Lichaamshaar – een zelfonderzoek

Ongeveer een jaar geleden las ik Krabben, een boek over hoe vrouwen elkaar steunen of juist onderuithalen. Eén interview dat me (bijna) dagelijks bezighoudt, is het interview met Carolien Borgers, over het krabben om lichaamshaar.

Ik heb al jarenlang een haat-liefdeverhouding met mijn lichaamshaar. Achttien jaar, om precies te zijn. Daarvoor was er alleen maar liefde; ik leefde in het prettige bewustzijn dat ik mooi was zoals ik was en er was geen haar op mijn lijf die er ook maar over peinsde om geschoren, geëpileerd of gewaxt te worden.

Ergens in 2003 kwam daar verandering in, toen ik een – nota bene niet eens heel geslaagde – date had. Ik zat bij hem op schoot en ineens trok hij aan een haar op mijn dijbeen. ‘Hier moet je wel iets aan doen, hoor.’

Ineens zag ik het: er zaten niet één of twee, maar zeker twintig donkere haren aan de binnenkant van mijn bovenbeen. En niet alleen daar: ook mijn onderbenen leken verdacht veel op die van mijn vader. En mijn billen. En mijn oksels (al vond ik dat minder erg).

Iieuw, denk je nu misschien. Dat dacht ik ook. Ik ging te rade bij een vriend, die me vertelde dat hij een andere vriendin wel eens hielp met waxen. Een fluitje van een cent, verzekerde hij me. Ik kocht een epileerapparaat én een pakje waxstrips, want mijn moeder had me ooit op het hart gedrukt om nooit te gaan scheren: daar kreeg je veel meer en bovendien veel hardere haren van.

Sindsdien leef ik in permanente verwardheid als het gaat om mijn lichaamshaar. Soms laat ik het een tijdje staan, uit gemak, maar vooral omdat ik mijn haar, puur voor mezelf, helemaal prima vind: het is zacht en beschermt mijn huid. Tegelijkertijd merk ik dat ik met haar op mijn benen toch minder snel een korte rok of broek aantrek – en dan hebben we het nog niet eens over wat er gebeurt als ik (vermoedelijk) uit de kleren ga. Dan doe ik waarmee ik al achttien jaar worstel: ik epileer of wax elke haar die aanstootgevend zou kunnen zijn.

Ik wil mijn lichaam niet ontharen omdat ik anders niet voldoe aan het schoonheidsideaal van deze tijd, waarin behaarde vrouwen worden gezien als ‘activist’, ‘mannenhater’ of ‘pot’. Ik wil een echt autonome keuze maken en mijn identiteit ontlenen aan zoveel eigenwaarde dat ik durf te kiezen om buiten de norm om trots te zijn op mijn lichaam – met lichaamshaar.

Waarom doe je het dan nog, hoor ik je denken? Naar dat antwoord ben ik nog zoekende. Daarom ben ik vandaag begonnen aan de podcast Over Haar van Carolien Borgers, die zich bij wijze van experiment een jaar niet onthaarde en daarover zes podcastafleveringen maakte. Deze podcast wil ik gebruiken als zelfonderzoek in de worsteling rondom lichaamshaar.

De eerste aflevering gaat over meisjes: dat wordt dan ook het onderwerp van mijn volgende blog.

Voor alles

Het is een jaar geleden: elf hele weken lang verbleef ik in zelfisolatie bij mijn ouders in Drenthe, bang voor Corona – bang voor de dood. Ik zag Melle niet, ik zag de kinderen niet. Dagelijks vroegen ze me wanneer ik zou terugkeren. Het was hartverscheurend.

Geen moeder houdt dat vol, tenzij je ontzettend veel van het leven houdt. Het was amper vol te houden, maar ik wist: het is voor een goed doel, dit gaat over. En dan ben ik er nog, dan kan ik nog jaren bij mijn geliefden zijn.

Voor Melles moeder was dat anders. Twee weken geleden besloot zij een einde te maken aan haar leven. Niet omdat ze niet van het leven hield, maar omdat zij het niet kon dragen. Ze leed sinds haar twaalfde aan depressie. Elke dag was voor haar een strijd: opstaan, zich aankleden, naar de winkel gaan, eten koken. Natuurlijk waren er lichtpuntjes, zoals de geboorte van haar kleinkinderen, bezoek van familie, literatuur en muziek. Maar bovenal was er een diep zwart gat, dat er altijd keihard doorheen kwam.

