"Kijk, daar rijdt iemand!"

Ook dit jaar staat Achmea op De Nationale Carrièrebeurs. Recruiters voelen zich als een vis in het water op de enorme beursvloer, want wie komen er massaal naar de carrièrebeurs? Al die net afgestudeerde, werkzoekende high potentials natuurlijk!

Als ik bij de RAI aankom, staat er al een lange rij voor de deur. Jonge mensen die geen kans onbenut laten om zich van hun beste kant te laten zien bij potentiële werkgevers. Gekapte koppen, driedelige pakken, gepoetste schoenen… men is er helemaal klaar voor. Ik zet mijn rolstoel in de hoogste stand, zodat ik op ooghoogte ben met lopende mensen. Dan begeef ik me, tussen al het jonge spul in, de beursvloer op. Bij onze stand vind ik 20 collega’s – Achmea pakt groots uit. Dat geeft mij tijd om te doen waarvoor ik ben gekomen: talent met een arbeidsbeperking spotten!

Het is 12.19 uur. Helaas valt er weinig te spotten. Geen mank lopende accountant, geen rolstoelgebonden arbeidsjurist, zelfs geen blinde beleidsadviseur in spé. Hoe zat het ook alweer met Mozes en die berg? Samen met collega L. ‘loop’ ik een rondje over de beurs. “Kijk, daar rijdt iemand!” roept L. enthousiast, en ze wijst een gangpad in. En inderdaad, daar rijdt een jonge vent in een handbewogen rolstoel. *Doelgroep!* Ik zet een achtervolging in. Als ik hem heb ingehaald, blijk ik een meter hoger te zitten dan mijn potentiële gesprekspartner. Ik zet mijn stoel dus weer in de laagste stand en spreek de jongen aan: "Op zoek naar een leuke baan?" Hij antwoordt dat hij net is afgestudeerd als modeltekenaar en dat hij een baan zoekt in de bouw. Mission impossible. Ook collega L. is zichtbaar teleurgesteld.

We besluiten terug te gaan naar de stand, waar onze collega’s allemaal druk in gesprek zijn. Hier kunnen we ons tenminste nuttig maken. L. wordt vrijwel direct aangesproken door twee jongens, maar ik merk dat sommige beursgangers wat terughoudend zijn om mij aan te spreken. Ik rijd op twee dames af. "Kan ik jullie misschien ergens mee van dienst zijn?" Twee paar ogen dwalen af naar mijn borst, waar ze een fractie van een seconde blijven rusten op mijn badge. Pas als ze zien dat ik inderdaad bij Achmea hoor, stellen ze hun vraag. Binnen een halve minuut zijn we druk in gesprek.

Het is 16.30 uur; de beurs zit er bijna op. Collega L. heeft haar pumps verwisseld voor platte ballerina’s en ook de andere collega’s vertonen sporen van vermoeidheid: uitgelopen mascara, rode blossen en kromgetrokken ruggen. "Ik ben totaal afgedraaid," biecht een collega op, terwijl ze over haar kuiten wrijft, "Ik plof straks neer op de bank en kom er vanavond niet meer vanaf!" Dan realiseer ik me dat ik bevoorrecht ben ten opzichte van mijn collega’s. Zij hebben de hele dag gestaan, maar ik heb gewoon gezeten, net als anders. Eigenlijk ben ik nog topfit. Voor mij geen bankgehang vanavond. Ik ga een avondwandeling maken, en dan lekker uit eten met mijn vriend!

Deze column is gepubliceerd op 16 april 2009 in de HR Nieuwsflits van Achmea.

Een bombastische entree

Als ik ’s ochtends de auto uit rijd, voel ik het al: mijn rechtervoorband is lek. Eerst een werkplek zoeken, dan bel ik daarna Welzorg wel. Hobbelend kom ik binnen. De receptioniste, vriendelijk als altijd, wenst me een goede morgen, maar kan haar verbazing niet verbergen. “Wat is er met u aan de hand?” vraagt ze. Ik antwoord dat ik een lekke band heb. Dat had ze al gezien.

Met mijn chauffeur ‘loop’ ik naar mijn werkplek. Dat doen we dagelijks; hij helpt me met het klaarzetten van mijn spullen. Als dat is gebeurd, bel ik Welzorg. Het is 8.50 uur. “De planning is nog in vergadering,” weet de telefoniste mij te vertellen, “maar ik zorg dat u snel wordt teruggebeld.“ Mijn werkdag begint.

