Engagement in de kunst II

Geëngageerde kunst is kunst waarin de verschillende interpretaties mogelijkheden bieden om een visie te vormen op de wereld.

Deze tweede (voorlopige?) definitie van engagement in de kunst staat haaks op mijn eerste definitie (zie vorige blog): niet de kunst zelf bevat een visie, maar deze wordt gevormd door het subject – de lezer of toeschouwer. Dit impliceert dat er meerdere interpretaties mogelijk zijn; elk subject steekt immers anders in elkaar. Een kant en klare visie verpakt in een boek of film mag de naam kunst niet dragen. Dit nieuwe inzicht is mede mogelijk gemaakt door Maarten Doorman.

In zijn essay Tamelijk dodelijk snijdt Doorman het spanningsveld aan tussen autonome kunst en provocatie. Hoewel hij woord ‘engagement’ niet in de mond neemt, noemt hij drie voorbeelden van kunst die de bedoeling heeft om culturele/religieuze taboes te doorbreken:
– een martelscène uit De Sades Juliette, of De voorspoed van de ondeugd;
– de fotografische cyclus Piss Christ van fotograaf Andres Serrano, waarin Christus door gelige vloeistof wordt bedekt;
– de film Submission van Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali.

De vraag is voor Doorman echter niet wanneer kunst provocerend is, maar wanneer engagement onder kunst is te scharen en wanneer engagement verwerpelijk is:

Zijn de drie genoemde voorbeelden moreel verwerpelijk, of bewegen ze zich op het autonome terrein van de kunst, waar alles mag? Die laatste zienswijze, in zijn simpele vorm verkondigd onder de vlag van ‘vrijheid van meningsuiting’ en in de wat minder stompzinnige vorm ‘vrijheid van de kunst’, schiet al gauw tekort. Zonder het hele debat rond provocatie- en schandaalkunst te willen reduceren tot enkele zinnen, is het toch onbevredigend de kunst zo van de werkelijkheid los te snijden. Als kunst slechts fictie is (in literatuur en theater) en uit beelden bestaat voor de geprivilegieerde ruimte van het museum en de galerie, een l’art pour l’art die elke verhouding tot de werkelijkheid ontkent, is ze ook in haar extreme provocaties onschuldig.

Er zijn echter ook allerlei redenen om niet meer in zo’n autonomie te geloven: de kunst vermengt zich op alle mogelijke manieren met vormgeving, digitale media, het leven en de maatschappij. Bijna niemand verdedigt nog het idee dat kunst niet met het leven en de wereld heeft te maken. Kunst is geen hemels reservaat. Het argument van de autonomie is daarom onbevredigend.

Voor mij zijn de bovengenoemde drie voorbeelden moreel verwerpelijk (al beland je hiermee dankzij de taaie reflexen in deze discussie direct in het kamp van de kleine christelijke partijen of in dat van de politiek correcten). De provocatie mag een avant-gardistische waarde vertegenwoordigen, die van de schok, maar esthetisch zijn het armzalige werken. Omdat ze als kunst te zwak zijn, moeten ze het hebben van de provocatie, ze zijn met andere woorden meer boodschap dan kunst, en die boodschap verlangt van wie niet onverschillig is een standpunt, in dit geval een afwijzend standpunt. (Bron: Schoot (2008), pp. 61-62)

Slechte kunst moet het volgens Doorman dus (in deze gevallen) hebben van provocatie. ‘Echte’ kunst bevat volgens hem meerdere interpretatiemogelijkheden, meerdere lagen:

Het gaat in de kunst altijd om dubbelzinnigheid. Er staat niet wat er staat, je ziet niet wat je ziet, je hoort meer dan wat je hoort en niet elke keer hetzelfde. Elk kunstwerk staat open voor interpretatie, en die interpretatie is nooit af omdat andere interpretaties niet worden uitgesloten. Er zijn natuurlijk betere en slechtere interpretaties, maar de beste bestaat niet. Kunst die ondubbelzinnig is, is misschien wel helemaal geen kunst. Daarom kan kunst wel idealistisch zijn, zij is echter vreemd aan elke ideologie.
[…] Als je je afvraagt of bepaalde kunst moreel verwerpelijk is, zul je je dus met die dubbelzinnigheid bezig moeten houden. (Bron: Schoot (2008), p. 62)

Wat een opluchting: eindelijk mogen we hardop zeggen dat provocerende werken – zoals de afbeelding van Mohammed met een bom op zijn hoofd (getekend door Kurt Westergaard) – geen autonome kunst zijn en dus niet bevoorrecht zijn tot het overschrijden van morele grenzen. Autonome kunst bestaat niet en is dus nooit vrij van engagement.

Bovendien heeft Doorman inzichtelijk gemaakt dat een kunstwerk zonder interpretatiemogelijkheden eigenlijk geen kunst is, maar louter provocatie. Ik zou dit geen provocatie noemen, maar engagement; provocatie heeft naar mijn smaak een te negatieve bijklank om recht te doen aan de reacties die ze teweeg kan brengen. Niets mis mee dus, zolang ik er maar niet tegenaan hoef te kijken in een museum.

Kunst_als_morele_vrijplaats_4 Het hele essay van Maarten Doorman lezen? Het is gepubliceerd in:
Schoot, A. van der (2008). Kunst als morele vrijplaats: Moet in de kunst wat elders niet mag? pp. 58-64. Arnhem: d’jonge Hond, ArtEZ Press en de auteurs. ISBN: 978-90-89100-467 / NUGI 651.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *