Een dag niet geliket…

Ik ben op vakantie in een Drents bos. Wifi is er niet en zonder wifi gebruik ik geen internet op mijn telefoon. In principe. Tóch even checken of ik nog reacties heb. Ik klik het rode bolletje aan en voel teleurstelling opkomen als slechte wijn: iemand heeft een bericht geplaatst in de groep ‘Lift gevraagd >< Lift aangeboden’ en een vage kennis is vandaag jarig. Geen reden voor innerlijk gejuich. Wat wil je dán, vraag ik mezelf af: je bent in het bos, omringd door échte vogels en échte bomen. Échte mensen om je heen. Dat is zo, zegt een ander stemmetje, maar wat mis je wel niet allemaal zonder internet?!

Laatst woonde ik een les bij achterin de klas, bij een collega. Hij had de eer 5-gymleerlingen iets te vertellen over Nescio. Zij kregen de opdracht Titaantjes te openen op hun laptops. Deze werden opengeklapt en bij de meeste leerlingen verscheen inderdaad binnen acceptabele tijd de ellenlange lap tekst op het scherm. Mijn collega wilde deze laten voorlezen en klassikaal behandelen.

Toen Lieves leesbeurt erop zat, opende ze Facebook. Ze nam niet eens de moeite af en toe naar Titaantjes terug te keren en klikte in plaats daarvan op alle geneugten die Facebook haar aanbood. De vriendschapsverzoeken bekeek ze met de gretigheid van een hormonale puber – oja, dat was ze ook – en nieuwe webshops werden volledig uitgecheckt. Naarmate meer leerlingen hun leesbeurt hadden gehad, plopten er steeds meer Messenger-berichten op. Mijn collega had niets in de gaten. Moest ik hem waarschuwen? Dit kón toch niet?!

Waar had ik onlangs ook alweer gelezen dat… oja, op Facebook. Een middelbareschoolklas ging de uitdaging aan om een week lang mobielloos door het leven te gaan. Nou ja, tijdens schooltijd dan, want langer dan acht uur per dag afgesneden zijn van de digitale wereld, daartegen zou Amnesty haast in actie komen. Het experiment was geslaagd: van de hele klas was maar één leerling afgehaakt. Anderen hadden hun bevindingen bijgehouden – gewoon lekker ouderwets: met pen en papier. De eerste dagen was hun hand elke twintig minuten als een reflex naar hun broekzak gegaan. Tevergeefs. Wat er allemaal in zo’n puberbroekzak zit, ik wil het niet weten, maar de telefoons lagen veilig allemaal bij de meester in de la. Behalve het geleidelijk afnemen van de reflex, leverde het experiment de leerlingen meer contact op. Echt contact. Met echte vrienden.

Ikzelf haal die twintig minuten vaak niet. Stap ik in de auto, dan check ik nog snel even WhatsApp, Messenger en mailbox 1, 2 en 3. Zet ik een kop thee, dan gaat het wachten op heet water vergezeld met een like, comment of snel bericht aan een vriend. Bij de volgende kop thee kijk ik of er al antwoord is. Wie mij een beetje kent, weet dat het aantal kopjes thee kan oplopen tot twintig per dag. Mijn vinger glijdt koortsachtig over het scherm, als een junk onder een brug die op zoek is naar spul. Pas als er een rood bolletje oplicht, daalt mijn hartslag.

Om mijzelf in bescherming te nemen, heb ik geen abonnement op mijn smartphone, maar maak ik mijzelf afhankelijk van wifi. Thuis, op mijn werk en, als ik geluk heb, in sommige cafés of winkels. Niet in de Drentse bossen. Maar één keer per dag sta ik het mezelf toe: ik klik op ‘Mobiele gegevens’ en check de rode bolletjes. Een dag niet geliket is een dag niet geleefd.

Dansen in de regen

Iets na zevenen: bijna kinderbedtijd. De voordeur staat open en ineens begint het te regenen. Niet die regen die we al de hele maand juni hebben, maar echte regen: moessonmaandregen. De kinderen kijken hun ogen uit.

‘Wil je een rondje door de tuin rennen?’ vraag ik Jonne – en als ik haar een beetje weifelend maar verlekkerd naar het frisse, glanzende groen zie kijken, spoor ik haar aan: ‘Doe maar, is lekker!’

Melle doet er nog een schepje bovenop: ‘Gaan we samen?!’ Ze rennen een rondje en komen doorweekt terug. Jonnes haar druipt in haar ogen, maar ze straalt en is bepaald niet van plan het hierbij te laten. Als een kalf dat voor het eerst in de wei komt, dartelt ze in het rond.

‘Ingo, trek je laarzen aan, dan kun je ook!’ roep ik. Hij is doorgaans wel te porren voor een lolletje – zeker als dat lolletje van de gebaande paden afwijkt -, maar deze keer aanschouwt hij zijn zus van een afstand. Dan loopt hij naar zijn laarzen, trekt ze aan en zet voorzichtig één stap in de tuin. Melle pakt een waterpistool en spuit Ingo verder nat. Hij is om: gillend van plezier staat ook Ingo ineens midden in de tuin.