Over een half uur word ik geïnterviewd over het Achmea-beleid rondom werknemers met een arbeidsbeperking. Daar kan ik best iets over vertellen, ook al is het pas mijn derde week als Coördinator Instroom Doelgroepen. Ter voorbereiding voor het gesprek moet ik nog even iets uitprinten. Naar de printer rijden blijkt helaas te veel gevraagd; mijn band hangt inmiddels los om de velg en ik kom met moeite (en met veel geluidsvertoon) nog net een meter vooruit. Collega’s kijken op, deuren van kantoortjes gaan dicht. Er zit niets anders op: ik moet een collega vragen om mijn document uit de printer te halen. En een kop thee, want van lekke banden krijg ik dorst.

Afhankelijkheid is niet mijn sterkste punt.

“Ik vind het zo leuk dat jij óók koffie en thee haalt voor de afdeling,” zei een van mijn collega’s laatst tegen me. Persoonlijk vind ik dat niet meer dan logisch. Bovendien wil ik geen imago krijgen van iemand die altijd maar hulp nodig heeft. Deze lekke band komt dus behoorlijk ongelegen.

Uren later komt de bandenplakker, als ik net midden in een gesprek met een potentiële zakenpartner zit. De rechterkant van mijn stoel krikt hij op, zodat ik het gesprek scheefhangend voortzet. Erg professioneel komt de situatie niet over, maar wat moet gebeuren, gebeurt. Tien minuten later rijd ik weer vrolijk rond op de Holding.

Voordeel van een lekke band is dat iedereen je gelijk kent; ik heb een bombastische entree gemaakt. Als ik een week later weer in Zeist ben, loop ik in de koffiecorner een collega tegen het lijf. Voor zover ik mij kan herinneren, hebben wij elkaar nooit eerder gesproken. “Zo, je rijdt weer?” vraagt hij. “Ja,” zeg ik. “Kan ik voor jou ook een kop koffie inschenken?”

Deze tekst is op 10 maart als column gepubliceerd in de HR Nieuwsflits van Achmea.

Klein maar fijn

Het licht bij de oversteekplaats springt op groen. Ik steek over en word op de voet gevolgd door twee meiden van een jaar of twaalf. Ze fluisteren iets tegen elkaar en barsten in lachen uit. Bij de tramhalte staan nog drie mensen te wachten, twee vrouwen met het Syndroom van Down en een man met een jonge hondengezicht. Zijn ronde kraalogen glimmen en zijn mond staat een beetje open.

De meiden kijken elkaar verbijsterd aan en steken hun verbazing niet onder stoelen of banken.
“Moet je kijken,” zegt de een tegen de ander, “dié zien er raar uit!” De ander, een wat dikkig meisje met een te kort T-shirt, begint te gniffelen. De verstandelijk gehandicapten kijken een beetje beteuterd. Ik vraag me af of ze het hebben gehoord.

“Hé, er zit iets op je schoen,” zeg ik tegen het jongste, wat magere meisje. Ze werpt een blik naar beneden. “O, dat gespje zit los,” verklaart ze. Ze bukt en legt de gesp op haar gouden ballerina recht. Dan sta ik in de picture.
“Jij bent wel erg klein voor je leeftijd,” zegt de oudste. Ze kijkt me uitdagend aan en vervolgt: “je lijkt wel een kind!” Ze zoekt oogcontact met haar reisgenote, die vervolgens hard begint te lachen.
“Ik denk dat je je vergist,” zeg ik. “Je hebt niet goed gekeken.” De meiden stoppen abrupt met lachen, maar het laatste woord is er nog niet over gezegd. Een van de verstandelijk gehandicapte vrouwen valt me bij. “Klein maar fijn, dat maakt mij niks uit,” roept ze. Ze is zelf ook niet al te groot.

Dan komt de tram eraan. De chauffeur legt het oprijdplankje voor me uit en ik rijd naar binnen. Ook de drie verstandelijk gehandicapten stappen in. De meiden nemen een deur verder, maar bedenken zich en lopen direct door naar het balkon waar wij zitten. Ze laten de zachte pluche banken links liggen en nemen plaats op de houten klapstoeltjes.

“Gaan jullie iets leuks doen?” vraag ik hen. Het dikke meisje vertelt dat ze vandaag jarig is. Het andere meisje blijkt haar zusje te zijn. Zij is morgen jarig, nee, overmorgen. Of eigenlijk zaterdag, maar morgen trakteert ze op school.
“Trakteren is leuk,” vindt de klein-maar-fijn-mevrouw. Ze vertelt dat zij op weg zijn naar het theater. Dat is bijzonder, want normaal werkt ze in de catering van het theater. Nu hoeft ze niet te werken, maar gaat ze gezellig uit.