Tijdens onze laatste ontmoeting, een week voor ze haar verlossende drankje zou nemen, liet ze Melle en mij een video zien waarop Wende Snijders een gedicht van Joost Zwagerman ten gehore brengt. Het lied heet ‘Voor alles‘ en omschreef hoe mijn schoonmoeder zich haar hele leven heeft gevoeld: bang voor alles – behalve voor de dood.

Ze vond herkenning in de tekst en hield van Wende Snijders’ stemgeluid. Toen we het samen luisterden, huilden we om de tragiek dat je zó van het leven kunt houden en het toch niet kunt leven. Om het achter moeten laten van mensen van wie je houdt. Om de liefde, die door ons en onze kinderen nooit zal verdwijnen.

Joost Zwagerman, die ook aan depressie leed,  pleegde zelfmoord in 2015. Daarvóór had hij Wende Snijders gevraagd of zij zijn gedicht ‘Voor alles’ op muziek wilde zetten. Zij had nog geen gehoor aan zijn verzoek gegeven toen zij op een ochtend de krant opensloeg en las dat Joost Zwagerman er niet meer was. Op dat moment besloot zij het lied alsnog te schrijven. Lees het hele verhaal en de songtekst hier. Denk je zelf aan zelfmoord? Praat erover en bel 113.

Meer weten over hulp bij zelfdoding? Kijk op de website van van de NVVE.

Krabben en de vierde feministische golf

Deze zomer las ik ‘Waarom ik van Simone de Beauvoir houd’, waarover ik eerder schreef in Meisjesheid. Het boekje bevat brieven aan Simone de Beauvoir van zestien vrouwelijke schrijvers, essayisten, columnisten en filosofen, gerangschikt naar leeftijd. De tweede brief was van Daan Borrel (1990). Ik kende deze schrijver/journalist nog niet, maar de brief sloeg in als een bom. Ze schreef over verlangen naar meerdere geliefden in je leven en over hoe je als vrouw zowel de rol van object als subject kunt (leren) innemen. Wie was die vrouw? Ik wilde meer van haar lezen!

In de boekwinkel viel mijn oog op ‘Krabben: van vrouw tegen tot vrouw‘ (2020), een boek van Daan Borrel en Milou Deelen, waarin het verschijnsel van de krabbenmand* wordt onderzocht door middel van enquêtes en interviews met (heel diverse) vrouwen, afgewisseld met een briefwisseling tussen Borrel en Deelen. Ik kocht het, las… en werd geïnspireerd.

Het boek laat vanuit het perspectief van vrouwen zien hoe zij zich verhouden tot zichzelf (lichamelijk, seksueel en mentaal) en andere vrouwen. De titel ‘Krabben’ doet wellicht vermoeden dat het boek een pessimistisch beeld voorschotelt van de interactie tussen vrouwen, maar het woord ’tegen’ in de ondertitel van het boek is terecht vervangen door ’tot’: het boek is bovenal een pleidooi voor een wereld waarin vrouwen elkaar steunen om niet langer het onderspit te delven in het patriarchale systeem.

Na het lezen van het boek verdiepte ik me in het feminisme van nu: ik maakte een Instagram-account aan en volg alle vrouwen die in ‘Krabben’ aan het woord komen. Ook luisterde ik naar podcasts van hedendaagse feministen. Van vele had ik nog nooit gehoord en het is een openbaring om naar hen te luisteren; ze hebben een eigen geluid, gericht op vrijheid en ontplooiing van het individu. De vierde feministische golf is inclusief en solidair; er is meer aandacht voor onderlinge verschillen en er is een hoge tolerantiegraad voor andersdenkenden.

Al lezende en luisterende rees wel de vraag bij me op: als dit de vierde feministische golf is, wanneer heeft de derde golf dan plaatsgevonden – en was ik erbij? Een klein onderzoek leerde me dat ik er middenin had gezeten, in Maastricht halverwege de jaren ’90: ik ging naar (toen nog) LHTB-feestjes en kleedde me authentiek en sexy, wat me een vrij gevoel gaf. Ik schreef een scriptie over de beeldvorming van vrouwelijke seksualiteit in de op vrouwen gerichte seksindustrie, die werd genomineerd voor de Nationale Scriptieprijs (2003) en werd redactielid bij het feministische tijdschrift Lover.  Ik zette me in voor beeldvorming, maar had geen besef van een feministische golf.