Ze dansen. Ze springen in de plassen. Ze houden het reservoir van hun waterpistool onderaan de regenpijp en spuiten elkaar nog natter. Jonne richt haar gezicht naar de hemel, houdt haar mond wagenwijd open en roept uitgelaten: ‘Van regen wordt water gemaakt!’

Ik denk aan vroeger, aan hoe ik urenlang heb gewandeld door de regen, hoe ik mijn haar en gezicht kletsnat liet regenen terwijl mijn rolstoel werd drooggehouden door een zwarte regencape (Knightrider was er niets bij). Door mijn kinderen herinner ik me hoe ongelofelijk heerlijk het is: dat het niets meer uitmaakt hoe hard het regent, want natter kun je toch niet worden.

Ik twijfel: zal ik ook…? Maar het is niet nodig. Dit zien, hun kinderlijke geluk, is puur genieten.

received_1151720724870316

Die meisje is heel mooi

Het is zaterdagmiddag. We zijn met z’n vieren in het Woeste Westen, een speeltuin waar kinderen lekker in de natuur kunnen ravotten. Als we net ons boven het kampvuur gebakken broodje op hebben, lopen we naar de speeltoestellen. Jonne roetsjt al met de kabelbaan over de sloot, maar Ingo blijft plotseling stokstijf staan.

‘Die meisje is heel mooi, mama,’ zegt hij zachtjes. Hij wijst in de richting van de schommel, waar een meisje van een jaar of acht met een paar vriendjes aan het spelen is. Zo te zien hebben ze een verjaardagsfeestje.

‘Wat vind je zo mooi aan haar?’ vraag ik.

‘Haar blauw-witte jurk,’ antwoordt Ingo. Hij denkt even na. ‘Eigenlijk vind ik alles mooi aan haar.’

Ingo draalt een beetje rond. Na een minuut of tien trekt hij de stoute schoenen aan en stapt op het meisje af, gaat vlak voor haar staan en kijkt haar lang aan. Als ze niet reageert, doet hij een stapje dichterbij. Het meisje neemt een handje chips uit haar zakje, eet het op en gaat verder met spelen.

‘Kom maar, Ingo,’ zeg ik, ‘dan gaan wij ook weer spelen.’

’s Avonds bij het naar bed gaan, vraagt Melle de kinderen wat ze het leukst van de dag vonden.

‘Die mooie meisje,’ zegt Ingo. Hij valt even stil. ‘Maar ze zág me niet.’ Zijn gezicht betrekt. Hij vraagt ons waarom we haar telefoonnummer niet hebben gevraagd, zodat ze een keer met hem kan komen spelen.

‘Ach Ingo,’ zegt Melle, ‘de wereld zit vol met mooie meisjes. Maar misschien zit je later wel op de bank met je vriendinnetje en dan kijken jullie in haar fotoboek, en dan zie je haar ineens, in haar blauw-witte jurk. Dan zul je haar vást herkennen.’

Ingo bloost. Hij heeft het flink te pakken.

Grip

grip

Als je het voornemen hebt elke dag een uur te lezen, lees je nog eens wat. Nu vond ik wederom een boek dat al een paar jaar in mijn kast op mij stond te wachten: ‘Grip’ van Stephan Enter.

‘Grip’ gaat over de veertigjarige Paul en Vincent, die samen naar Wales reizen om Martin en Lotte op te zoeken. De vier waren in hun studententijd klimvrienden en ze hebben indertijd samen een zomer doorgebracht in de bergen van Noorwegen. Daar is Lotte een ‘ongeluk’ overkomen waar alleen Paul getuige van is geweest. Was het wel een ongeluk, en als dit niet zo was: probeerde Lotte zich van het leven te beroven? Om deze vragen draait het verhaal, dat door drie verschillende vertellers wordt verteld.

Het meervoudig vertelperspectief geeft de lezer inzicht in Lottes beweegredenen, terwijl de drie vertellers slechts beperkte (maar wel aanvullende) informatie over de gebeurtenis hebben.

Zo begint het verhaal vanuit het perspectief van Paul, die bij het ongeluk aanwezig was. Op weg naar Wales overdenkt hij de gebeurtenis en herinnert hij zich dat Lotte, vlak nadat ze een onvoorzichtige stap had gezet en door een gletsjer zakte, tegen hem had gezegd: “Het was een ongeluk – goed?”. Paul neemt zich voor Lotte nu, na twintig jaar, te vragen wat haar toen bezielde. Tijdens de treinreis leest hij een artikel op de voorpagina van de krant: de mensheid zal onsterfelijk worden. Hij raakt gefascineerd door deze stelling.

Het tweede deel van het verhaal wordt verteld vanuit Martins perspectief. Zijn functie in het verhaal is laten zien dat Lotte en hij elkaar eigenlijk niet echt kennen; hij is nooit verliefd op haar geweest en het had hem verbaasd dat ze hem had uitgekozen. Ook heeft hij het gevoel dat ze iets voor hem achterhoudt, wat te maken heeft met het ongeluk tijdens de zomer in Noorwegen. Inmiddels wonen ze prachtig en hebben ze een kind, maar echt goed passen ze niet bij elkaar. Zonder overleg met Lotte heeft hij Paul en Vincent uitgenodigd, eigenlijk tegen haar zin in. De vrienden zijn elkaar na die ene zomer uit het oog verloren en Lotte vraagt zich af waarom Martin hen weer bij elkaar wil hebben.