We komen bij de halte van het theater en de drie verstandelijk gehandicapten stappen uit. Ze zwaaien ons uit. Het kleinste meisje kijkt me aan, denkt even na en zegt dan: “Ik vind ze zielig.”
“Zielig? Echt waar?”
Ze knikt.
“Waarom dan? Ze zien er toch helemaal niet ongelukkig uit?”
“Maar het zijn net kinderen,” werpt het meisje tegen. Ik leg uit dat deze mensen niet zo goed kunnen nadenken als de meeste andere volwassenen, maar dat ze gewoon kunnen werken en dat ze ook uitgaan.

Het blijft even stil.
“Werk jij ook?”
“Ja, ik ben zelfs lerares geweest.”
“Klassenjuf?”
Ik knik.
“Dat dacht ik al!” roept de oudste. Ze vertelt dat ze dat ziet aan mijn mond en aan de manier waarop ik praat. Ik vraag me even af of dat een compliment is, maar dan vervolgt ze: “Ik wil later ook klassenjuf worden.” Ze vertelt dat ze twee keer is blijven zitten. Ik zeg dat ze dan vast heel veel heeft geleerd. Ze gaat ervan glimmen.

“Heb je ook kinderen?”
“Nog niet,” zeg ik, “maar misschien krijg ik die nog wel.”
“Dat kan toch helemaal niet met een rolstoel?” krijg ik te horen. Maar als ik uitleg dat een kindje best kan meerijden op schoot, knikken ze instemmend.

We zijn aangekomen bij hun halte.
“Veel plezier op je feest,” zeg ik terwijl ze uitstappen. Als de tram verder rijdt, zie ik in de verte twee zwaaiende meiden.

Kak-Marokkaan

Lisa is gek op haar vriend. Ze hebben al veertien jaar een relatie en wonen samen. Haar vriend, Firad, is een Marokkaan.  Hij mijdt varkensvlees, maar aan andere stereotypen voldoet hij niet. “Hij is geen standaard-Marokkaan hoor,” vertelt Lisa. Firad blijkt advocaat te zijn en golf te spelen. “Een van onze vrienden noemt hem wel eens een kak-Marokkaan,” zegt ze lachend.

Lisa is een krachtige beeldvormer. Ze laat met haar verhaal zien dat Marokkanen niet altijd op straat rondhangen, laagopgeleid zijn en vijftienjarige bruiden uit Marokko laten overkomen, die ze vervolgens in huis opsluiten of alleen met een hoofddoek over straat laten gaan. Helaas is dit bij veel mensen het eerste beeld dat opdoemt als het over Marokkanen gaat. Ik snap dus heel goed dat Lisa dit stereotiepe beeld wil doorbreken. Háár vent is niet zo. Hij is geëmancipeerd, hoogopgeleid; eigenlijk is hij gewoon Mister Right.

Hokjesdenken ondermijnt persoonlijke kracht en individualiteit, zeker als er negatieve connotaties aan een hokje plakken. Daarom plaatsen we onszelf graag buiten dit soort hokjes. Zo heb ik ook jarenlang geroepen dat ik geen ‘standaard-gehandicapte’ ben, en voelde ik mij vereerd als iemand mij ‘anders’ vond.

Maar eigenlijk wordt het tijd dat we er helemaal mee stoppen. Weg met de hokjes! Dan ben ik gewoon een carrièretijger in een rolstoel en dan is Firad een golfende advocaat, die toevallig Marokkaan is.

Vorkje prikken bij de buren

Sinds een maand of wat heb ik nieuwe bovenburen. Toen ze er net woonden, liepen we elkaar tegen het lijf voor mijn voordeur. Een pasgetrouwd stel dat diezelfde week nog op huwelijksreis zou vertrekken.
"Komen jullie daarna gezellig een keer op de koffie?" vroeg ik. Dat vonden ze een strak plan.

Helaas liep het anders. Sinds ze terug zijn van hun witte broodsweken, schelden ze elkaar ongeveer vijf keer per week de huid vol, wat gevolgd wordt door het geluid van verwoed klikkende hakken, dichtslaande deuren en het piepend optrekken van hun auto, die steevast pal voor mijn voordeur op de stoep geparkeerd staat. Sinds een paar maanden vind ik bovendien van alles in mijn tuin wat ik er niet heb achtergelaten: walmende sigarettenpeuken, doorgescheurde aanmaningen en huisafval. Voor het huis liggen milkshakebekers, bakjes van de afhaalchinees en de inhoud van een geleegde asbak uit de auto. In mijn groenbak vind ik plastic zakken met afval. Feestjes die rond 22.30 uur beginnen met harde muziek komen regelmatig voor.

