Moederdag

Moederdag

de tijd verstrijkt
ik heb niet alleen de liefste
moeder

ik ben er ook een

© Hann van Schendel, mei 2010

Welzorg (geen zorg)

Woensdag 28 april, 7.30 uur. Mijn hooglaagverstelling maakt een vreemd geluid, hapert en houdt er vervolgens mee op. Gelukkig sta ik in de laagste stand en kan ik wel naar mijn werk. Als ik daar aankom, iets voor negenen, bel ik Welzorg. "Mijn hooglaagverstelling is kapot. Ik wil graag een afspraak maken om ernaar te laten kijken."
"Dat kan volgende week vrijdag, op 7 mei."

Ik slik. Zonder hooglaagverstelling kunnen mijn hulpen mij niet in of uit mijn rolstoel tillen, en Melle lukt dat - met zijn lengte - zeker niet. Bovendien gaan we drie dagen op vakantie. Melle moet me dan de hele tijd tillen, want ik neem geen hulp mee. Ik zie onze minivakantie in het water vallen.

"Acht dagen wachten is te lang," besluit ik, "ik kan niet verzorgd worden zonder hooglaagverstelling." Mevrouw houdt voet bij stuk: ze kunnen écht niet eerder komen. Ik werk die dag in Zeist en heb een idee: "Kan vestiging Nieuwegein niet komen kijken?" vraag ik. Dat kan. Ze komen tussen 12.00 en 17.00 uur. Een preciezer tijdstip valt niet af te spreken, want "dit is nu eenmaal onze werkwijze."

Ik heb een probleem. Om 15.00 uur vertrek ik namelijk naar Scheveningen, waar ik namens de Tweede Kamerfractie van GroenLinks onze visie op zorg zal delen bij de oprichting van het Health Care Platform Nederland. Daarom bel ik zelf de vestiging Nieuwegein om naar hun planning te vragen. "De dag zit vol en u komt er extra bij, dus wij komen op het eind van de dag." Dan ben ik er niet meer. Er zit niets anders op: ik moet zonder hooglaagverstelling naar Scheveningen. 

Daar pas valt me op hoe intensief ik de hooglaagverstelling normaal gebruik. Ik voel me erg klein tijdens de kennismakingsborrel, waar mensen met champagneglazen op me neerkijken. Ook het geven van een presentatie is anders als je je toehoorders niet kunt aankijken. Het wordt me duidelijk wat ik uitstraal, alleen maar door mijn stoel in de hoogste stand te zetten: kracht en zelfvertrouwen. Gelukkig sla ik me redelijk door de presentatie heen.

De volgende dag kan ik terecht bij Welzorg Nieuwegein. Voor we vertrekken, zie ik bij ons in de wijk twee keer een busje van Welzorg Amsterdam staan. Ik realiseer me: ik neem een dag vrij én moet 50 kilometer rijden om Welzorg op te zoeken, terwijl ze bij mij om de hoek zijn. Wat een bizarre wereld.

In Nieuwegein hebben ze het binnen twee minuten bekeken: er moet een onderdeel worden vervangen dat ze niet op voorraad hebben. Ze bestellen het en laten het bezorgen bij Welzorg Amsterdam, kunnen die het volgende week installeren. Ik schat in dat dit hem niet wordt binnen een paar dagen. Daarom bel ik Kees, die momenteel een reserverolstoel voor me aan het aanpassen is. Hij neemt op en heeft mijn rolstoel toevallig in Zeist staan. Melle kan hem komen ophalen; dat betekent dat ik de trein terug naar Amsterdam neem. Dat kan, conform het reglement van de NS, pas drie uur na het bellen. Mijn werkdag zal ik de volgende dag moeten inhalen, op Koninginnedag.

In de trein word ik gebeld door Welzorg Amsterdam. Het is 16.45 uur. Welzorg kan het onderdeel niet bestellen, want het gaat om een aanpassing op maat. Permobil, de leverancier, moet dus komen kijken. Het is nu al laat en morgen is het Koninginnedag; de telefonist belooft daarom maandag een afspraak met Permobil te maken.