Tot slot lezen we het verhaal van Vincent. Nu vallen de puzzelstukjes samen, want hij blijkt Lotte tijdens hun klimvakantie te hebben afgewezen toen zij hem de liefde verklaarde. Lotte blijkt kapot te zijn van die afwijzing, waarna ze zegt dat ze zich dan wel aan de eerste de beste voorbijganger zal binden. Dat wordt Martin, die na haar ‘ongeluk’ met haar meereist naar het ziekenhuis. Vincent kan het niet verkroppen dat ze uitgerekend Martin koos – de man met wie ze altijd de draak staken. Hij vraagt zich af hoe het gelopen zou zijn als hij haar liefde had beantwoord.

Door deze drie vertelperspectieven wordt duidelijk waarom Lotte zich bijna van het leven beroofde, maar geen van de personages zal dit ooit te weten komen.

Het verhaal zit dus goed in elkaar: stukje bij beetje worden de open plekken ingevuld. Toch is dat niet de grootste kracht van dit boek. De thematiek – vergankelijkheid, spijt, vriendschap – is diepgaand en interessant. Hoe belangrijk zijn de keuzes die je in je leven maakt, en zou dat anders zijn als we onsterfelijk waren?

Daarnaast wordt de lezer de bergen mee ingenomen op zo’n levensechte manier dat ik zelf geen bergtocht meer hoef te maken om het te hebben ondervonden. De sfeer en landschapsomschrijving doen me enigszins denken aan ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans, maar nog gedetailleerder maak je mee hoe een klimmer zich voelt als zijn leven aan een zijden draadje hangt:

Het was er weer, meteen – het intense dat het klimmen destijds had gegeven, de overweldigende sensatie van vrijheid en geluk, waarin niet je voeten en handen de berg beklommen maar waarin de rots en de hemel en de zuivere lucht je leken mee te nemen – mee, mee omhoog. Een roes, een omarming van vergetelheid waarin je echter tegelijkertijd meer dan ooit leek te leven, waarin al je zintuigen tot verrukking werden gebracht. Want wat een genot was het stoffelijk te zijn, een lichaam te hebben en dat zo te voelen – elke aanraking, elk pijntje zelfs; wat een genot je spieren te kunnen aanspannen en met gebalde energie meter na meter soepel naar boven te grijpen. De sensatie werd nog verhoogd door het contact van zijn blote vingers en voeten met de kale steen, die trouwens helemaal niet zo warm aanvoelde maar juist bij elke aanraking warmte uit hem leek te zuigen – en ook dat paste precies in zijn herinnering.

Stephan Enter legt ook elders in het verhaal een verband tussen de klimsport en de vergankelijkheid van het leven, als hij stelt dat we eenzaam sterven: klimmers kijken voor een dodelijke val soms iemand als laatste in de ogen wiens achternaam ze niet eens kennen. We staan er alleen voor, lijkt hij te willen zeggen, en daaraan kan geen onsterfelijkheid iets veranderen.

Het boek is echt een aanrader voor wie geïnteresseerd is in klimmen, jongensvriendschappen en terugkijken op de jeugd. Als je echter zoekt naar de weemoedige toon die het boek ook oproept, kun je beter Remco Campert of Thomas Verbogt lezen.

Verlangen

Voor mijn veertigste verjaardag had ik een tegoedbon gekregen voor een schoonheidsbehandeling bij J. Afgelopen zondag was het zover: ik mocht deze bon verzilveren. In een tuinhuisje in het mooie, groene Den Ilp legde ik mijn stoel achterover om eens lekker te ontspannen. De behandeling kreeg echter een onverwachte wending.

‘Hoe ben je hier zo terechtgekomen?’ vroeg ik aan J. Niet alle keuzes in het leven komen vanzelf. J. vertelde me dat ze ziek was geworden op haar werk en dat het tijd was voor een verandering in haar leven. Ze is gaan kijken naar wat ze écht wilde, waarnaar ze verlangde. Uiteindelijk was dat dit: dichtbij huis werk doen waarmee je mensen blij maakt.

Wat zou ik eigenlijk écht willen, vroeg ze me. Ik had daar wel ideeën over, maar twijfelde ook. Als vanzelf hoorde ik mezelf de eventuele bezwaren opnemen: onzekerheid in inkomen, twijfels over de vraag naar ‘mijn’ product, het ontbreken van technische kennis… Maar J. had vaker met dat bijltje gehakt en liet zich door mijn bezwaren niet uit het veld slaan.

365 dagen succesvol
Zelf was ze geïnspireerd door 365 dagen succesvol, een initiatief van David de Kock en Arjan Vergeer. Deze mannen willen van Nederland het gelukkigste land ter wereld maken. Om dit te bereiken, hebben ze een stappenplan gemaakt dat je kunt volgen: met een boek en video’s, of in een cursus met andere mensen die ook elke dag gelukkig willen zijn – want wie wil dat nou niet?

