Stadsgezichten – Zweden III

25 augustus 2008

Verzuchtingen over het weer in Zweden blijken geen kwaad te kunnen: zowel gisteren als vandaag was het heerlijk zonnig! En wat blijkt? Een stad als Malmö is in de zon gelijk zoveel mooier dan bij regen. Waar terrassen er eergisteren nog wat druilerig en verlaten bij lagen, waren ze gisteren rijkelijk gevuld met hordes gelukkige mensen. Ook wij hebben het buitenleven opgezocht; na een mooie stadswandeling door het oude stadsgedeelte hebben we huisgemaakte ijsthee gedronken op een miniterrasje in de zon, waarna we het Design Center hebben bezocht.

Hieronder zie je wat foto’s die we gisteren in Malmö hP8242512ebben gemaakt.P1030775P8242527 P8242521 P8242509P8242508P8242535

De foto’s van het kerkinterieur zijn gemaakt in de St. Petri Kyrkan, die er aan de buitenkant behoorlijk donker uitziet, maar die aan de binnenkant verrassend licht blijkt te zijn.

Nog mooier dan Malmö is Lund, een universiteitsstad zo’n kwartier treinen van Malmö vandaan. Studentensteden zijn overal hetzelfde: het barst er van de fietsen en mooie gebouwen en het voedsel is er goedkoop maar slecht. Het grote voordeel van Lund is dat je niet ver hoeft te lopen om de bezienswaardigheden te zien. Alle mooie gebouwen liggen rondom een park, waar het heerlijk vertoeven is; je hoeft je maar een kwartslag te draaien en je valt van de ene verwondering in de andere.

P8252556_2P1030791P8252558_2P1030790

Regen in Malmö – Zweden II

23 augustus 2008

Mijn regencape – een zwart, vervaarlijk ding, waaronder alleen mijn halfverregende gezicht en een paar plukken haar nog zichtbaar zijn – heeft vandaag zijn dienst bewezen. Dag 1 in Malmö was een natte dag. En dan hebben we het niet over Nederlandse regenbuitjes, maar over Zweedse, hardnekkige regen – zonder (half)droge momenten waarop je snel even naar de winkel kunt rennen om een paraplu te kopen.

Gelukkig praten de Zweden nog liever over het weer dan wij Nederlanders, en is er gespreksstof genoeg voor de hele dag. Hoe vreselijk het weer vandaag was en gisteren ook al, en dat het er morgen niet beter op wordt. Wanneer hadden we ook alweer bedacht dat Zweden een goede vakantiebestemming zou zijn?

Toch heeft het toerisme niet onder het weer te lijden. Integendeel: Malmö kent vele binnenactiviteiten, waaronder een paar bijzondere musea. Vandaag belandden we in de Konsthall, waar ze niet alleen hedendaagse kunst op het menu hebben staan, maar ook heerlijk voedsel voor weinig geld. Er is keuze uit drie menu’s: vegetarisch, vlees of vis. Daarnaast mag je onbeperkt genieten van zelf af te snijden brood, verschillende salades en koffie en thee.

Deze vorm van lunchen zorgt ervoor dat je ’s avonds niet heel uitgebreid uit eten hoeft; je hebt alle voedingsstoffen al binnen en de kwaliteit is niet te evenaren in een doorsnee restaurant. Daarom kunnen we ons voor het diner beperken tot een snelle, zelfbereide hap.

Het hostel heeft een schone keuken met alles wat een beetje kok zich maar wenst: oven, broodrooster, kookplaten, koelkasten, magnetron, schalen, pannen, bestek (zelfs kaasschaven ontbreken niet), waterkoker, bekers, glazen en allerlei roergerei. Over alles is nagedacht:
– alle elektrische apparaten hebben een tijdsbegrenzer;
– de koelkasten worden op drie verschillende dagen schoongemaakt; je wordt dus verzocht je spullen voor die tijd weg te halen en in een andere koelkast te doen – alles wat er nog ligt, wordt weggegooid;
– het afwasmiddel zit in een verstuiver – je kunt dus nooit te veel gebruiken;
– je kunt je etenswaren, thee en koffie in je eigen mandje in de kast leggen;
– er is een mandje waarin je spullen voor algemeen gebruik kunt doen als je ze niet meer gebruikt;
– er zijn verschillende plekken waar je je voedsel kunt snijden of bereiden, waardoor veel mensen tegelijkertijd van de keuken gebruik kunnen maken.

