Het is niemand ontgaan: per 1 augustus 2014 verdwijnt de ‘rugzak’, en wil het kabinet deze leerlinggebonden financiering vervangen door de zogenaamde regeling ‘passend onderwijs’. Schoolbesturen krijgen de verantwoordelijkheid om elk kind dat extra zorg nodig heeft, een passende plek op school te bieden. Liefst op een reguliere school. Een mooi idee, dat nauw aansluit bij het ideaal van een inclusieve samenleving. Hoe zal deze maatregel echter in de praktijk uitpakken?
Ik wil vooropstellen dat speciaal onderwijs niet zaligmakend is. Leerlingen in het speciaal onderwijs krijgen namelijk een beperkt wereldbeeld en worden vaak weinig uitgedaagd. Het onderwijsniveau is meestal lager dan op reguliere scholen, ook voor leerlingen die eigenlijk wel meer aankunnen. Het speciaal onderwijs kan bovendien een negatieve invloed hebben op de maatschappelijke participatie van leerlingen.
Dit laatste weet ik uit eigen ervaring. Tot mijn zeventiende heb ik onderwijs gevolgd aan een Mytylschool. Daarna ging ik naar een reguliere school, wat een eye-opener was; opeens kon ik mij meten aan ‘normale’ jongeren om me heen en had ik keuze uit veel meer mensen om vriendschappen mee te sluiten. Pas op deze school kon ik mijzelf vormen tot wie ik ben geworden, en kreeg ik perspectief op een normaal volwassenleven: studeren, werken en – hieruit voortvloeiend – een gezinsleven.
Het zou dus helemaal niet zo gek zijn: alle kinderen – ongeacht beperking of gedragsproblematiek – naar het regulier onderwijs. Geen gedoe meer met busjes die leerlingen vervoeren naar scholen ver buiten de woonplaats, meer sociale contacten in de buurt en – niet onbelangrijk – een betere aansluiting op de maatschappij. Willen we dat mensen met een beperking of gedragsproblemen emanciperen op de arbeidsmarkt, dan helpt het om hen al vroeg te laten participeren. Hen leren bewegen in de wereld zoals die is, en niet een soort beschermende schijnwereld. School is daarvoor de aangewezen plek.
Toch zijn de plannen voor het passend onderwijs ongepast en onverantwoord. Het passend onderwijs moet een bezuiniging opleveren van 300 miljoen euro per jaar. Waar komt dit geld vandaan? Het kabinet wil allereerst fors bezuinigen op speciaal onderwijs: 16,5 procent op het onderwijs aan kinderen met een handicap, 20 procent op het onderwijs aan kinderen met gedragsproblematiek en 22 procent op het onderwijs aan kinderen met hoor- en spraakproblemen. Een deel van de zorgleerlingen zal dus naar een reguliere school moeten in plaats van naar het speciaal onderwijs. Daar hebben deze leerlingen extra ondersteuning nodig. Maar wat blijkt? Het kabinet investeert niet in extra ondersteuning aan zorgleerlingen in het reguliere onderwijs. Integendeel: er wordt op bezuinigd. Daar zit het probleem.
Reguliere scholen zijn helemaal niet berekend op meer zorgleerlingen per klas. De klassen zijn al te groot en docenten hebben een torenhoge werkdruk. De zorgleerling, die extra ondersteuning nodig heeft, zal deze dus onvoldoende krijgen, wat kan leiden tot isolatie of zelfs vroegtijdige uitval. Ook zal het werk van docenten nóg zwaarder worden, en zal het niveau van het onderwijs dalen doordat de docent minder tijd en aandacht kan besteden aan zijn (andere) leerlingen.
Wat we dus nodig hebben voor écht passend onderwijs, zijn middelen om ervoor te zorgen dat elke leerling een plek kan innemen binnen het regulier onderwijs – ongeacht zijn gedragsmatige, fysieke of mentale toestand. Pas als aan die voorwaarde is voldaan, mag het kabinet pronken met de term ‘passend onderwijs’.
Verder lezen? Kijk dan op de website van de Rijksoverheid, GroenLinks of Inclusief onderwijs.