De feministen van nu zijn zich hier denk ik meer bewust van. Dat zelfbewustzijn werkt aanstekelijk; ik wil óók weer de barricades op! Toen ik dit vertelde aan mijn vriendin T., stelde zij spontaan voor een linkse feministenclub te beginnen, samen met een andere vriendin – een club om te onderzoeken en uit te wisselen: hoe is het gesteld met onze eigen genderrollen en seksualiteit?

Vorige week zaten we gedrieën aan de keukentafel. Het voelde vertrouwd en bevrijdend. Hoewel we iets ouder zijn dan de vierde generatie feministen, en de keuzes die we hebben gemaakt voor werk en gezin weinig ruimte bieden voor het echte barricadewerk, is er wel iets wakker geschud. ‘Joehoe! Jij kunt het verschil maken!’ Dat deden we natuurlijk al – maar nu zijn we ons daarvan nog nét iets bewuster.

* ‘krabbenmand’ is een term uit de tweede feministische golf waarmee het neerhalen van andere vrouwen wordt bedoeld.

Racines requiem

Hier wordt gezongen, gelachen en gedanst.
Iemand hoest in zijn hand
en zegt: ‘Gaan we dat nou echt doen,
die anderhalve meter?’

Er wordt hier gezongen, gelachen en gedanst
terwijl op het terrein
Racines requiem galmt.

Hann van Schendel, 6 augustus 2020

Til me op en draai me rond

Ook dit jaar zijn we weer op vakantie geweest naar Charme. Een week lang schrijven, theater maken, beeldhouwen en dansen… Een ongelooflijk fijne invulling van de vakantie. Dit jaar heb ik veel geschreven, onder andere het gedicht Huidhonger (dat ik heb geperformd in een kas!) en de spoken-word-tekst Racines requiem, over samenzijn op Charme in deze gekke coronatijd.

Dag 3 begon raadselachtig. We zaten rond de kampvuurplaats, waar de workhopleiders ons meenamen in het dagprogramma. ‘We gaan kijken naar een dansanimatie,’ vertelde Ruud, de schrijfdocent, ‘en schrijven daar een eigen tekst bij.’ Ik had geen idee wat ik me daarbij moest voorstellen, maar besloot ervoor te gaan.

Eenmaal in de workshop werd de opdracht concreter. Ruud liet ons de korte film Thought of You van animator Ryan Woodward zien, maar dan zónder het geluid dat er oorspronkelijk bij hoort. Tijdens het kijken schreven we op wat er in ons opkwam. Bij mij waren dit woorden als ‘Woeah’, ‘Pff’, ‘Haaah’ en ‘Tinkelbel verdwijnt als een spook’.

Vervolgens luisterden we naar elkaars associaties en bedachten we: hoe gaan we van al die verschillende geluiden nu één filmpje maken? Dat leek een onmogelijke opgave. We besloten elk een eigen tekst te schrijven en gingen aan het werk.

Bij mij ontstond de volgende tekst:

De dag begint en hij wordt wakker met een nieuw gevoel: hij zoekt naar zijn naam.
Plotseling duikt daar iets op. Een letter, een klank misschien.
Hij wil het pakken, vastgrijpen,
maar het stroomt als water door zijn vingers.
Alladin is uit de lamp. Hoeveel wensen mag hij doen?
Til me op en draai me rond. Geef me kleur
en ik zal weten wie ik ben.

Hann van Schendel,  4 augustus 2020

Terwijl ik schreef, moest ik steeds denken aan Gavotte – Arr. for Cello and Piano van Jean-Baptiste de Lully (uitgevoerd door Mischa Maisky), een prachtig muziekstukje dat ik al mijn hele leven met mij meedraag. De lengte van dit arrangement bleek precies even lang te zijn als Thought of You. Het arrangement was perféct bij deze dans; het leek er wel voor gemaakt!