Zo’n keuken is een sociale aangelegenheid. Terwijl vier Franse vrienden hun diepvriesmaaltijd opwarmen, koken twee docenten zó vier pannen spaghetti voor hun vijftien leerlingen. Duitsers spelen een spelletje kaart terwijl ze een biertje bij hun macaroni opentrekken, moeders brengen hun kroost wat huishoudelijke taken bij: “Eerst voorspoelen, dan pas afwasmiddel gebruiken”. Ik verheug me al op morgen, als ook wij spaghetti of macaroni in een pan gooien en nog maar eens verzuchten: “Wat was het weer een rotweer vandaag.”

Ik ga op reis – Zweden I

22 augustus 2008

Ik ga op reis en ik neem mee…

4 t-shirts, 10 paar sokken, 20 onderbroeken, 4 bh’s, 4 rokken, 1 paar elektrisch verwarmbare sokken, 1 paar blauwe Allstars, 1 paar orthopedische schoenen, regencape, toilettas, deodorant, tandenborstel, 4 handdoeken, intiemdoekjes,  tandpasta, dagcrème, oogpotlood, mascara, make-upspiegeltje, reinigingsdoekjes, borstel, shampoo, bodylotion, douchegel, föhn, flosdraad, Lanettecrème, movicol, atrovent, salbutamol, vernevelingsapparaat, flixotide, voorzetkamer, airstackballon, fototoestel + extra batterij + oplader + snoertje voor laptop, schrijfboek, 1 leesboek, 2 boeken over Zweden + 1 boek over Stockholm, aantekeningen over Malmö, Göteborg en Stockholm, 8 appels, 2 peren, 5 bananen, 1 fles water, 2 plakken walnoten chocoladecake, paspoort, treintickets, reserveringen hostels, Herôme direct desinfect, telefoon + oplader, acculader, bandenplakset, gereedschapsset, zekeringen, oplegmatrasje.

Laptop, plus oplader.

Vakantietips voor reizigers met een spierziekte

Helaas, voor veel mensen met een spierziekte is vakantie niet helemaal vanzelfsprekend. Zelf heb ik al eens drie dagen in een hotel in New York gestaan vanwege een kapotte rolstoel, maar ook andere problemen doen zich voor in spierziekteland:

"Ik ga niet met mijn vrienden op vakantie, want ik vind het vervelend dat ze me moeten verzorgen. Daarom ga ik maar weer met mijn ouders weg dit jaar."

"Mijn bus is kapot gegaan op weg naar Spanje en hij kan niet meer worden gerepareerd; daar gaat mijn vakantie!"

"Naar het buitenland? Nee, dat kan niet, want hoe kom ik daar aan mijn aankleedtafel en tillift? In dat huisje in Drenthe hebben ze dat allemaal."

Nu kun je zelf best een aantal praktische voorzorgsmaatregelen treffen om dit soort scenario’s voor te zijn. Zo neem ikzelf tegenwoordig een volledige rolstoelreparatieset mee op vakantie: bandenplakspullen, zekeringen, sleutelsets… Daarmee kom je al een heel eind.

Bovendien kun (en moet) je geestelijke barrières als zodanig ontmaskeren en ertegen vechten; het idee dat dingen niet kunnen, is slechts een idee dat jou ervan weerhoudt om je eigen leven te leiden. Neem die verzorging. Je bent bang dat je vrienden jou lastig vinden, maar is dat wel echt zo? Heb het er eens over met ze. Misschien vinden ze het helemaal niet zo’n punt, en zijn ze blij dat je erover begint: vaak moeten dit soort onderwerpen worden aangesneden door degene met een spierziekte zelf, omdat anderen de situatie niet goed kunnen inschatten. Tuurlijk, het is best lastig, want stel dat ze het eng vinden (of gewoon liever met iemand anders op vakantie gaan), dan voelt dat toch een beetje als een blauwtje lopen. Maar… als je er doorheen bent en je zit op Las Palmas met die hele gezellige vriendinnengroep, zul je geen spijt hebben! (Tip: je kunt ook altijd nog een PGB’er meenemen voor de verzorging.)