De methode schijnt te lopen als een trein, wat volgens J. komt door het stappenplan en de combinatie van webinars, boek en de live cursus.
‘Ga eens op hun website kijken,’ zei ze, ‘het is een eenvoudig concept dat je zó zou kunnen toepassen op jouw eigen onderwerp. Schrijf een boek, begin met het geven van lezingen, en de workshops volgen vanzelf. Ik geloof erin, nu jij nog.’

Verlangen
Maandagochtend nam ik een kijkje op de website en schreef ik me in voor de gratis cursusvariant, waarbij je de dertien stappen in de vorm van webinars in je mailbox krijgt. De eerste stap heet ‘Verlangen’: waar verlang je eigenlijk écht naar?

Het is een vraag die gemakkelijk te beantwoorden lijkt. Er kwamen ook gelijk allerlei wensen in me op: leven van het schrijversschap, veel vrije tijd hebben, een huisje in de natuur kopen, een eigen bedrijf starten, weer studeren…

De creatiespiraal
Ik kreeg er zin in en ging naar de bieb om het boek van De Kock en Vergeer te halen. Het was kwijt, vermist. Wel stuitte ik op een ander boekje, dat me zes jaar geleden eens werd aangeraden: ‘De creatiespiraal’ van Marinus Knoope. Bij gebrek aan beter pakte ik het uit de kast en sloeg het open.

creatiespiraalWie schetste mijn verbazing? Volgens ‘De creatiespiraal’ begint elke nieuwe creatie met een wens. Ik begon erover te lezen en hoewel ik eigenlijk van plan was naar huis te gaan, kon ik het boek maar niet wegleggen. Twee uur later was ik op pagina 110 en had ik een belangrijk inzicht opgedaan: ik raak gemakkelijk gepassioneerd over iets, maar toch komt dat vaak niet van de grond. Zo ben ik in gedachten al drie eigen bedrijven begonnen.

Nú weet ik hoe dat komt: er zitten twee stappen tussen het herkennen van een wens en hier uiting aan geven: eerst moet je de wens goed scherp krijgen en er écht in geloven. Als je er zelf niet in gelooft, is je wens te kwetsbaar: dan is één kritische opmerking genoeg om je van je plan af te laten houden.

J. heeft me tijdens haar schoonheidsbehandeling aan het werk gezet: op 31 december 2016 wil ze met mij drinken op mijn nog te schrijven boek. Ik ben bang dat ik haar moet teleurstellen. Eerst perspectief vinden en zelfvertrouwen opbouwen, dan pas de boer op. O, en voor ik het vergeet: wat is nu eigenlijk mijn ware verlangen?

Het smelt

1 XgNKp0ydRoszGZdHtuzd8AAl vijf maanden lang staat het boek op nummer één in de Vlaamse bestsellerlijst, het boek verschijnt binnenkort in acht landen én de filmrechten zijn al verkocht: ‘Het smelt’ van de Vlaamse debutante Lize Spit. In Nederland geniet het boek nog niet zo’n grote bekendheid en daar moet verandering in komen, vindt uitgeverij Das Mag. Daarom worden er deze week maar liefst honderd exemplaren van deze pil verspreid in de Nederlandse treinen.

Mij was de ophef over het boek niet ontgaan. En dus kocht ik vorige maand ‘Het smelt’.

De eerste honderd pagina’s moest ik wennen aan het taalgebruik in ‘Het smelt’. De zinsbouw van onze zuiderburen wijkt soms af van die van ons, en af en toe kom je woorden tegen waarvan je de betekenis niet direct kent. Wist je bijvoorbeeld dat een elastiek in het Vlaams een ‘rekkertje’ heet?

Toch werd ik al snel meegesleept door het verhaal: een jonge vrouw, Eva, gaat met een groot blok ijs in haar achterbak terug naar haar geboortedorp, waar ze is uitgenodigd voor een herdenking van de overleden Jan, de broer van haar jeugdvriend Pim. Pim woont op een boerderij en maakt van de herdenking gebruik om ook de nieuwe melkmachine feestelijk te openen. Waarom Eva zo’n enorm blok ijs in haar achterbak heeft, blijft tot ongeveer pagina 400 een mysterie.

Intussen gaan we terug in de tijd. Het jaar 1988 was een bijzonder jaar: in dat jaar werden er in het Vlaamse dorp maar drie kinderen werden geboren: Eva, Pim en Laurens. Ze vormen samen een aanhangsel bij een jongere of oudere klas en staan bekend als ‘de drie musketiers’. Als ze in de pubertijd komen, ontwikkelen Pim en Laurens een grote interesse voor meisjes. Ze bedenken daarom een spel: er worden meisjes uitgenodigd die het volgende raadsel moeten oplossen: een man heeft zich opgehangen en er ligt een plas water onder hem. Rara, hoe kan dit? Als het een meisje lukt om het juiste antwoord te geven, kan zij tweehonderd euro verdienen. Als het niet lukt, moet zij zich uitkleden.