Als ik thuis kom, probeer ik mijn reserverolstoel. Ik hang scheef en mijn rug doet binnen vijf minuten pijn. Bovendien kunnen mijn verwarmende sokken niet op de stoel worden aangesloten en heb ik de hele tijd hulp nodig met het opzij klappen van mijn stuurkast. Maar omhoog kan ik wel. Melle en ik kunnen dus gewoon naar Maastricht! 

Donderdag 7 mei. Ik ben nog niet gebeld door Welzorg en bel hen dus zelf. "Er zou maandag een afspraak met Permobil worden gemaakt," zeg ik, "is dat gelukt?" Het is even stil aan de andere kant van de lijn. "Ik zie hier in het systeem dat u donderdag 29 april bent gebeld maar dat u niet opnam," is het antwoord. Rustig blijven. Ik vertel dat ik om 16.45 uur met haar collega heb gebeld en dat die een afspraak met Permobil zou maken. "Mijn collega is nu met lunchpauze," zegt de telefoniste, "maar ik bel u straks terug."

Dat doet ze, om 16.45 uur. "Het bellen met Permobil heeft even wat vertraging opgelopen," zegt ze, "en nu is het al bijna sluitingstijd, dus morgen neem ik weer even contact met u op." Ik wil weten waarom het nog niet is gelukt om met Permobil te bellen, maar daar krijg ik geen antwoord op. 's Avonds dien ik via de website van Welzorg een klacht in.

Vandaag, 8 mei, word ik gebeld door een medewerker van Welzorg Amsterdam. "Wij hebben uw klacht ontvangen," zegt hij, "en u heeft helemaal gelijk. Verder wil ik u zeggen dat ik het een hele goede brief vond. Er zitten geen spelfouten in en u beschrijft de klacht helder, zonder dat u gelijk van wal steekt." Ik vraag of er ook iets met mijn klacht is gebeurd.
"Jazeker, Permobil kan bij u langskomen op maandagmiddag 17 mei. Eerder lukt helaas niet, in verband met Hemelvaart."

Als ik neerleg, word ik overvallen door een gevoel van onwerkelijkheid: ik heb een compliment voor mijn klachtenbrief gekregen.

Met stip op 16

GroenLinks heeft gisteren op het verkiezingscongres een prachtige kandidatenlijst samengesteld. Hoewel ik het een gemis vind dat Jaap Dirkmaat niet op de lijst staat, heb ik reden genoeg tot vreugde: ik ben zelf terechtgekomen op plaats 16.

Het was muisstil toen ik, voor sommigen misschien wat onverwacht, met mijn rolstoel het podium op reed om mijn speech te houden. Vanaf dat moment was het doodstil, en lag alle aandacht bij mijn verhaal:

Ik wil het graag hebben over diversiteit en participatie. Twee actuele onderwerpen, ook binnen GroenLinks. Dat is vandaag, op het congres, wel weer gebleken.

Maar ook vorige week, tijdens de persconferentie waarin onze kandidaten werden gepresenteerd, benadrukte Marijke Vos het belang van de diverse achtergronden van onze kandidaten. Zij doelde daarbij op leeftijd, sekse, etnische achtergrond en landelijke spreiding. Marijke noemde mij, als rolstoelgebonden kandidaat, niet. En eigenlijk ben ik daar heel blij mee, want als ik iets niet wil zijn, is het wel een excuusgehandicapte.

Ik geloof wél dat mijn handicap mij heeft gevormd tot wie ik ben: een krachtig en zelfbewust mens. Iemand die volop participeert in de samenleving, en ook anderen daar altijd toe heeft aangezet. Als docent op een middelbare school, in een asielzoekerscentrum, als redactielid van een feministisch tijdschrift en recentelijk nog bij een grote zorgverzekeraar, waar ik mij heb ingezet voor de arbeidsparticipatie van hoogopgeleide vluchtelingen en mensen met een handicap.

Nu ben ik klaar om een stap te zetten. Ik wil mij niet langer inzetten achter de coulissen, maar het politieke toneel betreden. Werken aan een samenleving waarin iedereen naar vermogen participeert en zich optimaal ontwikkelt.

Er liggen kansen genoeg en GroenLinks is naar mijn idee de aangewezen partij om deze kansen te pakken. Als ik daarbij in de toekomst een rol kan spelen… heel graag!