Sommige dingen blijven natuurlijk lastig. Praktische belemmeringen. Je hebt geen auto, je bent aan de beademing of je bent gewoon te groot of te zwaar om zonder tillift getild te worden. Of nog erger: je hebt dit allemaal! Toegeven, het wordt er niet makkelijker op, maar ook deze belemmeringen zijn op te lossen. Je kunt (zelfs met een elektrische rolstoel en beademing) vliegen of de internationale trein pakken. Vervoer is het grootste obstakel; met de rest valt te leven. Zo kun je op de vakantiebestemming heel veel regelen: aankleedtafels, hulp bij de verzorging, een zuurstofaansluiting, en ook alle andere dingen die jij in gedachten hebt. Dat kost veel voorbereidingstijd – dus inderdaad: als je auto kapot gaat tijdens de reis, heb je ontzettend veel pech; hopelijk heb je dan een annuleringsverzekering afgesloten – en ok, een safaritrip tussen de tijgers is misschien niet helemaal realistisch, dus je moet je vakantiebestemming zorgvuldig afstemmen op jouw mogelijkheden. Maar dat je verder komt dan Drenthe, is zeker!

Eigenlijk kun je je spierziekte dus niet de schuld geven: ook jij kunt met je vrienden op vakantie naar Australië, Canada of Italië. Soms lijkt het net of je er zelf niets aan kunt doen en denk je dat je je leven heel anders zou inrichten als je gezond zou zijn. Ik geloof daar niet in. Je houdt jezelf klein. Beperkt. Mijn belangrijkste tip is dus: laat dat niet gebeuren! Durf te dromen van je favoriete reisgezelschap en vakantieoord, en zet alles op alles om het voor elkaar te krijgen. En, tot slot: blijf realistisch ;).

Huisfotograaf

Het lijkt erop dat ik huisfotograaf word. Al eerder maakte ik een serie foto’s voor NTR, de tweekoppige band van Melle Weijters (fretloos gitaar) en Etienne Nillisen (drums), en nu heb ik ook voor Melles website een serie gemaakt.

ENT

De serie met Melle en Etienne was interessant, zeker omdat het resultaat anders uitpakte dan ik had verwacht. Spontaner. Beter. Dat kwam doordat de heren zich in eerste instantie enigszins ongemakkelijk voelden; ze wilden eigenlijk niet poseren. Om hen gerust te stellen, maakte ik foto’s van andere zaken dan hun hoofden: hun buiken, een rubberen eend met op de achtergrond hun hoofden… En dat pakte goed uit: het zijn ongedwongen, vrolijke foto’s geworden. En belangrijker nog, ze vormen een serie: bij elkaar passende foto’s die samen sterker zijn dan alleen. Dat komt door de kleuren, de sfeer en het terugkerende rubberen eendje. Het resultaat komt prachtig tot uiting op de website www.enter-ntr.com, die Etienne en Melle hebben aangepast aan de sfeer en kleurimpressie van de foto’s.

Gisteren ben ik begonnen aan een serie voor Melles nieuwe website www.pickmeupandunfretme.com. Foto’s maken van Melle alleen bleek me moeilijker af te gaan dan van hem en Etienne samen. Er is minder variatie mogelijk met één persoon (en: met of zonder gitaar?). Bovendien moest deze serie een andere, eigen sfeer uitstralen dan die van NTR, en tegelijkertijd aansluiten bij de bestaande beelden. Licht, maar niet melig. Stoer, maar niet patserig. Persoonlijk, maar niet recht-toe-recht-aan.

Melle Weijters

De foto’s hebben een eenheid in kleur en Melle heeft de foto’s een passende plek gegeven op z’n site, maar het kan beter. Ik vind ze wat somber, soms wat uit proportie zelfs. Daarom moet ik binnenkort opnieuw op stap met Melle… en m’n camera!

1 van de 111

Er ligt een brief op de mat van VisieNL. Ik ben 1 van de 111!Visienl_2

VisieNL organiseert een evenement waarbij 111 potentiële leiders van Nederland gezamelijk werken aan een toekomstvisie op Nederland. Dit gebeurt o.a. tijdens een kick-off weekend van donderdag 2 t/m zondag 5 oktober, maar ook daarvoor en (vooral) daarna.  De eisen voor deelname zijn hoog. Zo wordt van je verwacht dat je in de maand september al 20 uur besteedt aan individuele voorbereiding. Tijdens het weekend ben je zonder onderbrekingen aanwezig; bovendien steek je ook na het weekend veel tijd in de toekomst van Nederland.