Ik zette mijn tekst onder het beeld en zette daar vervolgens de Gavotte onder. Zie hier het resultaat (of klik op de afbeelding):

Huidhonger

Jouw vloeipapieren vingertoppen zijn
twee millimeter verwijderd
van mijn hongerige huid
die warm is en doorbloed
– je trekt mijn topje uit –
en toch met kippenvel
verwachtingsvol
van wat er komen gaat.

Laten wij elkaar verscheuren
als een wolf en een wolvin.
Niet om de dood
maar het verlangen.
En dan… onze sporen wissen
en opnieuw beginnen.

Hann van Schendel, 2 augustus 2020

Leven zonder haast

Vier weken ben ik nu in Drenthe. De eerste drie daarvan heb ik me volledig op mijn werk gestort – aan mij en mijn collega’s de schone taak om ons onderwijs volledig coronaproof te maken – maar deze week was er, tussen de bedrijven door, ook ruimte voor ontspanning.

Mijn middagpauze bracht ik door in de tuin, bij de vijver, met een Flow uit 2017 waaraan ik nog niet eerder was toegekomen. Ik las over leven zonder haast en mét bezieling: over wat je kunt leren van gesprekken met ouderen, over hoe je het thuiswerken op een prettige manier kunt volhouden (hoe toepasselijk!) en over hoe een wandeling door de natuur je dichterbij jezelf kan brengen.

Ik deed mijn ogen dicht en hoorde de mannetjeskikkers in de vijver, die met hun gekwaak – de één nog harder dan de ander – de vrouwtjes voor zich probeerden te winnen. De vogels, die zó hard zongen, dat er zich een waar orkest om mij heen vormde: merels, koolmezen, een enkele vink en het roodborstje, dat zich regelmatig even laat zien. Ik ademde diep in en rook een ontluikend lentebos. Toen opende ik mijn ogen en zag blauwe druifjes, de knoppen in de Japanse esdoorn. Een bij was op mijn knie geland en keek me aan alsof hij wilde zeggen: Heb geen haast. Geniet!

Even verderop zag ik mijn vader het hout hakken voor de zelfgebouwde buitenoven, waarin mijn moeder haar zelfgemaakte brood bakt. Het ruikt heerlijk als het uit de oven komt en als je een hap neemt, proef je dat er aandacht en liefde in dit brood zijn gestopt.

Ik zette mij weer achter mijn laptop en werkte verder. Het was anders dan daarvoor – ik voelde me opgeladen.

’s Avonds keek ik naar het vuur in de houtkachel, waarop een ketel water aan de kook werd gebracht. Het leven lijkt anders te verlopen, trager. Maar het verveelt niet, integendeel: ik krijg steeds meer oog voor de dingen om me heen. Leven zonder haast. Dat hoop ik mee te nemen uit deze gekke tijd.

Paarse rolstoel met vleugels

Vandaag is het twee weken geleden dat ik mijn intrek deed in het boshuisje van mijn ouders, in de hoop het coronavirus te ontlopen. Hoewel ik bang was me te gaan vervelen en ik dus, naast mijn werklaptop, heel wat boeken en schrijfpapier had meegenomen, kwam ik aan lezen nauwelijks toe: mijn werk deed een groot beroep op mij.

Al ons onderwijs moest namelijk doorgaan, in digitale vorm. Op maandag ontwierp ik de eerstvolgende bijeenkomst van het vak waarvoor ik verantwoordelijk ben: de leraar als pedagoog. De les ging over orde houden. Maar hoe didactiseer je zo’n onderwerp als je niet in de klas kunt oefenen, waarbij één student de docent speelt en de rest van de groep een klas grensverleggende pubers?

Het lukte, en op vrijdag voelde ik me even moe en voldaan als na een gewone werkweek. De tweede week ging hetzelfde.

Maar gisteren zette de heimwee in. Heimwee naar het gerommel in de woonkamer in het weekend, wanneer de kinderen eerst tv kijken en we daarna samen ontbijten. Naar het samen naar de markt gaan om lekkere dingen te halen voor het weekend en hele middagen spelletjes spelen. Naar het bewonderen van goocheltrucs en het voorlezen uit de nieuwe Donald Duck. En naar het vasthouden van elkaars hand als Melle en ik ’s avonds in bed liggen en tegen elkaar zeggen: ‘Het was een fijne dag vandaag.’