Mijn verhaal sloeg in als een bom. Direct na mijn speech werd ik verkozen voor plaats 16 en mocht ik, naast vele felicitaties, ook mooie complimenten in ontvangst nemen. Live, maar ook per sms en e-mail, op Twitter en telefonisch. Wat een bijzondere dag!

Portretrecht

Hoewel ik liever achter dan voor de camera sta, word ik regelmatig gefotografeerd. Deze week was het weer zover: op mijn werk kwam een fotograaf foto’s van mij maken voor Achmea Health. Voor dat blad heb ik recentelijk een interview gegeven over de heilzame werking van werk. Er was een foto nodig voor bij het interview, maar ook één voor de coverpagina.

Na alle inspanningen vroeg ik de fotograaf wat nu de procedure zou zijn. "Ik mail de foto’s naar de redactie van het blad," zei hij, "Die kiest uiteindelijk welke foto’s ze zullen gebruiken." Ook zou hij mij een paar plaatjes sturen. Of ik die dan ook zelf mocht gebruiken, was me niet duidelijk.

Toch is die vraag wel belangrijk. Soms komen er namelijk prachtige foto’s uit zo’n sessie. Zo was ik erg onder de indruk van de foto’s die Yvonne Brandwijk van me maakte voor UWV Perspectief. Hoewel ik wel een formulier heb ondertekend waarin ik toestemming gaf voor het gebruik van de foto’s voor deze publicatie, was mij ook deze keer niet duidelijk of ik de foto’s zelf (op het internet) mocht publiceren.

En zo hebben mijn Twitter- en Hyves-pagina’s het lang moeten doen met vakantiekiekjes. Tot ik een paar dagen geleden een e-mail kreeg van GroenLinks:

Afgelopen zaterdag zijn er mooie foto’s van jullie gemaakt. Je vindt ze op de website. Van de website kun je ze downloaden voor eigen gebruik, onder de strikte voorwaarde dat de fotografe Angelique van Woerkom wordt vermeld.

Dat is nog eens heldere taal! Na even zoeken blijkt het portretrecht (Auteursrecht 1912) trouwens heel eenvoudig te zijn: de geportretteerde mag te allen tijde foto’s van zichzelf vermeninigvuldigen of publiceren, mits de naam van de kunstenaar/fotograaf wordt genoemd. Had ik dát eerder geweten…

Ben je nieuwsgierig naar de foto’s? Surf dan naar UWV Perspectief of naar mijn motivatie om voor GroenLinks de Tweede Kamer in te gaan!

Bezuinigingen in de zorg

Wat heeft Nederland nodig in tijden van economische crisis? De heroverwegingen draaien er niet omheen: er moet fors worden bezuinigd. Waarop? Dat mag het nieuwe kabinet straks bepalen. De rapporten reiken slechts mogelijkheden aan voor ‘besparingen’, zodat politieke partijen aan de hand hiervan hun koers kunnen bepalen.

Bezuinigingsbeleidsterrein nummer één is de zorg. Al jaren is zorg onderwerp van discussie, omdat er nu eenmaal hoge kosten mee gepaard gaan. Zo ook in Pauw & Witteman op 1 april. In de uitzending zat onder meer econome Marike Stellinga, zelf blakend van gezondheid. Op hoge toon verkondigde zij dat elke werkende Nederlander maandelijks € 320,- betaalt aan de AWBZ, en dat we daarin “echt zijn doorgeschoten”, omdat één op de 27 Nederlanders gebruikmaakt van de AWBZ. “Dat is overdreven, dat is een luxe waar écht wel wat vanaf kan.”.

Hiermee speelt Stellinga in op onderbuikgevoelens: onze belastingcenten gaan naar mensen die niets bijdragen aan de maatschappij. Zij draagt hiermee bij aan de negatieve beeldvorming van ouderen en mensen met een handicap. 

De AWBZ is geen luxe, laten we het daarover eens zijn. Niemand kiest ervoor om afhankelijk te zijn van zorg. Niet de ouderen in het verpleeghuis, die met luiers om in bed liggen en moeten wachten met poepen op het klysma-rondje omdat er geen tijd is om hen op de wc te zetten, noch de jongeren met een handicap die hun hele inkomen bij de instelling inleveren en met hun zakgeldregeling nog niet genoeg overhouden om een keer naar de bioscoop te gaan of een abonnement op de krant te nemen.