Het evenement is bedoeld om jonge mensen met maatschappelijke betrokkenheid, visie en leiderschapskwaliteiten te ondersteunen bij het vormgeven van hun visie. Ik heb me, met ruim 300 anderen, opgegeven voor dit project. Omdat ik het verschil wil maken.   

Ik lees de brief. Sta te trillen op mijn benen. Maar het lijkt me fantastisch: op niveau bezig zijn met de toekomst, met participatie van iedereen aan de samenleving – op een sociale en gelijkwaardige manier. Daar invloed op hebben. Als leider, als aanstuurder, als deel van een geheel.

Meer weten over VisieNL? Kijk op de website of luister naar dit radiointerview op Llinke Soep met VisieNL (vanaf minuut 50).

Twee paar Allstars

Toen ik acht of negen was, werd het moeilijk om schoenen te kopen. Ze zaten belabberd of deden pijn. Mijn moeder was stokongelukkig elke keer als ik nieuwe schoenen nodig had: hele drama’s speelden zich af in de schoenwinkel. Toen ik tien was, kreeg ik mijn laatste paar: knalgele, zachtleren schoenen. Daarna ben ik jarenlang op sokken door het leven gegaan, als een echte gehandicapte.

Hoewel de pijn en frustraties van het passen weg waren, vond ik het toch heel erg dat mijn voeten scheef waren; voor mij geen slippers, geen laarzen, geen gympies. Mijn moeder vond daar iets op: ze breide hippe sokken voor me. Knalgroene met rode en paarse vlakken, blauwe met fluorescerende ruiten. Bij elke trui breide ze een paar bijpassende sokken. Jarenlang had ik niet eens zoveel verdriet.

Op mijn twintigste was ik bij de revalidatiearts,
“Zou je geen schoenen willen?” vroeg ze.
“Van die suffe orthopedische zeker, geen haar op mijn hoofd.”

Maar ze zette door en voor ik het wist, zat ik bij de schoenmaker. Hij maakte twee paar schoenen voor me: zwarte suède met ritsen – door mijn ADL’ers steevast ‘pantoffels’ genoemd – en een paar door mijzelf ontworpen ballerina’s. Een paar jaar geleden heb ik ook in Utrecht een orthopedische schoenmaker gevonden die een paar mooie bruine laarzen voor me heeft gemaakt. Maar helaas: dat is het enige ethisch verantwoorde wat ooit uit zijn vingers is gekomen; de twee paar die hij daarna maakte, staan ongebruikt in de kast. Ik wilde gympies en kreeg verstandelijk-gehandicapten-schoenen.

Met glimmende ogen rijd ik regelmatig langs etalages en fantaseer ik over hoe leuk die Doctor Martens me zouden staan, of hoe sexy die laarzen. En als ik met een vriendin een schoenwinkel in ga, word ik vaak overvallen door een gevoel van weemoe. Stiekem probeer ik nog wel eens een paar schoenen – tegen beter weten in: mijn rechtervoet laat zich nog wel eens in een te grote schoen proppen, maar de linker protesteert als zodra mijn tenen de zool voelen.

Vorige week had ik het weer: de drang om het tóch nog maar eens een keer te proberen. Allstars moesten het zijn, want die stof is lekker soepel. Met Melle ging ik de Sissy Boy in. Hij pakte een paar uit het rek. Te klein, maar helemaal zo gek nog niet. Ik probeerde een 37. Rechts paste… en links ook! Het enige nadeel: ze hadden alleen crèmekleurige. En sindsdien was ik op jacht naar het juiste paar: blauwe of zwarte.

Juli_2008_142_4Ik heb ze gevonden in Assen, de stad waar de pijn begon. De stad waarin mijn moeder geen enkele schoenwinkel meer met me in durfde, bang voor wat er onvermijdelijk komen zou. De stad waarin ik nog huilde als het niet lukte. In die stad vond ik ze: blauwe en zwarte Allstars. Ik nam ze allebei.