Er is één ding erger dan heimwee hebben: merken dat je geliefden heimwee hebben naar jou. Gisteren kwam er een spraakbericht binnen van Ingo: ‘Mama, ik mis je zo. Mag ik een beetje van jouw parfum opspuiten, zodat je toch een beetje bij me bent?’

‘Hallo lieverd. Ik mis jou ook. Natuurlijk mag je een spuitje van mijn parfum. Spuit het maar aan de binnenkant van je elleboog, dan kun je er de hele dag even aan ruiken.’

Even later opende ik het pakket dat Melle me vanuit Amsterdam had opgestuurd, met een extra voorraad medicijnen: het was zeer waarschijnlijk dat ik hier langer moest verblijven dan de drie weken waarop ik in eerste instantie had gerekend. Bovenop lagen een brief van Melle en twee tekeningen. Eerst las ik de brief. ‘Ik hoop dat je niet al deze medicijnen nodig hebt,’ schreef Melle,’want ik mis je.’

Toen bekeek ik de kunstwerken van de kinderen. Op de eerste tekening stond mijn naam in prachtig getekende en ingekleurde 3D-letters. Eronder stond het (R)-teken, ondertekend door JoTo. JoTo facetimet me ongeveer drie keer per dag om me iets te laten zien: een presentatie voor school, een scheikundig experiment of een nieuwe goocheltruc.

Op de tweede tekening zag ik een paars voertuig – een rolstoel, zo schatte ik in – met vleugels en een poppetje erin. Aan het voertuig hing een lange draad met een soort haak of een pijl eraan.

Ik belde de kinderen om hen te bedanken voor hun prachtige werk. Toen ik Ingo vroeg of hij me iets over zijn werk kon vertellen, werd mijn vermoeden bevestigd: het was een rolstoel met vleugels, die ervoor zouden zorgen dat ik snel weer naar huis kon komen. De haak aan de kabel bleek een anker dat ik kon uitgooien, zodat het precies voor onze deur zou landen en ik snel weer bij hem zou zijn.

Vannacht droomde ik dat ik weer naar huis kon. Het was wrang wakker worden, maar toch denk ik dat dit de juiste keuze was. En straks, als dit allemaal voorbij is, vlieg ik zó weer naar huis – in mijn paarse rolstoel met vleugels!

Coronavluchteling

Nog geen week geleden, toen er langzaamaan steeds meer coronabesmettingen in Nederland kwamen, vroeg Melle mij: ‘Moet jij eigenlijk wel naar Utrecht gaan morgen?’ Ik ben een longpatiënt.

Via de website van de NOS checkte ik de coronakaart en zag dat de stip bij Utrecht inmiddels donkerrood was. Tot dan toe had ik niet beseft dat het misschien ooit zover zou komen dat ik niet meer naar mijn werk zou gaan. Maar Utrecht ligt niet zover van Noord-Brabant en in mijn klassen zitten studenten uit het hele land, die op hun beurt weer honderden leerlingen per week zien.

Na overleg met mijn leidinggevende besloot ik die week thuis te werken. Ik bereidde de colleges voor met mijn collega’s, die mijn lessen overnamen, nam via Skype deel aan vergaderingen en kwam toe aan allerlei klussen die al een tijdje waren blijven liggen. Ik werkte efficiënter dan ooit en was na die week even moe als na een gewone werkweek, waarin ik ten minste drie keer heen en weer was gereisd naar Utrecht.

Niks aan de hand, het leven ging door – al waren de contacten iets digitaler dan normaal. Tot donderdagmiddag, toen tijdens de persconferentie bleek dat de coronacrisis, zoals deze pandemie nu al wordt genoemd, haar effect zal hebben op het leven van álle Nederlanders. Pas toen realiseerde ik me dat wij er in Amsterdam niet aan zouden ontsnappen – hoe voorzichtig we ook zouden zijn.

De volgende dag liet mijn hulp mij weten dat ze in bed lag met een snotneus en koorts. Waarschijnlijk geen corona, maar hoe zeker kon ik dat weten? Ik had nog éên hulp over. Wat als die ziek zou worden? Of Melle, of de kinderen?

Het was nog niet te laat. En dus pakte ik vanmorgen mijn koffers met kleding, medicijnen, een stapel boeken, briefpapier en mijn werklaptop. Ik vertrok naar Drenthe, naar het huisje in de bossen bij mijn ouders. Ik ben hier zonder kinderen en zonder Melle; waarschijnlijk zal ik ze vreselijk gaan missen. Maar over een paar weken hoop ik te kunnen zeggen: ik was het vóór, ik ben gezond gebleven. Corona heeft mij er niet onder gekregen.