Eva heeft het raadsel bedacht en is secretaris, maar ze heeft het er wel moeilijk mee dat geen meisje het antwoord raadt. Als een verstandelijk gehandicapt meisje wordt betrokken in het spel, geeft zij het geld weg. Daarna veranderen Pim en Laurens de spelregels: als het antwoord op het raadsel door een meisje wordt geraden, mag zij het drietal opdragen iets te doen; als het niet lukt, mogen de jongens met haar doen wat zij willen. Het spel wordt steeds grensoverschrijdender en heeft een fatale afloop.

In ‘Het smelt’ loopt de spanning in beide verhaallijnen prachtig parallel, totdat ze rond pagina 400 samenvallen: in één klap wordt duidelijk wat Eva met het blok ijs gaat doen. De kracht van het verhaal zit in het geven van de juiste informatie op de juiste plek, waardoor je als lezer wordt meegesleurd naar het eind. Lize Spit beheerst deze kunst als geen ander: ze schrijft confronterend en wreed, maar tegelijkertijd supergecontroleerd. De personages zijn bovendien krachtig en overtuigend neergezet; ze hebben elk hun eigen streken die veel informatie blootgeven over wat uiteindelijk tot de plot leidt.

Het is dus volledig terecht dat Das Mag ook de Nederlanders aan ‘Het smelt’ wil krijgen met de ludieke treinactie. Mocht je deze week met de trein reizen en het boek plotseling op een stoel zien liggen, neem het dan mee en lees het!

Handel in luizen

Woensdagochtend, aan het ontbijt. We maken plannen voor de dag. Ineens realiseer ik me dat het de eerste woensdag na de vakantie is: tijd voor luizenpluizen. Elk kind op school wordt door ‘De kriebelclub’ gecheckt op luizen en neten. En terecht, want na vakanties is het vaste prik: als één kind ze heeft, hebben ze ze binnen de kortste keren allemaal.

We schrikken er inmiddels niet meer zo van. Vorig jaar in mei was het voor de tweede keer raak: vrijwel direct na het luizenpluizen ontvingen we een mailtje: Bij uw zoon/dochter zijn luizen en/of neten geconstateerd. Wij verzoeken u direct maatregelen te treffen. Even een paar keer goed kammen en een shampootje eroverheen, en het is weer klaar.

’s Middags op het schoolplein komt Jonne op me afgerend. ‘Mama, ik heb zéven luizen!’ roept ze trots. ‘En I. heeft er acht!’ Dan klimt ze bij me op schoot en doet ze er nog een schepje bovenop: ‘Ik heb er eigenlijk tien, want ik heb er drie van I. gekregen.’ Ik trek mijn hoofd een beetje opzij.

Thuis hebben we de luizenkam gelukkig paraat. Melle begint meteen een uitgebreide zoekachtie tussen Jonnes lange lokken, maar vindt niets.

‘Hebben ze de luizen gevangen, of hebben ze ze laten zitten?’ vraag ik. Dat weet Jonne niet. Zij lijkt zich er niet zo druk over te maken, maar voor de zekerheid kammen we Jonne ’s avonds voor het slapengaan nog een keer. Niet één luis of neet. Niets. Nada. We verschonen wel de bedden even, voor de zekerheid.

Als Jonne in bed ligt, fantaseren we over hoe de handel in luizen in zijn werk gaat: houden ze hun hoofden tegen elkaar? Vangen ze de luis en bewaren ze hem in hun postbakje, om hem later door te geven? Het begint ons overal te kriebelen; misschien moeten we onszelf ook maar gelijk even onder handen nemen.

De volgende ochtend kammen we Jonne nóg een keer.
‘Toch vreemd dat we niets vinden,’ zeggen we tegen elkaar.
Dan zegt Jonne: ‘Het was eigenlijk een grapje. Ik weet niet of ik luizen had.’

Stomverbaasd kijken Melle en ik elkaar aan. Er moet duidelijkheid komen. Nu. Ik besluit een WhatsApp-bericht te sturen aan de moeder van M., voorzitter van ‘De kriebelclub’: Heb jij vandaag Jonne geplozen en weet je of ze luizen had?

Al vrij snel krijg ik antwoord: Ja, ik heb haar inderdaad gecheckt en ze had niets: alle kindjes waren clean.

Melle en ik lachen stiekem in ons vuistje. Daar had ze ons mooi te pakken!

De hemel boven Parijs

Na ‘Bericht uit Berlijn‘, dat ik las tijdens een minivakantie in Berlijn, vond ik het tijd voor een andere stad in de literatuur. ‘De hemel boven Parijs’ van Bregje Hofstede stond hoog op mijn lijstje; het was me (evenals ‘Bericht uit Berlijn’) aangeraden door Marischka van Savannah Bay, mijn ‘oude’ boekhandel uit de tijd dat ik nog in Utrecht woonde.

De verhaallijn, in het kort:

De comfortabele routine van Olivier, professor in de kunstgeschiedenis aan de Sorbonne, raakt ontwricht wanneer zijn baas hem vraagt om als mentor van een uitwisselingsstudente op te treden. De stugge Nederlandse rakelt een geschiedenis op die Olivier had willen vergeten, maar die tegelijk het kostbaarste is dat hij bezit.