Das Parfum

’s Ochtends vroeg, een ADL-assistente aan mijn bed. Ze ruikt bekend, aangenaam. Naar mij; ze draagt mijn parfum. Ik wil niet dat zij bekend of aangenaam ruikt, en al helemaal niet naar mij.

Ze heeft niet één, maar drie dezelfde geurtjes als ik. De eerste, Eternity, was toeval: toen ik hier kwam wonen, had zij hem al. Nooit meer heb ik die geur gedragen; ik heb hem weggegeven aan een andere ADL’er. Ik ontdekte Light blue, een fris parfum met cederhouten ondertoon. Een heerlijke geur, echt mijn geur. Dit heeft maar kort geduurd: na drie maanden rook ik Light blue bij vier of vijf ADL’ers. Tot slot kocht ik Hynôse, een wat zoet, maar toch licht parfum. Echt een wintergeur, de enige zoete geur die ik ooit heb gedragen. En ook Hypnôse blijkt dus niet meer alleen mijn geur te zijn.

Parfum bij verzorgers is soms wat onprettig; er wordt je een geur opgedrongen waar je niet op zit te wachten. Dit is anders op je werk, op straat of bij vrienden. Dan ben je in het openbaar. In je eigen huis moet het ruiken zoals jij dat prettig vindt.

Maar toch, als een ADL’er dan ineens ruikt zoals jij zelf graag ruikt, is dat ook weer niks. Je identificeert je met die ander, tegen de bestaande persoonlijke verhoudingen in. Zolang ik aan mezelf denk als ik die ander ruik, is dat geen grote ramp; het wordt pas problematisch als ik aan die ander denk zodra ik de geur zelf draag. Wordt het tijd voor een parfumvrije zone in Fokus-land?

Engagement in de kunst II

Geëngageerde kunst is kunst waarin de verschillende interpretaties mogelijkheden bieden om een visie te vormen op de wereld.

Deze tweede (voorlopige?) definitie van engagement in de kunst staat haaks op mijn eerste definitie (zie vorige blog): niet de kunst zelf bevat een visie, maar deze wordt gevormd door het subject – de lezer of toeschouwer. Dit impliceert dat er meerdere interpretaties mogelijk zijn; elk subject steekt immers anders in elkaar. Een kant en klare visie verpakt in een boek of film mag de naam kunst niet dragen. Dit nieuwe inzicht is mede mogelijk gemaakt door Maarten Doorman.

In zijn essay Tamelijk dodelijk snijdt Doorman het spanningsveld aan tussen autonome kunst en provocatie. Hoewel hij woord ‘engagement’ niet in de mond neemt, noemt hij drie voorbeelden van kunst die de bedoeling heeft om culturele/religieuze taboes te doorbreken:
– een martelscène uit De Sades Juliette, of De voorspoed van de ondeugd;
– de fotografische cyclus Piss Christ van fotograaf Andres Serrano, waarin Christus door gelige vloeistof wordt bedekt;
– de film Submission van Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali.

De vraag is voor Doorman echter niet wanneer kunst provocerend is, maar wanneer engagement onder kunst is te scharen en wanneer engagement verwerpelijk is:

Zijn de drie genoemde voorbeelden moreel verwerpelijk, of bewegen ze zich op het autonome terrein van de kunst, waar alles mag? Die laatste zienswijze, in zijn simpele vorm verkondigd onder de vlag van ‘vrijheid van meningsuiting’ en in de wat minder stompzinnige vorm ‘vrijheid van de kunst’, schiet al gauw tekort. Zonder het hele debat rond provocatie- en schandaalkunst te willen reduceren tot enkele zinnen, is het toch onbevredigend de kunst zo van de werkelijkheid los te snijden. Als kunst slechts fictie is (in literatuur en theater) en uit beelden bestaat voor de geprivilegieerde ruimte van het museum en de galerie, een l’art pour l’art die elke verhouding tot de werkelijkheid ontkent, is ze ook in haar extreme provocaties onschuldig.

Er zijn echter ook allerlei redenen om niet meer in zo’n autonomie te geloven: de kunst vermengt zich op alle mogelijke manieren met vormgeving, digitale media, het leven en de maatschappij. Bijna niemand verdedigt nog het idee dat kunst niet met het leven en de wereld heeft te maken. Kunst is geen hemels reservaat. Het argument van de autonomie is daarom onbevredigend.