Toch doet men alsof de AWBZ nog veel verder kan worden uitgekleed. Op vrijdag 2 april bijvoorbeeld – wederom in Pauw & Witteman – deed demissionair minister Klink voorkomen alsof er geen echte klappen hoeven te vallen als we maar efficiënter gaan werken in de zorg. Als je de zorg verbetert, ontstaan er minder hoge kosten, is het idee. Zo bleek dat Klink niet happig was op een verplichte eigen bijdrage voor de huisarts, noch op een hogere eigen bijdrage. Helaas zat er, zoals we van het CDA gewend zijn, een addertje onder het gras. Want wat houdt dat efficiënter werken eigenlijk in?

“Als mensen bijvoorbeeld gewassen moeten worden in een verpleeginrichting, wat natuurlijk vaak moet gebeuren, daar heb je tegenwoordig bepaalde doekjes voor, met een lotion, die ervoor zorgen dat mensen niet afgedroogd hoeven te worden. Dat lijkt weinig, maar dat bespaart zo 34 miljoen euro op jaarbasis.” stelt Klink.

“Dat zijn van die doekjes, gewoon natte doekjes bedoelt u,” antwoordt Jeroen Pauw. “Dan zegt u dus, als je die mensen wast met een nat doekje…?”
“Dan hoeft hij vervolgens niet afgedroogd te worden.” Klink beweert het met een stalen gezicht. “Het zijn kleine voorbeelden, maar het gemak voor de patiënt die zich…” In het publiek begint iemand te lachen, wat Klink even van zijn stuk brengt. “Ja, het is echt zo hoor, ik begrijp dat er een wereld voor je open gaat…”

Jeroen Pauw komt de demissionair minister tegemoet door vriendelijk mee te lachen. “Alsof u het allemaal al heel lang wist, dat je met een nat doekje…” Klink lacht nog steeds, schijnbaar opgelucht dat er niet verder wordt ingegaan op de idiotie van zijn voorstel. Tot Pauw hem vraagt: “Hoe lang wast u zich nu al met een nat doekje?”

Geen antwoord. Klink zou zich immers nooit en te nimmer wassen met een nat doekje, omdat hij zich net zo vaak kan douchen of baden als hij wil. Hij vervolgt stug zijn verhaal. In plaats van zich kapot te schamen, benadrukt hij hoe prettig het voor mensen in een verpleeghuis is om te worden gewassen met een nat doekje – dan hoeven ze namelijk niet steeds op hun zij te draaien.

Mensonterend en schijnheilig; het CDA valt door de mand. En Klink? Die mag – na de invoering van de natte doekjes – op snuffelstage!

Bezuinigen hoeft niet ten koste te gaan van mensen die het toch al moeilijk hebben; dat kan ook sociaal, duurzaam en groen. Weten hoe? Kijk dan op Echte keuzes voor de toekomst, het concept verkiezingsprogramma van GroenLinks.

Kijk ook de uitzendingen van Pauw en Witteman met Marike Stellinga en Ab Klink.

Geen beloning

Vier uur ’s middags. De bel gaat en Melle praat door de intercom. "Wacht, ik kom eraan." Dan kijkt hij naar mij. "Loop je even mee? Het gaat over Boris." Ik veer op. Eindelijk!

Als we in de hal komen, zien we drie kinderen staan, twee meisjes van een jaar of zes en, aan de hand van een van hen, een veel jonger jongetje. "Hij ligt in de sloot, hij is bevroren." De meisjes vertellen hoe ze Boris hebben gevonden: "Mijn grote broer zag hem eerst," zegt de ene. "We gaan altijd zoeken als we een briefje zien," vervolgt de ander.

In haar hand zie ik het papier met een zwart-witfoto van Boris. Heb je mij gezien? staat boven de foto. En onderaan: Wij missen hem heel erg, dus we hopen dat je ons belt als je denkt Boris te hebben gezien. Wel vijftien van deze vellen papier heb ik de afgelopen week opgehangen, in de hoop dat iemand hem zou vinden.