Vragen of het anders kan had geen effect, evenmin als een herhaalde uitnodiging om op de koffie te komen. I’ve you don’t beat them, love them. Maar mijn buren hebben geen behoefte aan sociale omgang met hun benedenbuur.

Dit soort dingen komt vaker voor. In veel wijken weten mensen niet eens wie hun buren zijn. Daarom hebben we met VisieNL iets bedacht: vorkje prikken bij de buren. Je nodigt je buren uit om bij je te komen eten en je kookt iets lekkers voor hen, of het nou kosher, halal of vegetarisch moet zijn. Vervolgens vraag je de gasten of zij op hun beurt zo’n avond willen organiseren voor andere buren. Zo leer je al je buren binnen no time kennen! Natuurlijk moet je wel iets te bespreken hebben op zo’n avond. Daar hebben we ook iets op bedacht: een kaartspel met vragen en opdrachten om je buren beter te leren kennen. Voor als het gesprek doodslaat.

Ons initiatief is niet geheel uniek. Op televisie heb je bijvoorbeeld het programma Eten bij de Buren. Een islamitisch gezin en een niet-islamitisch gezin gaan met elkaar aan tafel. In het Van Abbemuseum vond ik een receptenboek van mensen met verschillende culturele achtergronden die samen nieuwe recepten bedachten. In elk recept kwam iets terug van beide culturen, bijvoorbeeld stampot hutspot met bami (o.i.d.). En op het internet bestaan fora waarop buurtbewoners een afspraak kunnen maken om met elkaar te eten.

Vaak richten dergelijke initiatieven zich op mensen met verschillende culturele of religieuze achtergronden, terwijl ook oer-Hollandse mensen zonder geloof natuurlijk ook nauwelijks weten wie er bij hen in de straat woont. Ons Vorkje prikken bij de buren is dus niet specifiek gericht op Marokkanen, Nederlanders of Chinezen, maar gewoon op mensen zoals jij en ik.

"Hann, als jij nu eens het goede voorbeeld geeft? Kun je gelijk een verslagje schrijven voor onze website."
"Ehh, ik wacht wel tot we in Amsterdam wonen." Ook idealisme kent zijn grenzen.

Een eigen bedrijf

Gezocht: 111 potentiële leiders van Nederland die samen willen werken aan een toekomstvisie voor ons land. Deze oproep sprak een groep mensen aan met bepaalde karaktereigenschappen: betrokkenheid, intelligentie, daadkracht. Er reageerden ruim 400 mensen op de oproep. Ik was er één van en werd uitgekozen.

De afgelopen vier dagen zat ik met de 110 anderen in een hutje op de hei voor het kick-offweekend. Het is bijzonder om vier dagen lang met volstrekt vreemden alleen maar te praten over dingen die ertoe doen: duurzaamheid en milieu, onderwijs, participatie en diversiteit, zorg, mentaliteit, religie, innovatie, economie, vergrijzing, etc. Iedereen blijkt een doordachte mening te hebben over deze thema’s, terwijl je in het dagelijks leven wordt overspoeld met ongenuanceerde, stigmatiserende ideeën die je niet meer aan het denken zetten.

We werden meegetrokken in een proces van onderzoeken, inspireren en creëren. We werden niet alleen uitgedaagd om onze visie op Nederland op papier te krijgen; eerst werd uitgebreid stilgestaan bij je persoonlijke visie, die is gebaseerd op kernwaarden als ‘je dromen naleven’, ‘intimiteit’, ‘eerlijkheid’, ‘uitdaging’, ‘moed’, ‘diversiteit’ en ‘creativiteit’. We onderzochten onze barrières en grenzen, reflecteerden in groepen met verschillende samenstellingen en brachten dit alles in verband met onze visie op de samenleving. Alles viel op zijn plek.

De komende maanden gaan diverse subgroepen aan de slag met een toekomstvisie op Nederland. We hebben allen een coach tot onze beschikking gekregen en kunnen te allen tijde voor advies terecht bij de SER. In mei 2009 ligt onze visie er en zijn er initiatieven van de grond gekomen die het verschil zullen maken.