Tegen beter weten in zoekt hij toenadering tot de studente, en geeft haar een advies dat hij zelf nooit heeft opgevolgd. Maar Fie heeft haar eigen leven. Zij worstelt met een onmogelijke keuze: streven naar het allerhoogste, en eraan kapot gaan – of nooit beginnen om niet te falen. Ze voert koppig verzet tegen haar eigen levensangst en daagt Olivier uit hetzelfde te doen. (Bron: Cossee)

de-hemel-boven-parijs-bregje-hofstedeMooi vind ik de thematiek die overal in het boek doorschemert: de angst om het leven te leven. Deze thematiek komt terug in de relatie tussen Olivier en zijn ex-vriendin Mathilde, op wie Fie verschrikkelijk veel lijkt, maar ook in de angst om een kind op de wereld te zetten. We zien het thema eveneens terug in de moeder van Fie en in een essay dat Fie voor haar studie schrijft, over een kunstenaar die bang is zijn visioen op het doek te zetten, omdat hij ergens weet dat het nooit zo perfect zal worden als hij voor ogen heeft. Dit essay staat symbool voor het leven dat Olivier en Fie beiden leiden.

Ook mooi is de manier waarop heden en verleden met elkaar worden samengebracht: Olivier kan zijn relatie met Mathilde pas verwerken door de komst van haar evenbeeld, Fie. Ik was tijdens het lezen van het verhaal wel de hele tijd bang dat Fie toch Mathildes dochter bleek te zijn, of zelfs die van Olivier zelf, maar gelukkig ontbreekt het ‘De hemel boven Parijs’ aan zo’n voorspelbaar plot.

Hofstedes debuutroman is zeer positief ontvangen, terecht. Volgens mij heeft zij de potentie om uit te groeien tot een romanschrijver die ertoe doet. Ik kijk in ieder geval uit naar haar volgende werk.

Bericht uit Berlijn

Op vrijdagochtend pakte ik mijn koffers in voor vijf dagen Berlijn en ik twijfelde: zou ik naast ‘De onervarenen’ nog wel een boek meenemen? Hoeveel boeken zijn er niet oningekeken teruggekeerd van een vakantiebestemming? Van lezen komt het zelden tijdens een stedentrip. Toch besloot ik nog een boek in te pakken; Amsterdam-Berlijn is ruim zes uur met de trein. Met alleen Joke van Leeuwen zou dat een lange reis worden.

Met het afronden van mijn leeschallenge ontstond er een nieuw vraagstuk: wat zou het volgende worden dat ik las? In mijn hoofd vormden zich nieuwe uitdagingen: zes Nederlandse klassiekers als ‘Max Havelaar’, ‘De donkere kamer van Damocles’ en ‘Eline Vere’, de boeken op de shortlist van de Fintro Literatuurprijs (daarvan heb ik er dan gelijk al drie gelezen), zes Russische meesters of het integrale werk van Simon Vestdijk.

imagesIk stond voor mijn boekenkast en mijn oog viel op de rug van een rode hardcover: ‘Bericht uit Berlijn’ van Otto de Kat. Zo’n vier jaar geleden werd dit boek mij aanbevolen. Ik had het aangeschaft, maar nooit opengeslagen. Goede titel. Toepasselijk ook.

En zo waande ik mij op een zonovergoten terras, opeens driekwart eeuw terug in de tijd, in het Berlijn van 1941. Het jaar waarin Duitsland Rusland binnenviel onder de naam ‘Operatie Barbarossa’.

De hoofdpersoon van ‘Bericht uit Berlijn’ is Oscar Verschuur, een diplomaat die vanuit Zwitserland heimelijk probeert de Duitsers tegen te werken. Een paar weken voor de operatie krijgt hij via zijn dochter Emma gedetailleerde informatie over de datum en het doel van Operatie Barbarossa. Emma is getrouwd met Carl, een Duitser die bij Buitenlandse Zaken in Berlijn werkt. Ze speelt Oscar deze informatie door, opdat hij de operatie kan tegengaan. Zal hij hiervoor kiezen, met het risico Emma in gevaar te brengen?

Mooi aan dit boek is de afwisseling tussen de drie personages op verschillende plekken tijdens de Tweede Wereldoorlog: Oscar in Bern, zijn dochter Emma in Berlijn en zijn vrouw Kate in Londen, die heel andere zaken aan haar hoofd heeft. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de oorlog, maar gaat eigenlijk over het vraagstuk van goed en kwaad in oorlogstijd en over de vraag wat echte liefde is.

Na twee Berlijnse terrasjes had ik het boek uit. Helaas heb ik er niet nog meer meegenomen, wat me alle tijd geeft om tijdens de terugreis na te denken over mijn volgende leeschallenge. Misschien ga ik ‘Een hemel boven Parijs’ van Bregje Hofstede lezen; dan heb ik gelijk een bestemming voor de volgende reis!

Leeschallenge geslaagd

Mijn challenge is geslaagd: ik  heb de zes genomineerde boeken voor de Libris literatuurprijs uit en dat is me, met één uur lezen per dag, gelukt voor de deadline op 9 mei. Dan wordt de winnaar bekendgemaakt. Met veel spanning kijk ik uit naar dat moment.