Melle en ik lopen mee naar buiten. "We hoeven geen beloning," zegt een van de meisjes. "Daar doen we het niet voor; we zijn altijd blij als we weer een kat vinden." We hebben hier te maken met een serieus opsporingsteam.

De eerste straat gaan we links. We komen nog veel meer kinderen tegen, die allemaal hetzelfde te horen krijgen: "Wij hebben hun kat gevonden. Dood. Hij ligt in de sloot." De kinderen sluiten zich aan, tot we bij een zandhelling aankomen. Onderaan loopt een sloot. "Daar ligt ‘ie." Ze wijzen naar beneden. "Hij heeft een roze bandje." Boris, onze homokat.

Dan gaan ze naar beneden, de hele meute kinderen, gevolgd door Melle. Hij komt als eerste terug en houdt een zwart hoopje kat in de lucht alsof hij een buit heeft gevangen.  Het wit in Boris’ gezicht is bruin geworden door het slootwater en zijn ogen staan dof, maar het is hem, onmiskenbaar. Dood.

Ik probeer me in te houden, maar begin te huilen. Te midden van wel acht kinderen. Het meisje dat geen beloning wilde, slaat haar arm om mijn schouder en zegt zacht: "Dat doet pijn hè? Ik weet hoe je je voelt." Ze vertelt over de kat op haar ouders’ boerderij in Marokko, die aangereden is. Ook het andere meisje weet hoe het voelt, want zij heeft wel drie goudvissen verloren en in de tuin begraven.

We lopen naar huis, in een stoet. Voorop Melle met Boris in zijn armen, de twee meisjes en ik er vlak achteraan. Daarachter kinderen op rolschaatsen, kinderen met fietsen en kinderen te voet. Bij de deur van de flat nemen we afscheid. "Wat gaan jullie nu met hem doen?" vraagt het meisje van de goudvissen zich af.
"We zullen hem begraven," beloof ik haar, "op een mooie plek in het bos."

Een godswonder

We zitten in ons favoriete theehuis, Himalaya. Het is de eerste keer sinds de bevalling en we moeten nog even wennen aan de extra ruimte die we met rolstoel én kinderwagen innemen. Gelukkig is er een tafel vrij waar de kinderwagen naast past. Net als onze thee wordt bezorgd, komt er beweging in de wagen en enkele seconden later horen we het ook: Jonne heeft honger.

Als Melle Jonne oppakt, zie ik een aantal bezoekers vertederd naar het tafereel kijken. Zo’n kleine baby zie je niet vaak in het openbaar. Een van de werkneemster spreekt Melle aan: "Is dat jouw kindje?"
"Ja," zegt Melle, "dit is ons kindje."
De vrouw krijgt een rode blos op haar wangen en verontschuldigt zich tegenover mij. "Goh, heb ik je dan al zó lang niet gezien?" Ik mompel dat ik er wel een paar keer ben geweest terwijl ik zwanger was en trek mijn t-shirt opzij. Twee seconden later ligt Jonne vredig aan mijn borst te drinken. Enkele bezoekers zitten achterstevoren op hun stoel. Er wordt gefluisterd.   

Vrouwen met een handicap krijgen geen kinderen. Dat is het beeld dat bij 98 procent van onze samenleving leeft. Onze buurvrouw, een Surinaamse vrouw van boven de tachtig, zag ons laatst gedrieën de lift uitkomen. "Is dat jullie kindje?" vroeg ze verbaasd. Ik beantwoordde haar vraag bevestigend. Toen vroeg ze of Jonne geadopteerd was.
"Nee hoor," zei ik trots, "We hebben haar helemaal zelf gemaakt!".
"Weet je het zeker?"
"Ja hoor, heel zeker!"
Onze buurvrouw sprak van een godswonder: "Jij zit in een rolstoel, maar bent er toch in geslaagd een kind te baren!"

Moeders achter kinderwagens lachen altijd collegiaal naar Melle, nooit naar mij. Zelfs als we Melle en ik arm in arm achter de kinderwagen lopen, zie je mensen denken: ‘Is zij zijn zus? Passen ze op het kind van iemand anders? Hoe zit dit?’

