Woensdagochtend. Zo dadelijk begint de laatste les Nederlands voor de Aristeia, de driedaagse activiteitenwedstrijd bij ons op school. In klasverband nemen de leerlingen het tegen elkaar op: voetbal, poëzie, eloquentia… je kunt het zo gek niet bedenken of er is een wedstrijd voor uitgezet.
Mijn leerlingen komen uitgelaten het lokaal binnen rennen. Een fluoriserend blauw met rozegekleurde takkenbos wordt – nog nadruipend van de verf – in de prullenbak gezet, met een spuitbus worden nog snel wat posters in elkaar gedraaid en er wordt druk geschminckt; ook voor uitdossing vallen punten te behalen.
“Mevrouw, mogen we tijdens de les een groepsfoto maken voor het tableau vivant?” roept er één.
“Mevrou-houw, mag ik me nog snel even omkleden?” roept een ander, die in zijn dagelijkse kloffie wat bleek afsteekt tegen de rest.
Deze leerlingen aan het werk krijgen wordt een uitdaging. Ik vertel hun dat we eerst aan het werk gaan, maar beloof dat ze de laatste tien minuten van de les mogen besteden aan de voorbereidingen voor Aristeia. “Maar dat is veel te kort!” roept er een verontwaardigd. Nu moet ik streng worden. “Het is op mijn voorwaarden, óf helemaal niet,” zeg ik. Mokkend gaan ze zitten.
In plaats van een gedicht heb ik vandaag een lied om de les mee te openen: Ik hou van mij, van Harry Jekkers. Men luistert; ik voel de spanning wegebben en de leerlingen worden rustig. Als het lied afgelopen is, kondig ik aan wat we gaan doen: “Jullie gaan een brief schrijven aan…”
“jezelf!” klinkt het uit de klas.
Dan pak ik het boek Titaantjes waren we en lees ik de brief voor die Rascha Peper schreef aan haar jonge (zeventienjarige) ik. In de klas kun je een speld horen vallen.
“Jullie gaan een brief schrijven aan jezelf,” zeg ik, “maar deze is niet voor nu. Je schrijft een brief aan jezelf voor over twintig jaar. Deze brief is helemaal voor jou alleen; niemand anders hoeft hem te lezen. Probeer er dus een persoonlijk document van te maken. Schrijf iets waarvan je denkt dat je er over twintig jaar nog wat aan hebt. Een inzicht of een wijze les, iets over je dromen of verlangens. De brief stop je in een envelop en deze bewaar je. Je opent hem pas als je denkt dat de tijd er rijp voor is.”
Een paar vragen volgen:
“Mag ik het op de computer doen?”
“Nee, want over twintig jaar zul je je handschrift herkennen als dat van jezelf. Een getypte brief niet.”
“Moet ik mezelf met ‘je’ of met ‘ik’ aanspreken?”
“Dat mag je helemaal zelf weten. Het is jouw brief.”
Ze gaan aan de slag. Nooit eerder heb ik mijn leerlingen zo fanatiek zien werken. Sommige komen een tweede proefwerkblad halen omdat het eerste vol is en de meeste schrijven door tot de bel gaat. De leerlingen vouwen hun brieven op, steken deze in hun tas en staan op. “Hij is nog niet af, maar ik schrijf thuis verder,” zegt de leerling van het tableau vivant.
Wat ben ik nieuwsgierig naar de inhoud van al die brieven. Ik kan mij nauwelijks bedwingen er iets over te vragen, maar eerlijk is eerlijk: deze documenten zijn privé – ik ben slechts de blaasbalg die het vuur deed aanwakkeren. Daarom wens mijn leerlingen maar een succesvolle Aristeia. De takkenbos wordt uit de prullenbak gehaald en al rennend en joelend verlaten de leerlingen het lokaal. Op naar het grote avontuur dat hen de komende twintig jaar te wachten staat.