Ik ben een coronavluchteling met asiel in Drenthe.

Meisjesheid

In het nieuwste Filosofie Magazine (3/2020) staat een voorpublicatie van een boek met brieven aan Simone de Beauvoir: Waarom ik van Simone de Beauvoir houd. Ademloos las ik de eerste brief in deze voorpublicatie, geschreven door Nadia de Vries. Hierin beschrijft De Vries haar eerste ervaring als vrouwelijk lustobject, die ze had toen ze op haar vijftiende een weekend met haar vader in Parijs doorbracht. Een groep Franse mannen had haar ‘uitgekleed met hun ogen’ en maakte schunnige opmerkingen. Dit was het moment waarop De Vries zich bewust was geworden van haar ‘meisjesheid’, de fase die je onvermijdelijk doorgaat voordat je vrouw wordt. Het gaf haar een zeer ongemakkelijk gevoel.

De brief zette mij aan het denken over mijn eigen adolescentie, zowel door De Vries’ ervaring in Parijs als door de verwijzingen die zij in haar brief maakt naar De Beauvoirs gedachtegoed en dat van andere filosofen die schreven over de transformatie van meisje naar vrouw. Hoe en wanneer werd ik mij eigenlijk bewust van het feit dat ik een vrouw aan het worden was? En wat betekende dat voor wat er van mij werd verwacht? Wat verwachtte ik er zelf van?

Ik was, net als Nadia de Vries, vijftien toen ik voor het eerst naar Parijs ging – op schoolreis. Ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat Kaj meeging. Kaj was een jongen met lang zwart haar en een basgitaar – een geschenk uit de hemel. Ik was net feminist geworden en wilde dat wel van de daken schreeuwen, ongeveer net zoals toen ik dertien was en voor het eerst ongesteld was geworden. Voor onderweg had ik daarom een dubbeldik zomernummer van Opzij gekocht, waaruit ik gretig las tussen het zingen van Oh, Champs-Elisees door.

Kaj bleek net zo leuk als ik dacht; hij liet zich niet weerhouden door het tijdschrift en kwam me ’s avonds in de caravan stiekem zoenen.

In de maanden daarna leerde ik dat je als feminist twee boeken moest hebben gelezen: La deuxième sexe (1949) van Simone de Beauvoir en De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt. Beide waren voor mijn ontluikende feministische interesse te veel gevraagd; ik kwam er niet doorheen en besteedde mijn tijd liever in de jongenskamers van mijn vriendjes. Het duurde nog zeker tien jaar voor ik vakken ging volgen bij Vrouwenstudies aan de Universiteit Utrecht en ik het werk las van denkers als Judith Butler en Luce Irigaray. Ik werd redactielid bij Lover: tijdschrift voor feminisme, cultuur en wetenschap.

Toch heb ik tot op de dag van vandaag het werk van Simone de Beauvoir nog steeds niet gelezen. Daar moest maar eens verandering in komen. Want ook nu, in de fase waarin ik moeder ben, geliefde, én voorvechtster van je leven leiden buiten de conventies en verwachtingen om, is de vraag wat ‘vrouwelijkheid’ nu eigenlijk inhoudt, nog steeds relevant. Binnenkort word ik 44, bijna dertig jaar ouder dan het meisje dat feminist werd en drie jaar ouder dan De Beauvoir was toen ze La deuxième sexe schreef. Een mooi moment om dat boek eindelijk eens te gaan lezen en mijn meisjesheid opnieuw onder de loep te nemen.

De Avonden: op expeditie

Rituelen maken het leven mooier. Daarom besloot ik op 20 december om ook dit jaar weer ‘De Avonden: een wintervertelling’ van Gerard Reve te lezen. Het boek speelt zich af tussen 22 en 31 december 1946. Het toeval wilde dat 22 december in 2019  op een zondag viel, net als in 1946. Reden te meer om het boek nog eens te herlezen.