Gelukkig houd ik van beeldvormen. Ik leg Jonne overal aan en rijd trots met haar naar de bar om af te rekenen. Aan de conducteur vraag ik of mijn dochter ook over de oprijdplank mag rijden. Dit alles met een brede lach, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Want dat is het eigenlijk ook!

De gedroomde kat

Vorige week woensdagochtend, 7.30 uur. Mijn hulp M. komt de slaapkamer binnen en vraagt: “Is Boris niet thuis? Hij heeft me helemaal niet begroet vandaag.”
“Die is vast de hort op.” Dat doet Boris wel vaker, maar hij blijft nooit lang weg. Boris is namelijk een gezelligheidskat, die lekker op een stoel naast de verwarming ligt te kneuteren. Of liever nog: op schoot. Het allerliefst op bed.

Lang van huis zijn is niets voor Boris, zeker niet als het buiten sneeuwt en er een ijzige wind staat, zoals woensdag. Het is dus opmerkelijk dat hij na mijn douche, anderhalf uur later, nog niet thuis is.

De rest van de dag blijft hij weg. En ook de rest van de week. En de week erna. Vijf keer heeft Melle de hele buurt afgezocht: drie keer te voet, twee keer op de fiets. Telkens als we buiten zijn, kijken we rond, maar het enige wat het ons oplevert, is frustratie. We horen namelijk van alles – een belletje, geritsel – maar steeds is hij het niet. Ook hebben we briefjes opgehangen. In de flat, op onze auto’s, bij de tramhalte. We hebben contact opgenomen met Amivedi en advertenties geplaatst op Marktplaats en onze buurtwebsite. Geen reactie.

Het is stil in huis zonder Boris. We missen zijn gemiauw ’s nachts als hij thuiskomt, zijn voorliefde voor vreemd voedsel – zoals kikkererwten, rozijnen en meloen -, zijn gezelschap op het toilet en zijn warmte op schoot. En we maken ons zorgen. Stel dat hij is aangereden en vervolgens is bevroren? Zou hij opgesloten zitten in een schuur, waar hij nu verhongert? Of is hij door het ijs gezakt toen hij achter een meerkoet aan zat? Is hij domweg vergiftigd? We weten het niet, en dat is ondraaglijk.

We dromen over hem. Vannacht droomde ik dat hij verdronk in een badkuip, samen met een spartelende spin, maar meestal zijn mijn dromen optimistischer. Dan ligt Boris ineens spinnend op mijn schoot of komt hij thuis met een mooie muis. Ook mijn moeder droomt over hem. Over Boris die met een gehavende kop in het babyledikant ligt: ‘Ik laat me niet kisten, hoor’. Zelfs vanuit Rome kreeg ik een sms, van mijn hulp R.: Last night I dreamed that Boris came back to your house. Maybe he will! Die dromen mogen niet baten: Boris is al twaalf dagen zoek.

“We moeten een balans vinden tussen accepteren dat hij er niet meer is en hopen dat hij terugkomt,” zegt Melle als ik hem wéér vertel dat ik Boris mis. Hij heeft gelijk. Het is slopend om veertien keer per dag naar buiten te kijken om te constateren dat hij er niet is. Of om direct naar zijn favoriete stoel bij de verwarming te kijken als je thuiskomt – hij ligt er niet.

Toch blijf ik hopen dat hij terugkomt. Ik blijf zoeken. Amivedi bellen. Briefjes ophangen. Stel dat het helpt.

Balkenende heel dom

Bij de kapper. Jonne ligt rustig in haar wagen te slapen als Melle en ik elk plaatsnemen voor een spiegel. Achter mij staat een kapster. Ze is jong en een beetje mollig. Haar halflange haar is in een schuine lok geknipt en zwart geverfd, waardoor haar gezicht wat bleek lijkt.

Als we doornemen hoe ik mijn haar geknipt wil hebben, bukt een andere kapster zich over de kinderwagen heen. "Ooow, wat een popje!" roept ze verrukt uit, "zo een wil ik ook!". Ze komt bij ons staan en vertelt in geuren en kleuren dat ze ook héél graag een baby wil, al jaren. Als ik vraag of ze een vriend of een man heeft, kijkt ze een beetje beteuterd. "Ja, maar die woont nog in Turkije." Bovendien is ze pas twintig, zegt ze. Ik dacht dat dat juist een voordeel was.
"Ik heb alles al in huis, hoor," zegt ze, "speentjes, flesjes, slabbetjes…" Ik vraag hoe ze daar dan aan komt. "Mijn moeder werkt bij Etos, daar krijgt ze heel veel korting," verklaart ze. Deze kapster is er helemaal klaar voor.