Over wie de winnaar moet worden, twijfel ik nog, maar deze drie boeken vormen mijn top-drie:

Jij zegt het
Meer dan de andere boeken greep ‘Jij zegt het’ me aan. Nog steeds voel ik de intense hartstocht tussen Ted Hughes en Sylvia Plath en de pijn die de vergankelijkheid van de liefde met zich meebrengt. Connie Palmen heeft de stem van Hughes echt prachtig vertolkt; zij heeft precies de juiste toon gevonden: de toon zoals die ook klinkt in Hughes’ ‘Birthday Letters’.

Muidhond
Hoe prachtig die toon in ‘Jij zegt het’ ook is, de plot van het verhaal is niet zo knap in elkaar gezet als dat van ‘Muidhond’, waarin je al vanaf de eerste pagina aanvoelt dat er iets heel erg mis zal gaan: je weet alleen nog niet hoe en wanneer. De symboliek in dit verhaal ondersteunt de spanning zoals die wordt opgebouwd, wat het literaire niveau ten goede komt. Het hoofdpersonage staat als een huis en hoewel hij op het punt staat een gruweldaad te verrichten, blijf je als lezer sympathie voor hem voelen. Ik vind dat knap. Wat mij betreft mag deze nieuwkomer in de Nederlandse literatuur eigenlijk gewoon de prijs winnen, ookal heeft het boek mij minder geraakt dan dat van Palmen.

Alleen met de goden
Leuk en avontuurlijk vond ik ‘Alleen met de goden’. Het boek heeft me een wereld getoond die ik nog  niet kende, maar die ik wel geloofwaardig vind. Ik voelde mee met de hoofdpersoon, hoewel ik weet dat ik in het dagelijks leven weinig zou ophebben met een jongen als Aaron. Toch ben ik een beetje van hem gaan houden. Dit maakt dat ‘Alleen met de goden’ in mijn top-drie staat en ‘Als de winter voorbij is’ van Thomas Verbogt niet. Dat boek raakte me terwijl ik het las, maar dat gevoel vervloog zodra ik de eerste pagina’s van het volgende boek opensloeg. Er is niets van blijven hangen.

Verwacht jury-oordeel
Ik denk dat deze top-drie niet helemaal zal overeenkomen met het uiteindelijke jury-oordeel, maar enige overlapping verwacht ik wel. Ik ben bang dat het alom bejubelde werk ‘De onderwaterzwemmer’ van P.F. Thomése tot het winnende werk wordt uitgeroepen. Zoals ik eerder schreef, heeft deze roman mij geraakt noch bekoord, maar de recensies zijn er erg positief en het verhaal heeft meer diepgang dan een boek als ‘Alleen met de goden’. Op de tweede plek verwacht ik het werk van Connie Palmen. Wie de jury brons zal geven, durf ik niet te zeggen, maar ik hoop dat Schilperoords schrijftalent de jury niet is ontgaan.

Als het loopt zoals ik verwacht, zou dat jammer zijn voor Alex Boogers, die met ‘Alleen met de goden’ een toegankelijk werk voor een brede doelgroep heeft neergezet. Maar gelukkig is er dan nog altijd de lezersjury.

De onervarenen

downloadHet laatste boek dat ik voor mijn leeschallenge las, was ‘De onervarenen’ van Joke van Leeuwen. Ook dit boek zou ik, evenals ‘Alleen met de goden’, niet zelf hebben gepakt: het is een emigratieverhaal dat zich afspeelt in de negentiende eeuw. Op historische romans heb ik het nooit zo gehad.

De hoofdpersoon in ‘De onervarenen’ is Odile, de bastaarddochter van een moeder die wordt aangezien voor krankzinnige en in het gesticht wordt opgenomen. Haar vader blijkt later in het verhaal de privéleraar te zijn die haar moeder op haar zestiende onderwees over het menselijk lichaam. Odile kent de man omdat hij een huisvriend is gebleven van haar moeder. Als haar moeder wordt weggevoerd naar het gesticht,  is Odile praktisch wees. Op haar zeventiende ontmoet ze de boer Koben, die zich over haar ontfermt. Na twee slechte oogstjaren horen ze van ‘de Maatschappij’, die Nederlanders aanbiedt een beter bestaan te beginnen in het Zuiden. Ze vertrekken met wat dorpsgenoten en haar moeder, die inmiddels weer vrij is.

Het nieuwe bestaan blijkt en grote desillusie: er is geen dorp met beloofde huizen, er groeit niets op het nieuwe land, mensen leven onder het juk van een uitbuiter en verkrachter en Odile blijkt niet in staat te zijn Koben een zoon te schenken. Koben verandert in een bazig type dat geen tegenspraak dult en niemand spreekt hem dus tegen.

Op het eind komt alles goed, als Odiles moeder de uitbuiter vermoordt en als Koben door de opperbaas wordt aangezien voor moordenaar, omdat hij het huis heeft ingepikt en hij de uitbuiter staat te verbranden nadat Odile hem per ongeluk had opgegraven.