Bron: Paulien Cornelisse in De Volkskrant, 20 december 2019

 

Samen lezen is leuker en motiverender dan alleen; je hebt een stok achter de deur én je kunt ervaringen delen. Ik deed daarom dit jaar, net als in 2011 en 2013, een oproep om samen te lezen, ditmaal onder mijn vrienden en collega’s. Eén collega reageerde enthousiast – en prompt hadden we tien dagen lang app-contact over de personages, thema’s, motieven en betekenislagen in het boek.

Als je een boek meermaals herleest, vallen steeds weer andere dingen op. Zo had ik de thematiek (de angst voor de dood) al eerder herleid. De pesterijen van het hoofdpersonage (Frits van Egters) over kaalhoofdigheid en dodelijke ziektes verwijzen naar dood/verval, evenals de oorspronkelijke ondertitel van het boek: ‘een wintervertelling’. Bovendien wordt de protagonist voortdurend geteisterd door dromen waarin camouflagemotieven, opgestoken rechterhanden en doodskisten veel voorkomen. Deze dromen verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog en het trauma dat Frits naar mijn idee heeft.

Niet alleen het herlezen, ook het samen lezen levert nieuwe inzichten op. Nu ik het boek met mijn collega las, kwamen we er al app’end achter dat ook de vader van Frits’ schoonzus Ina verwijst naar de oorlog: de man heet Adelaar (naar het wapen van Nazi-Duitsland), draagt zijn haar zijwaards over zijn deels kale hoofd (net als Hitler) én hij heeft een volumeregelaar voor zijn radio op schoot, waarmee hij op afstand aan de knoppen draait.

Het leek me leuk deze leeservaring af te sluiten in café De Avonden in Betondorp, waar Reve opgroeide, maar het café bleek op nieuwjaarsdag gesloten. In de zoektocht naar een andere plek waar de geest van Reve moest ronddwalen, kwam mijn collega erachter dat Reve niet zijn hele jeugd in Betondorp had gewoond; daarna was de familie verhuisd naar Oud-Zuid.

“Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters ontwaakte.”

Dit is de openingszin van ‘De Avonden’. De Schilderskade bleek in werkelijkheid de Jozes Israëlskade 116 (na hernummering 415) te zijn. En dus spraken we daar af, om vervolgens op expeditie te gaan. Maar voor we de routes gingen lopen die Frits van Egters moest hebben gelopen tijdens zijn dagelijkse avondwandelingen naar zijn vrienden en broer, bekeken we eerst het huis goed. Als ware literaire detectives keken we naar binnen in het appartement op de eerste verdieping.

‘Hier moet Reve hebben zitten schrijven!’ 

‘Ja, en daar keek hij uit het raam toen hij het hondje van de buren zag!’.

Vervolgens liepen we rond, speurend naar andere clues uit het boek.

‘De Lantaarn, de bioscoop waar Frits in het boek naartoe gaat, moet Cinetol zijn geweest!’ En inderdaad, de oude bioscoop in het buurtje van Frits van Egters leek zowaar op een lantaarn.

Het was koud, dus we besloten iets te gaan drinken in hotel Pestana. Daar pakten we het boek er nog eens bij en reconstrueerden we waar de huizen van Louis, Bep en Victor moeten zijn geweest. Hoe meer we ontdekten, hoe enthousiaster we werden. Ik voelde me net een kind dat een speurtocht deed. Helaas ontbrak het ons aan tijd om álle routes te lopen. We spraken wel af: dat doen we een keer als de kou uit de lucht is.

Onze expeditie smaakte naar meer. Dezelfde week nog lazen mijn collega en ik ‘Werther Nieland’, het boek dat Reve na ‘De Avonden’ schreef en dat zich wél in Betondorp afspeelt. Om straks snel weer op expeditie te gaan, noteerde ik alvast alle plaatsen uit het boek die we beslist moeten opzoeken. En ja, dan drinken we vast en zeker een kopje thee in café De Avonden!

Meer weten over de parallellen tussen het verhaal en de werkelijkheid? Hier vind je een overzicht.

 

Het hout: overtuigend en intens

Toen Melle 33 jaar werd, kreeg hij de roman Het hout van Jeroen Brouwers cadeau. Terwijl hij het las, zag ik hem af en toe bleek weg trekken en naarmate het einde in zicht kwam, zette hij een eindsprint in – zo graag wilde hij weten hoe het afliep.