De kapster met de zwarte lok heeft nog geen woord gezegd. Ze lijkt enigszins onthutst over het feit dat haar collega het gesprek met haar klant heeft overgenomen. Daarom brengt ze een nieuw onderwerp in: de politiek. "Hebben jullie het ook gehoord?" vraagt ze ons. "Er was iets met Irak, en Balkenende zou iets heel doms gezegd hebben. Ik weet niet precies wat, maar het was in elk geval heel dom." Ze kijkt ons vragend aan, maar ik ben benieuwd naar de reactie van haar collega. Daarom houd ik mijn mond. Mijn kapster vervolgt: "En nu willen ze dat Balkenende weggaat, en weet je wat ik heb gehoord? Dat ze Wilders dan op die plek zetten."

Dit is voor de babyminnende kapster reden om zich te mengen in het gesprek. "Wilders, die man vind ik echt gevaarlijk."
"Ja," vindt ook mijn kapster, "maar hij maakt toch wel een punt, hoor. Zeker over die boerka’s; die dingen vind ik echt heel lelijk."
"Ok," geeft de andere kapster toe, "maar weet je? In Turkije is het verboden om met een hoofddoek of boerka naar school te gaan." Dan denkt ze na. "Kunnen ze zomaar Wilders daar zetten?" Ik antwoord dat er dan vast wel verkiezingen moeten komen. Beide kapsters lijken opgelucht.

Terug naar de orde van de dag. "Hoe oud is jouw baby eigenlijk?"

Dokter Jazz – Stine Jensen

Dokter Jazz is een roman over de wederzijdse aantrekkingskracht tussen de westerse wereld en de islam. Dat de relatie tussen deze twee werelden niet vanzelfsprekend is, blijkt uit de twee met elkaar verweven hoofdverhaallijnen uit het boek: die van Mads/Louhou en die van Selma/Kader. Deze tot de verbeelding sprekende roman biedt echter meer dan de platte waarneming dat beide culturen niet altijd even gemakkelijk samenvloeien. Met verrassende perspectieven en weinig voor de hand liggende verbanden sleept Jensen de lezers mee in de twee werelden: die van eer en religie en die van levenspassie en lust.

Het boek is verdeeld in vijf delen met elk een andere vertellende instantie. Dit heeft tot gevolg dat er informatie wordt gegeven die met één verteller nooit aan het licht zou zijn gekomen.

Het eerste deel gaat over Dolly Laudrup, een jonge en aantrekkelijke redactrice. Ze beschrijft haar dubieuze relatie met haar inmiddels overleden oom Mads Laudrup. Enerzijds voelde zij altijd enige schaamte voor haar oom, die veel dronk, een openlijke hekel had aan islamieten en luidruchtig in zijn eentje het Deense volkslied zong op verjaardagen. Veertien jaar na Mads dood wordt Dolly’s interesse in haar oom echter gewekt door een gesprek met haar vader. Haar oom Mads blijkt maagdenvlieshersteloperaties te hebben verricht. Als Dolly haar vader hiernaar vraagt, blijkt hij weinig antwoorden te hebben. Dolly is geïntrigeerd door haar oom en start een zoektocht naar zijn leven.

Na deze spannende introductie, die de lezer vol vragen achterlaat, volgen de andere verhaallijnen: die van Mads in de periode voor hij zijn kliniek opent, die van Selma die haar hart heeft verpand aan een Arabier en die van de Egyptische Kader, die zijn jonge en mondige vrouw Zeynep ervan verdenkt dat ze hem bedriegt.

Hoewel niet gelijk duidelijk is hoe, hangen al deze verhaallijnen met elkaar samen. Het in de verschillende hoofdstukken wisselende vertelperspectief zet Jensen geraffineerd in als middel om de lezer nieuwsgierig te maken naar de onderlinge relaties van de personages. Tot het laatste deel van het boek blijft de lezer zichzelf afvragen hoe bepaalde zaken in elkaar zitten.