Voor mij zijn de bovengenoemde drie voorbeelden moreel verwerpelijk (al beland je hiermee dankzij de taaie reflexen in deze discussie direct in het kamp van de kleine christelijke partijen of in dat van de politiek correcten). De provocatie mag een avant-gardistische waarde vertegenwoordigen, die van de schok, maar esthetisch zijn het armzalige werken. Omdat ze als kunst te zwak zijn, moeten ze het hebben van de provocatie, ze zijn met andere woorden meer boodschap dan kunst, en die boodschap verlangt van wie niet onverschillig is een standpunt, in dit geval een afwijzend standpunt. (Bron: Schoot (2008), pp. 61-62)

Slechte kunst moet het volgens Doorman dus (in deze gevallen) hebben van provocatie. ‘Echte’ kunst bevat volgens hem meerdere interpretatiemogelijkheden, meerdere lagen:

Het gaat in de kunst altijd om dubbelzinnigheid. Er staat niet wat er staat, je ziet niet wat je ziet, je hoort meer dan wat je hoort en niet elke keer hetzelfde. Elk kunstwerk staat open voor interpretatie, en die interpretatie is nooit af omdat andere interpretaties niet worden uitgesloten. Er zijn natuurlijk betere en slechtere interpretaties, maar de beste bestaat niet. Kunst die ondubbelzinnig is, is misschien wel helemaal geen kunst. Daarom kan kunst wel idealistisch zijn, zij is echter vreemd aan elke ideologie.
[…] Als je je afvraagt of bepaalde kunst moreel verwerpelijk is, zul je je dus met die dubbelzinnigheid bezig moeten houden. (Bron: Schoot (2008), p. 62)

Wat een opluchting: eindelijk mogen we hardop zeggen dat provocerende werken – zoals de afbeelding van Mohammed met een bom op zijn hoofd (getekend door Kurt Westergaard) – geen autonome kunst zijn en dus niet bevoorrecht zijn tot het overschrijden van morele grenzen. Autonome kunst bestaat niet en is dus nooit vrij van engagement.

Bovendien heeft Doorman inzichtelijk gemaakt dat een kunstwerk zonder interpretatiemogelijkheden eigenlijk geen kunst is, maar louter provocatie. Ik zou dit geen provocatie noemen, maar engagement; provocatie heeft naar mijn smaak een te negatieve bijklank om recht te doen aan de reacties die ze teweeg kan brengen. Niets mis mee dus, zolang ik er maar niet tegenaan hoef te kijken in een museum.

Kunst_als_morele_vrijplaats_4 Het hele essay van Maarten Doorman lezen? Het is gepubliceerd in:
Schoot, A. van der (2008). Kunst als morele vrijplaats: Moet in de kunst wat elders niet mag? pp. 58-64. Arnhem: d’jonge Hond, ArtEZ Press en de auteurs. ISBN: 978-90-89100-467 / NUGI 651.

Engagement in de kunst I

Eerste poging tot een definitie:

Engagement spreekt tot de verbeelding, raakt. Dan pas doet kunst ertoe. Dit geldt ook voor schrijfkunst. Verhalen over situaties of personen zónder achterliggende visie zijn leeg. Nietszeggend. Wat heb je eraan te weten dat iemand gelukkig is? Interessanter is te zien wát hem gelukkig maakt, of beter nog: wat hem ervan weerhoudt gelukkig te zijn.

Engagement is niet: zeggen wat je vindt. Dat is geen kunst, maar moraal. Eerder is het: niet zeggen wat wel zo is. De lezer denkt dat hij een verhaal of gedicht leest, maar krijgt een visie. Gratis en voor niets.

NB: Twee boeken die op mijn bureau klaarliggen om deze eerste definitie aan te scherpen:
– ‘Nieuw engagement: In architectuur, kunst en vormgeving’
(2003). Reflect #01, Rotterdam: Nai Uitgevers. ISBN: 90-5662-346-X.
– Schoot, A. van der (2008). Kunst als morele vrijplaats: Moet in de kunst wat elders niet mag? Arnhem: d’jonge Hond, ArtEZ Press en de auteurs. ISBN: 978-90-89100-467 / NUGI 651.