‘Waar gaat het eigenlijk over?’ vroeg ik hem toen hij het boek uit had en hij het met een zucht had weggelegd.
‘Over seksueel misbruik en mishandeling in een Rooms-Katholiek jongensinternaat.’

Ik wist genoeg: dat boek was aan mij niet besteed. Als ik iets lees over seksueel misbruik, kun je me opvegen. ‘Het is niet echt,’ kan ik dan tegen mijzelf zeggen, ‘het is maar een verhaal,’ maar kennelijk is mijn empathisch vermogen zo groot, dat ik het niet kan stopzetten: ik ben dagen van de kaart. Daarom begin ik er niet meer aan.

Met theater is dat vast anders, dacht ik, want daar zie je die beelden niet – niet zo gedetailleerd. En dus stemde ik in toen Melle me vorige maand uitnodigde om mee te gaan naar de theaterproductie van Het hout in het Internationaal Theater Amsterdam. Op zaterdag 21 december 2019 was het zover.

Bron: https://tga.nl

De toeschouwer krijgt een kijkje in de keuken van een na-oorlogs Rooms-Katholiek jongenspensionaat door de ogen van Bonaventura (Aus Greidanus Jr.). Deze kloosterling werkt aanvankelijk als leraar op het internaat, maar doet noodgedwongen zijn intrede in het klooster als het gastenverblijf moet worden verbouwd. Eenmaal binnen raakt hij langzaam zijn bezittingen – en daarmee zijn identiteit – kwijt.

Bonaventura is getuige van afschuwelijke gebeurtenissen binnen het pensionaat: vernedering van de jongens, opsluiting in een donkere put, (lijf)straffen en doktersbezoekjes, waarbij de jongens rectaal moeten worden ‘onderzocht’. Bonaventura doet er zelf niet aan mee en toont empathie met de jongens door hen bij hun voornaam te noemen, maar voelt zich niet bij machte om het tij binnen het klooster te keren, of de wantoestanden zelfs maar aan de kaak te stellen.

Tot op een avond Mark Freelink (Joep Paddenburg), urenlang vermist wordt nadat hij op de kamer is geroepen van overste Mansuetus (Bart Slegers). Bonaventura gaat hem zoeken in het schoolgebouw en treft daar Mansuetus aan in zijn onderbroek. Geen spoor van Mark, die later door een andere monnik op de dokterspost wordt binnengebracht. Hier hoort Bonaventura hoe Mark aan zijn maatje Wil (Achraf Koutet) vertelt hoe hij door Manuetus is bedreigd en verkracht.

Ik dacht nog: zo beeldend als een boek kan het niet worden – niet zo gedetailleerd; ik hoef niet bang te zijn. Maar ik had het mis.

Bron: https://tga.nl

Twee acteurs op een podium, beide met hun kleren aan. En toch was deze verkrachtingsscène zó intens, dat ik met ingehouden adem en een hand voor mijn mond zat te kijken. Naarmate de scène verstreek, kon ik mijn tranen niet meer tegenhouden. Ik wilde weg, weg uit dat jongenspensionaat, mijn ogen sluiten voor de gruwelijkheden die daar hebben plaatsgevonden – en die nog steeds plaatsvinden op allerlei plekken waar machtsmisbruik een voedingsbodem heeft.

<spoiler alert> Gelukkig besluit Bonaventura weg te gaan uit het klooster; hij breekt uit tijdens een processie, waarbij de twee jongens volgen. Zij verlaten het toneel op verrassende wijze; in een stoet kruipen zij over de hoofden van het publiek in de grote zaal van het ITA. Ingehouden adem, en tot slot een zucht van verlichting.

Veel lof gaat naar de regisseur, Michiel van Erp. Naast het adembenemende spel van Bart Slegers en Joep Paddenburg (zie filmfragment vanaf sec. 40), is zijn geheim het gebruik van het decor. Een paar verrijdbare schotten is alles wat Van Erp nodig heeft om de setting van een jongenspensionaat overtuigend neer te zetten – de verbeeldingskracht doet de rest. Hierdoor krijg je het gevoel erbij te zijn en ervaar je wat het is om, net als Bonaventura, machteloos getuige te zijn van wat zich daar allemaal afspeelt.

Het thema is dan wel niet aan mij besteed, maar ik had deze voorstelling voor geen goud willen missen!