Daarnaast stellen de verschillende vertelinstanties de auteur in staat om verschillende culturen (de Deense/westerse en de Arabische) ‘van binnenuit’ te laten zien. Na het lezen van het boek kent de lezer de motieven van een in liefde teleurgestelde islamofoob, maar ook die van een eenzame, aan seks verslingerde reizigster en die van een agressieve en overspelige echtgenoot. De lezer leert dat dingen soms anders zijn dan ze lijken en zal zijn oordeel over bepaalde gedragingen voortaan voor zich houden tot hij achterliggende motieven kent.

Jensen heeft zich duidelijk verdiept en goed ingeleefd in de (zeer verschillende) subculturen. Zij neemt ons mee in de wereld van de aan de drank geraakte jazzmusicus, waarbij de titels van allerlei belangrijke jazzplaten ons om de oren vliegen. Daarnaast waant de lezer zich volledig thuis in het rijkeluisleven in Saoedi-Arabië en in de geheimen onder de sluiers van islamitische vrouwen.

Tot slot: Jensen beheerst de vertelkunst als geen ander. Dit alles maakt Dokter Jazz een zeer vermakelijke en boeiende roman.

Tip: Het afspelen van de liedjes uit het verhaal, bijvoorbeeld via Youtube, brengt de lezer tijdens het lezen al snel in de sfeer. Een absolute aanrader voor wie de jazzliedjes (nog) niet kent!

Venkel met kumquatsaus

Borstvoeding geven heeft ook zo z’n beperkingen. Je kunt bijvoorbeeld niet straffeloos alles maar eten. Zo hebben broccoli, spruitjes en linzen ons al een aantal slapeloze nachten bezorgd. Jonne had darmkrampjes. Eerst denk je nog: zo’n kindje moet wennen aan alle smaken – zo erg kan het toch allemaal niet zijn – en dan stop je met de echt heftige dingen, zoals koolsoorten, ui en peper. Maar niets is zieliger dan een baby met darmkrampen. Toen Jonne na een relatief onschuldige pompoensoep weer niet wist waar ze het moest zoeken, waren we ten einde raad.

Gelukkig kwam de oplossing van mijn hulp H. Zijn vrouw is tien dagen voor mij bevallen en sindsdien volgt ze een dieet uit een Duits borstvoedingsboek: Das Still-kochbuch: Über 100 Rezepte – lecker und bekömmlich für Mutter und Baby, geschreven door Marietta Cronjaeger (2008). H. nam het Still-kochbuch voor me mee. Nieuwsgierig bladerde ik naar de lijstjes met ‘verboden’ en ’toegestane’ groenten en fruit.

Courgette? Fout.
Peulvruchten? Uit den boze.
Paprika? Nee.

Rode bieten, aubergine en selderij mogen wél. Wortel mag ook. En witlof. Welgeteld blijven er tien groenten en een paar soorten fruit over die je zonder risico op slapeloze nachten kunt eten – de rest moet een borstvoedster voorlopig even in de schappen laten staan. Bizar? Ja. Maar. Proberen kan geen kwaad. We gingen aan de slag met aubergine en selderij. Sindsdien zijn onze nachten aangenaam rustig; Jonne heeft geen darmkramp meer gehad.

Wel brengt ons nieuwe voedingspatroon een andere uitdaging met zich mee: afwisseling. Hoe zorg je ervoor dat de venkel en spinazie na twee weken nog niet je neusgaten uitkomen? Ik vond het digitale receptenboek van Odin, bekend van de biologische groentetassen. Je kunt er op groentesoort zoeken naar recepten, de meeste zijn nog vegetarisch ook. Ideaal voor een borstvoedende vegetariër! Ik maakte een weekmenu en we kregen de ene verrassing na de andere.

Intussen heb ik ook mijn eigen kookboeken er nog eens op nageslagen. Morgen koken we uit De veganistische keuken van Ben Klok (1989). Venkel met kumquatsaus. Klinkt spannend, maar of kumquat ‘mag’? Daar geeft Das Still-kochbuch geen uitsluitsel over!