Vandaag kwam ik thuis. Moe, met een hoofd vol ideeën. Ik kon niet stilzitten, wilde een start maken aan mijn persoonlijke voornemens. En dus zette ik de computer aan. Het begin is er. Ik ga een eigen bedrijf opzetten.

Wordt vervolgd…

1 van de 111

Er ligt een brief op de mat van VisieNL. Ik ben 1 van de 111!Visienl_2

VisieNL organiseert een evenement waarbij 111 potentiële leiders van Nederland gezamelijk werken aan een toekomstvisie op Nederland. Dit gebeurt o.a. tijdens een kick-off weekend van donderdag 2 t/m zondag 5 oktober, maar ook daarvoor en (vooral) daarna.  De eisen voor deelname zijn hoog. Zo wordt van je verwacht dat je in de maand september al 20 uur besteedt aan individuele voorbereiding. Tijdens het weekend ben je zonder onderbrekingen aanwezig; bovendien steek je ook na het weekend veel tijd in de toekomst van Nederland.

Het evenement is bedoeld om jonge mensen met maatschappelijke betrokkenheid, visie en leiderschapskwaliteiten te ondersteunen bij het vormgeven van hun visie. Ik heb me, met ruim 300 anderen, opgegeven voor dit project. Omdat ik het verschil wil maken.   

Ik lees de brief. Sta te trillen op mijn benen. Maar het lijkt me fantastisch: op niveau bezig zijn met de toekomst, met participatie van iedereen aan de samenleving – op een sociale en gelijkwaardige manier. Daar invloed op hebben. Als leider, als aanstuurder, als deel van een geheel.

Meer weten over VisieNL? Kijk op de website of luister naar dit radiointerview op Llinke Soep met VisieNL (vanaf minuut 50).

Persoonlijke noten op het werk

Op sommige dagen werk ik me suf achter mijn computer en ga ik om half vijf met vierkante oogjes naar huis. Het komt voor dat ik de hele dag nauwelijks collega’s spreek. Dat is niet mijn ding. Ik hou van overleggen, spiegelen, brainstormen. Gelukkig weet mijn baas dat en ik heb een goede baas: als het ook maar enigszins mogelijk is, doe ik dingen die contact behoeven: presentaties geven voor potentiële sponsoren, overleg voeren met hulpverleners, gespreksgroepen leiden met ouders, etc. Heerlijk vind ik dat: professioneel contact maken.

Hoewel dat niet helemaal hetzelfde is als persoonlijk contact maken, liggen die twee in mijn werk soms dicht bij elkaar; ik ben nou eenmaal geen mens dat zichzelf afsluit – ik laat mezelf zien en laat me raken door de ander. Dat maakt me denk ik een geschikte (zakelijke) gesprekspartner.

Gisteren was zo’n dag met veel persoonlijke noten. Het begon al in de pauze, toen ik buiten bij de picknicktafel een geanimeerd gesprek voerde met mijn baas, die uitzonderlijk goed was gekleed.
– "Heb je vandaag een belangrijke afspraak?"
* "Nee, ik had geen andere gestreken overhemden meer in de kast hangen."
Hierop volgde een discussie over het zelf strijken van je hemden en het grote onrecht van mannen om geen leuke jurkjes te mogen dragen. 

’s Avonds volgde het hulpverlenersoverleg, waarvoor ik al de hele dag een beetje zenuwachtig was geweest; ik moest dertig revalidatieartsen bereid vinden om met ons samen te werken in de missie om kinderen en jongeren beter voor te bereiden op de toekomst. Wilden zij daar ook in investeren? Ik bracht voorbeelden in van ouders en jongeren die ik ken en liet de artsen zien hoe nauw ik me betrokken voel bij het project: ik heb er een leuke baan als docent voor opgezegd. Het resultaat was bevredigend: de artsen beaamden dat ook zij zelfstandigheid een belangrijk aandachtspunt binnen de revalidatie vinden – we gaan dus samenwerken!

Opgelucht verliet ik de zaal, klaar om een hapje te gaan eten met Melle, toen een andere collega me aan mijn jasje trok: "Heb je nog even een paar minuutjes tijd om hier ook je verhaal te doen?" ‘Hier’ was in de kleine vergaderzaal, waar een groepje Bulgaren zat te dineren: mensen van de Bulgaarse spierziektenvereniging, die hier afgedankt beademingsapparatuur kwamen halen. Engels sprak alleen de tolk, dus via haar verliep het gesprek.