Dit is het boek. Niet meer en niet minder. Er zit weinig spanning en diepgang in, maar het is aardig om een beeld te krijgen van emigratie van Nederlanders in de negentiende eeuw. Ik heb weinig plezier beleefd aan het lezen van deze roman: het was eerder een klusje dat nog even geklaard moest worden voor ik me weer aan iets interessants mocht zetten. De karakters zijn weliswaar aardig neergezet, maar ze irriteerden me allemaal, zonder uitzondering. Dat heeft te maken met de vertelstem, die ik zeurderig en naïef vond. Het verhaal wordt bovendien erg beschrijvend verteld; ik miste de emoties en gedachten van de hoofdpersoon. Zoals zij wordt neergezet, is ze voor mij een oninteressant en willoos schaap, iemand bij wie ik moeilijk mijn aandacht kon houden.

Ik realiseer me dat een oninspirerende leeservaring ook een oninspirerende recensie met zich meebrengt. Als je toch wilt worden geïnspireerd om ‘De onervarenen’ te lezen, klik dan hier.

Alleen met de goden

2Alleen_met_de_goden_vpHet was de voorlaatste roman van mijn challenge: ‘Alleen met de goden’ van Alex Boogers. Dik, met op het kaft een pitbull en een verhaal dat me niet direct aantrok. Tot dan toe had ik alle voor de Libris Literatuurprijs genomineerde boeken gekocht, maar de opluchting was groot toen challengepartner N. aanbood de laatste twee titels aan te schaffen. Ik zou Boogers lezen, want daaraan had ik mezelf gecommitteerd, maar van harte ging het niet.

Al snel zat ik midden in het turbulente leven van de elfjarige Aaron Bachmann, een kind dat opgroeit onder de rook van Rotterdam, met een moeder die probeerde zichzelf te aborteren toen ze zwanger van hem was en die hem dagelijks laat weten dat er niets dan ongeluk aan hem hangt. Zijn vader belandt in de gevangenis. Ook op school gelooft niemand in hem, dus Aaron hangt veel op straat en heeft een illegaal bijbaantje in een asiel, waar hij vriendschap sluit met de ‘veroordeelde’ pitbull Otis: Otis is getraind als vechthond en na een ongeluk wil niemand hem meer. Aaron is de enige die in Otis gelooft, maar als hij in het park wordt neergeslagen en de hond hem beschermt door de aanvallers naar de strot te vliegen, wordt Otis afgemaakt. Hij is niet in staat gebleken zijn afkomst te ontstijgen.

De belangrijkste vraag in het boek is of dat Aaron wél zal lukken. Hij wordt van de straat gered door een kickboksleraar die van hem een kampioen wil maken. Op advies van een oud-leraar begint hij boeken te lezen. Keer op keer moedigt deze leraar hem aan iets te doen met zijn schrijftalent, maar iets weerhoudt Aaron. Om hem heen gaat alles kapot: zijn moeder krijgt kanker, een van zijn straatvrienden pleegt zelfmoord en het gaat uit met zijn vriendin. Op het hoogtepunt van zijn carrière wankelt hij. Wie voor een dubbeltje wordt geboren, kan toch nooit een kwartje worden?

Ik ben van Aaron Bachmann gaan houden en heb meer met hem meegeleefd dan met menig ander personage: als hij het fysieke en mentale geweld van zijn moeder moest incasseren; toen hij zijn vingers voor het eerst in zijn buurmeisjes slipje liet glijden; toen hij van zijn zelfverdiende geld voor de vijfde keer in de week patat at; in de klas, waar niemand hem zag staan; op straat, waar hij zich kapotverveelde en tot slot in de kleedruimte van een achteraf gelegen sporthal. Zo vond ik mijzelf alleen aan de keukentafel, waar ik tranen met tuiten huilde toen hij, vlak voor hij de ring in moest, zijn hele jeugd overdacht. Het waren geen tranen die op het boek druppelden als een lekkende kraan, maar het soort huilen waarbij je lange uithalen maakt een je je neus moet snuiten. Het was lekker. Bachmann heeft iets nieuws in mij losgemaakt.

De stijl en taal in Boogers’ roman zijn atypisch voor Nederlandse literatuur. Er wordt niet ingewikkeld gedaan met moeilijke woorden, ingewikkelde zinsstructuren of een verrassend plot. Meer dan dat laat het verhaal de stem horen van een personage dat mij (en vele anderen) vreemd is. Dat maakt het boek interessant en bovendien toegankelijk voor een grote groep lezers: van jongens die nooit een boek openslaan tot mensen die zich helemaal niets bij de geschetste ‘andere’ wereld kunnen voorstellen.

Ik heb mij vergist: ‘Alleen met de goden’ is veel meer dan een jongensboek, een avonturenverhaal; het is een coming-of-ageroman die lezer meesleept, rauw en onverbiddelijk, en die hem laat nadenken over zijn eigen afkomst en de invloed daarvan op zijn gedroomde leven. Zonder challenge zou ik dit boek zijn misgelopen: een literair hoogtepunt dat terecht is genomineerd voor de Libris Literatuurprijs.