over de gebeurtenis hebben.

Zo begint het verhaal vanuit het perspectief van Paul, die bij het ongeluk aanwezig was. Op weg naar Wales overdenkt hij de gebeurtenis en herinnert hij zich dat Lotte, vlak nadat ze een onvoorzichtige stap had gezet en door een gletsjer zakte, tegen hem had gezegd: “Het was een ongeluk – goed?”. Paul neemt zich voor Lotte nu, na twintig jaar, te vragen wat haar toen bezielde. Tijdens de treinreis leest hij een artikel op de voorpagina van de krant: de mensheid zal onsterfelijk worden. Hij raakt gefascineerd door deze stelling.

Het tweede deel van het verhaal wordt verteld vanuit Martins perspectief. Zijn functie in het verhaal is laten zien dat Lotte en hij elkaar eigenlijk niet echt kennen; hij is nooit verliefd op haar geweest en het had hem verbaasd dat ze hem had uitgekozen. Ook heeft hij het gevoel dat ze iets voor hem achterhoudt, wat te maken heeft met het ongeluk tijdens de zomer in Noorwegen. Inmiddels wonen ze prachtig en hebben ze een kind, maar echt goed passen ze niet bij elkaar. Zonder overleg met Lotte heeft hij Paul en Vincent uitgenodigd, eigenlijk tegen haar zin in. De vrienden zijn elkaar na die ene zomer uit het oog verloren en Lotte vraagt zich af waarom Martin hen weer bij elkaar wil hebben.

Tot slot lezen we het verhaal van Vincent. Nu vallen de puzzelstukjes samen, want hij blijkt Lotte tijdens hun klimvakantie te hebben afgewezen toen zij hem de liefde verklaarde. Lotte blijkt kapot te zijn van die afwijzing, waarna ze zegt dat ze zich dan wel aan de eerste de beste voorbijganger zal binden. Dat wordt Martin, die na haar ‘ongeluk’ met haar meereist naar het ziekenhuis. Vincent kan het niet verkroppen dat ze uitgerekend Martin koos – de man met wie ze altijd de draak staken. Hij vraagt zich af hoe het gelopen zou zijn als hij haar liefde had beantwoord.

Door deze drie vertelperspectieven wordt duidelijk waarom Lotte zich bijna van het leven beroofde, maar geen van de personages zal dit ooit te weten komen.

Het verhaal zit dus goed in elkaar: stukje bij beetje worden de open plekken ingevuld. Toch is dat niet de grootste kracht van dit boek. De thematiek – vergankelijkheid, spijt, vriendschap – is diepgaand en interessant. Hoe belangrijk zijn de keuzes die je in je leven maakt, en zou dat anders zijn als we onsterfelijk waren?

Daarnaast wordt de lezer de bergen mee ingenomen op zo’n levensechte manier dat ik zelf geen bergtocht meer hoef te maken om het te hebben ondervonden. De sfeer en landschapsomschrijving doen me enigszins denken aan ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans, maar nog gedetailleerder maak je mee hoe een klimmer zich voelt als zijn leven aan een zijden draadje hangt:

Het was er weer, meteen – het intense dat het klimmen destijds had gegeven, de overweldigende sensatie van vrijheid en geluk, waarin niet je voeten en handen de berg beklommen maar waarin de rots en de hemel en de zuivere lucht je leken mee te nemen – mee, mee omhoog. Een roes, een omarming van vergetelheid waarin je echter tegelijkertijd meer dan ooit leek te leven, waarin al je zintuigen tot verrukking werden gebracht. Want wat een genot was het stoffelijk te zijn, een lichaam te hebben en dat zo te voelen – elke aanraking, elk pijntje zelfs; wat een genot je spieren te kunnen aanspannen en met gebalde energie meter na meter soepel naar boven te grijpen. De sensatie werd nog verhoogd door het contact van zijn blote vingers en voeten met de kale steen, die trouwens helemaal niet zo warm aanvoelde maar juist bij elke aanraking warmte uit hem leek te zuigen – en ook dat paste precies in zijn herinnering.

Stephan Enter legt ook elders in het verhaal een verband tussen de klimsport en de vergankelijkheid van het leven, als hij stelt dat we eenzaam sterven: klimmers kijken voor een dodelijke val soms iemand als laatste in de ogen wiens achternaam ze niet eens kennen. We staan er alleen voor, lijkt hij te willen zeggen, en daaraan kan geen onsterfelijkheid iets veranderen.

Het boek is echt een aanrader voor wie geïnteresseerd is in klimmen, jongensvriendschappen en terugkijken op de jeugd. Als je echter zoekt naar de weemoedige toon die het boek ook oproept, kun je beter Remco Campert of Thomas Verbogt lezen.