Ik vertelde wat ik voor de VSN doe, zin voor zin in het Engels. Toen vroeg ik naar de situatie in Bulgarije. Jongeren met een spierziekte gaan niet naar school en ze werken niet. Ze hebben geen internet en ook geen elektrische rolstoel, en blijven bij hun ouders wonen tot zij of hun ouders sterven. Er zijn er wel opvanghuizen met hulp, maar mondjesmaat. Ik vroeg hoe zij bij de spierziektenvereniging betrokken waren geraakt, of zij ook kinderen hadden met een spierziekte. De voorzitster had een kind met een spierziekte. Hád – ze was overleden. 

Het is lang zo leuk niet als voor een klas met pubers staan, maar de dagen die ik achter mijn computer slijt, breng ik door om dit allemaal mee te maken. Om geraakt te worden. Om iets te betekenen.

Vrouwen aan de top

Vandaag las ik het volgende artikel in de krant:

Donner ziet niets in wettelijk quotum topvrouwen

HILVERSUM (ANP) – Minister Piet Hein Donner (Sociale Zaken) ziet niets in het voorstel van FNV-voorzitter Agnes Jongerius voor een wettelijk quotum voor vrouwen in topfuncties. Dat leidt tot overspannen verwachtingen die niet waar te maken zijn en dat werkt alleen maar averechts. Dat zei de minister woensdag in het radioprogramma De Ochtenden.
FNV-voorzitter Agnes Jongerius wil een wettelijk quotum om te zorgen dat vrouwen over vier jaar 40 procent van de topfuncties bekleden. Volgens haar is in Noorwegen ook pas resultaat geboekt nadat dat land een quotum had ingevoerd.

Volgens de minister heeft Jongerius gelijk dat ze zorgen heeft over het aandeel van vrouwen. Maar het leidt tot de verwachting dat als je iets in de wet zet het gebeurt, zei hij. Dat is niet zo, leert de ervaring met allochtone werknemers.

In Noorwegen moeten sinds januari vier op de tien topbestuurders van beursgenoteerde ondernemingen vrouw moet zijn. „Noorwegen laat zien dat het werkt”, zegt Jongerius. „Ook Spanje en Denemarken nemen hier een voorbeeld aan. Ik zie geen reden waarom wij het ook niet kunnen proberen.”

Volgens Jongerius claimen werkgevers al jaren goede bedoelingen te hebben met vrouwen, maar is het al 25 jaar niet vanzelfsprekend dat vrouwen doorstromen naar de top. „We zijn nu druk aan het lobbyen in de Tweede Kamer voor ons voorstel. Wat mij betreft wordt het quotum dit najaar ingevoerd.”

Recent onderzoek van Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Unie, toonde aan dat Nederland achterloopt als het gaat om het percentage vrouwelijke managers. In Nederland is een op de vier managers vrouw, het Europese gemiddelde is een op de drie. Jongerius: „Als het om het percentage vrouwen in de top van bedrijven en non-profitorganisaties gaat, bungelt Nederland samen met Botswana ergens onderaan.”

Een maand geleden pleitte de Nederlandse Eurocommissaris Neelie Kroes al voor het instellen van verplichte quota voor vrouwen in Europese topfuncties. (Bron: Trouw, 3 april 2008)

Verwachtingen wekken werkt averechts, vindt Donner, en daarom moeten we maar geen quotum invoeren. Dit is een drogreden: een quotum werkt niet omdat men eigenlijk geen vrouwen aan de top wil.   

Vrouwen aan de top kunnen een grote meerwaarde hebben voor het bedrijfsleven. Ze leveren namelijk andersoortige prestaties dan mannen. Vrouwen zijn vaak gemotiveerder om topposities te bekleden – juist omdat dit geen vanzelfsprekendheid is  – en dus werken zij harder dan veel mannen, voor wie een toppositie bereikbaarder is. Bovendien blijken vrouwen goede leiders te zijn: ze gebruiken vaker dan mannen de meest effectieve leiderschapstechnieken en bouwen hechtere relaties op met collega’s, wat het zelfvertrouwen in een team versterkt. Een verrijking voor de bedrijfscultuur, zou ik zeggen.

Een ander vaak genoemd argument voor vrouwen op topposities is rechtvaardigheid: waarom zouden vrouwen niet dezelfde posities kunnen bekleden als mannen? Ik persoonlijk vind dit niet het sterkste argument, omdat ik zelf niet op een toppositie terecht wil komen door positieve discriminatie. Dit geldt overigens ook voor mijn handicap; ik vermeld in een sollicitatiebrief niet dat ik een functiebeperking heb, ookal levert dit misschien een voordeel op in de sollicitatieprocedure. Ik wil aangenomen worden om mijn kwaliteiten, niet om mijn geslacht of handicap. Toch maar geen quotum dan?