Oude liefde

Als kind schreef ik hele schriften vol met verhalen, geïnspireerd door klassiekers als Afkes tiental en Meester van de zwarte molen. In mijn puberteit werden lagere schoolmeisjes en –jongens vervangen door pubers die de wereld ontdekten, en in mijn studententijd? Toen had ik het te druk met leven. Pas toen ik voor mijn werk heel veel poëzie en literatuur las, herontdekte ik mijn oude liefde en begon ik aan de Schrijversvakschool.

In de loop van het jaar kreeg ik schrijfangst. Nog voor ik mijn pen op papier zette, werd ik bang voor het resultaat. Als het wel lukte om een verhaal af te schrijven, of een gedicht, en ik kreeg feedback, dacht ik dat het hele stuk maar beter zó de prullenbak in gegooid kon worden. Ook als die feedback niet zo zwaar was. Herschrijven? Dat lukte niet. Na twee versies kwam het stuk me mijn neus uit.

Dat was twee jaar geleden. Achteraf blijkt het helemaal niet zo erg te zijn: als ik eens iets teruglees, valt het mee. Dan denk ik: ‘Goh, heb ik dat geschreven?’ Door mijn weblog, die ik nu bijna een jaar bijhoud, heb ik zelfs weer plezier gekregen in schrijven. Daarom heb ik besloten dat ik terugga. Naar de Schrijversvakschool.

Ondanks mijn angsten had ik een positief advies gekregen, dus mag ik instromen in het tweede jaar. Essay ga ik doen, en proza. Twee avonden in de week, zodat mijn weekends vrij blijven.
“Krijg je het niet te druk?” Mijn vader is bezorgd. Ik snap het wel, want objectief gezien zou het zwaarder moeten worden. Maar in mijn hoofd is het licht.  Elke ochtend bij het opstaan heb ik er meer zin in:

schrijven … lezen … schrappen … schrijven … lezen … schrappen … schrijven … schrijven … schrijven … schrijven … schrijven …

Ouwe-jongens-krentenbrood

Gehandicapt zijn is een parttime job, je wordt er alleen niet voor betaald. Dat terwijl je leiding geeft, risico’s loopt, verantwoordelijkheid hebt en onregelmatig werkt. En, het meest uitdagende aspect binnen je vak: je moet omgaan met de meest uiteenlopende mensen.

Neem nou het WMO-loket. Vorige week was ik er voor het eerst – ik had wat vragen over woningaanpassingen. Normaal heb ik geen tijd om naar zo’n loket te gaan, maar nu had ik vakantie. Bovendien was ik nieuwsgierig naar hoe zo’n loket nou in de praktijk functioneert.

Ik leg de vrouw achter het loket uit waarvoor ik kom. Ze kan me niet helpen, daarvoor heb ik toch echt een consulent nodig en die is op het moment niet beschikbaar. Toch kom ik niet binnen drie minuten weg; ze moet een formulier invullen om een afspraak met een consulent voor me te regelen.
"Ik vul dat formulier zelf wel even in," zeg ik.
"Nee, dat kan niet, dat moet ik doen," zegt zij zelfvoldaan, en ze begint met noteren: naam, adres, hulpvraag… Tussen neus en lippen door vraagt ze: "Mag ik vragen wat je hebt?".
Ik geef beleefd maar beknopt antwoord.
"Ennuh, heb je dat al je héle leven?" Alsof het een prestatie is.
Als ze het formulier helemaal heeft ingevuld, schuift ze me een ander papier toe en zegt ze: "En als je me die dan effe terugstuurt, komp-et helemaal in orde!"

Ouwe-jongens-krentenbrood. Met plaatsvervangende schaamte verlaat ik het loket.

Dit is maar een van de vele incidenten die gehandicapten wekelijks meemaken; overal zijn mensen die hen menen te moeten behandelen alsof ze er niet toe doen. De kunst is dus om ermee om te leren gaan. Niet boos worden, professioneel blijven. Inzien dat zij een verstoord beeld hebben van wat een handicap nou eigenlijk is.

Nog beter is om de beeldvorming te doorbreken: laten zien dat je je zaken goed op orde hebt, dat je intelligent bent en de regie over je eigen leven voert. Maar of die boodschap ook altijd aankomt? Dat blijft natuurlijk maar de vraag.