Helaas lijken we wel een quotum nodig te hebben: op dit moment wordt slechts een vierde van de topposities in het Nederlandse bedrijfsleven bekleed door vrouwen. Dit terwijl vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen. We zullen er dus toch niet aan ontkomen, wat Donner er ook van vindt. Hoe zorg je dat het bedrijfsleven meer vertrouwen krijgt in vrouwelijk leiderschap? Door de kansen voor vrouwen groter te maken. Een quotum zou zo’n kans kunnen zijn.

Voor wie meer wil lezen over vrouwen aan de top, kijk op de site van Women on Top.

Seksuele intimidatie op het werk

Seksuele intimidatie op het werk, de damesbladen staan er vol mee. Toch had ik nooit gedacht dat het mij zou overkomen. Tot vandaag. Om op mijn werk naar de wc te kunnen, moet ik met de lift de kelder in. Helaas is het niet echt een betrouwbare lift; mijn (lopende) collega’s zetten hem wel vol met dozen, pakken papier en andere zware spullen, maar zelf nemen ze steevast de trap. Waarom? De lift is al verschillende keren tussen twee verdiepingen blijven steken. Mij is dat gelukkig nog niet overkomen, al vinden sommige collega’s het schijnbaar nodig om mij er elke keer even aan te herinneren hoe onbetrouwbaar het ding eigenlijk is.

Zo ook vandaag. Toen ik in de kelder wilde instappen, haalde de oudpapierman net een container uit de lift. Zelf was hij met de trap naar beneden gegaan en hij zei:
"Mij krijg je niet in dat ding hoor."

Mijn leidinggevende, die toevallig langs liep, merkte op dat je prima met de lift kunt gaan, als je jezelf maar een tijdje weet te vermaken (mocht je blijven steken). De oudpapierman keek me een paar seconden aan en zei toen met een vettige stem tegen mijn baas:
"Nou, met haar wil ik best in de lift hoor, dan vermaak ik me wel een halve dag."

Een seconde lang drong het niet tot me door wat hij bedoelde, tot ik er een beeld bij zag waarvan de rillingen over mijn rug liepen. Totaal geshockeerd reed ik naar binnen en drukte ik op de knop naar boven, waar mijn toilethulp (en tevens goede vriend) me lachend opwachtte. "Moet je gewoon zien als een compliment," vond hij.

Ik ben best ijdel en ik heb normaal gesproken echt geen problemen met wat mannelijke aandacht, maar deze opmerking ervoer ik als ronduit intimiderend. Hoe dat nou komt? Ik heb er twee verklaringen voor: ten eerste vond ik de man onaantrekkelijk, maar veel belangrijker nog: hij sprak OVER mij tegen een andere man, wat mij degradeerde tot een lustobject. Begrijp me niet verkeerd: niks mis met lust, maar dan wil ik wel het subject zijn.

Een tip dus voor elke man die een collega avances wil maken: zeg tegen haar dat je haar leuk/lekker vindt en vraag of ze na werktijd iets te doen heeft. Dan kan ze zelf bedenken of dat een goed idee is. Gegarandeerd meer kans van slagen!

Leven van de kunst

To blog or not to blog? That’s the question. Toen ik dit liedje voor het eerst hoorde, moest ik er wel om lachen. Echt iets voor Morris: hip en toch een beetje gek – een goede combi. Binnen een week was het nummer op Radio 1 en kort daarna kon je het downloaden – tegen een betaalbaar tarief. Van de opbrengst ging Morris een maand naar New York om daar muzikanten te interviewen.

– Ik wil ook een maand naar New York.
* Alsof jij nog niet genoeg op vakantie bent geweest de afgelopen tijd.
– Maar ik wil niet op vakantie, ik wil reizen.
* Je komt net uit Gent. Waar doe je het toch allemaal van?
– Dolen…
* Hey?
– Niet eens een maand, een paar maanden! 
* Waar je het toch allemaal van doet, vroeg ik.

Ik werk. Vier dagen per week. En ja, dan heb je geld om regelmatig een weekje of weekendje op vakantie te gaan. Maar er zijn mensen die op een creatievere manier hun geld verdienen. Morris bijvoorbeeld, of Jan, door wie ik vanochtend uit bed ben gehaald.

Jan is het soort kunstenaar dat geld kan verdienen door en public in een rode overal houten planken aan elkaar te timmeren. Om toch niet aan het einde van zijn geld een stukje maand over te houden, werkt hij erbij als verzorger. En dat doet ‘ie goed: we hebben altijd gespreksstof onder de douche. Eind deze maand gaat hij bijvoorbeeld in India songteksten voor zijn band schrijven en hij is bezig een opleiding in elkaar te zetten voor medewerkers van de – eveneens door hem bedachte – CannaBistro.

Naast mensen als Morris en Jan voel ik me burgerlijk. En laten we eerlijk zijn: op de bonnevoie naar New York of India afreizen om daar te doen wat je moet doen, is ook gewoon spannender dan vier keer per week in de file staan naar je werk – hoe leuk je werk ook is.

Toch kies ik elke dag weer voor de zekerheid van een vast inkomen, zodat ik ’s avonds kan bedenken of ik drie of vier soorten groenten op mijn bord wil en ik niet ben gedoemd om jarenlang helemaal niet op vakantie te kunnen. Want dat risico loop je natuurlijk wel als je moet leven van de kunst. Nee, ik blijf lekker in de file staan voor die toch wel heel leuke baan!

Ruimte voor de stotteraar

Door Kader Abdolah − 27/12/06, 16:52

Wat neem ik mee van 2006 naar 2007? Ik heb veel mooie dingen meegemaakt in 2006, maar ik wil maar twee dingen meenemen. Namelijk twee bijzondere ontmoetingen…

Ik had een lezing op een school die achter de dijken lag, waar kuddes paarden langs de rivier galoppeerden en waar trekvogels over de oude windmolen hun vlucht voortzetten.

Een lezing geven op een school is interessant, er zijn altijd mooie verrassende vragen.

En toen was die jongen aan de beurt. Hij kwam overeind, de klas werd stil en ik was nieuwsgierig naar zijn vraag. Ik wachtte, de leerlingen wachtten, de leerkracht wachtte, maar de jongen kon zijn vraag niet stellen. Hij stotterde, hij worstelde, maar hij kon de vraag niet formuleren. Ik wachtte, de leerlingen wachtten, de leerkracht wachtte en de paarden langs de rivier stonden stil, maar nee, hij kon niet, het ging niet. En toen begonnen de tranen over zijn wangen te lopen. De docent vertelde me dat de jongen altijd stotterde, dat hij verlegen was, maar juist vandaag wilde hij bij jou een poging doen om over zijn stotteren heen te komen.

Die ongewone polderse poging, die moedige Nederlandse worsteling van die jongen en de stilte van zijn klas-genoten en de ruimte voor een ander neem ik als een groot stuk goud mee naar 2007.

De tweede ontmoeting vond wederom plaats in een leslokaal. Deze school lag ook achter de dijken. En het regende en de koeien liepen in de modder achter elkaar aan toen ze me met mijn tas over mijn schouder langs de rivier zagen lopen.

De brug ging dicht en een wit schip voer zachtjes langs mijn modderige schoenen de sluis in. Daarna wandelde ik verder naar de school. De conciërge begeleidde me naar het lokaal waar ik de lezing moest houden. Maar de leraar was er nog niet en de leerlingen hadden het zo druk dat ze niet eens merkten dat de gast gearriveerd was. Ik ging voor het schoolbord staan. Mijn blik viel op een gehandicapte vrouw die helemaal achter in de klas in een rolstoel zat. Precies op dat moment kwam de rolstoel in beweging. Zo zittend in haar rolstoel was ze een kop kleiner dan alle andere leerlingen. Even dacht ik: ‘Zou zij de leerkracht zijn? Hoe kan ze deze drukke leerlingen tot stilte manen?’

Ze parkeerde naast me en gaf me een hand. Haar hoofd kwam tot aan mijn middel. Toen drukte ze op een knopje op haar rolstoel en draaide naar de klas. Alle leerlingen gingen bijna automatisch recht in hun stoelen zitten. Nu drukte ze op een ander knopje. Haar stoel veerde omhoog, als een lift. Ze werd een lange blonde Nederlandse, een kop groter dan ik.

Pas nu zag ik haar mooie gezicht, haar rood gestifte lippen en haar half geopende kraag.

De klas werd muisstil. De trekvogels stopten om te kijken wat er aan de hand was.

Ik wil die Hollandse schoonheid, die rolstoel, die rood gestifte lippen en die half open kraag, graag wandelend over de dijk, mee naar 2007 nemen.

(Bron: Volkskrant)