Theaterfestival Boulevard: toegankelijkheid 3.0

Shinen mag elke dag – die conclusie trok ik in mijn vorige bericht. Toch is het rondlopen met glitters op je lijf nét iets leuker in het openbaar dan thuis op de bank. Gelukkig vond ik snel een mooie aanleiding: zaterdag bezocht ik, samen met Melle, het Theaterfestival Boulevard in Den Bosch.

Ik had niet echt research gedaan naar de toegankelijkheid van het festival. Dat vind ik maar een deprimerend klusje; ik heb helemaal geen zin om al bij voorbaat te weten wat er allemaal wel of niet kan. Bovendien moet je zo’n festival niet van minuut tot minuut volplannen, maar ook wat ruimte laten voor spontaniteit; wat is er leuker dan zomaar een tent ingaan als je daar zin in hebt?

Eenmaal op het festivalterrein bleek er buitengewone aandacht te zijn besteed aan de rolstoeltoegankelijkheid. Elke theatertent had een oprit. Bovendien kon je bij de ingang van de tent in één oogopslag zien of de voorstelling geschikt was voor blinden/slechtzienden en wanneer er een doventolk aanwezig zou zijn. De horecagelegenheden waren eveneens voorzien van opritten en er waren toegankelijke toiletten. Dit was niet zomaar een festival met hier en daar een plankje, hier betrof het toegankelijkheid 3.0.

We zagen De laatste voorstelling van Paméla Menzo, verwonderden ons bij The life and death of a sex robot, participeerden aan Een script voor vier personen en genoten van de vrijheid en de kunst. Kennelijk was dit zichtbaar, want mensen begonnen me spontaan te complimenteren met mijn glitters. Niemand zei tegen mij: ‘Wat goed dat jij hier ook bent’, of tegen Melle: ‘Wat knap van je dat jij voor haar zorgt’. We waren twee domweg gelukkige festivalgangers.

De uitzonderlijk toegankelijkheid van Theaterfestival Boulevard voelde als een zegen en dat is een veeg teken. Zou het niet heel normaal moeten zijn om gewoon mee te kunnen doen? Helaas is dit anno 2019 nog steeds geen realiteit.

Zo zijn de meeste tenten op de Parade niet toegankelijk, ookal doet men erg zijn best je naar binnen te helpen. Maar steeds moeten vragen of je ergens naar binnen kunt en of je daar hulp bij nodig hebt, is eigenlijk best frustrerend en vermoeiend, zeker in vergelijking tot dat ultieme gevoel van vrijheid dat ik in Den Bosch ervoer.

Toch ga ik deze week wél naar de Parade. Ik laat mijn plezier niet bederven door de stompzinnigheid van het hechten aan ‘authentieke theatertenten’. En mijn glitters? Die doe ik gewoon lekker weer op!

Visagie: Moomal Khan

Festivalkoorts

Sinds een dag of drie is er iets heel erg mis. Ik rijd rond in bloemenjurkjes, smeer glitters op mijn gezicht in de kleurcombinatie ‘lollipop’ en vergaap mij online aan vintage boho-oorbellen en plaktattoos.

Best leuk, kun je denken, maar ik ben volkomen ontoerekeningsvatbaar. Het is zelfs zo erg dat ik nauwelijks een H&M of Hema in durf – straks koop ik weer een glitternagellak of sparkling mascara.

Ik lijd aan festivalkoorts.

Het begon allemaal in Leeuwarden. Melle en ik waren samen een dagje uit, zonder kinderen. Het was etenstijd, maar de stad verveelde. Bovendien regende het.

– ‘Filmpje pakken?’
* ‘Geen zin in.’
– ‘Groningen?’
* ‘Te ver.’
– ‘Naar huis?’
* ‘Mwah.’

Online zagen we dat er die avond een festival plaatsvond: Welcome to the village. We besloten het erop te wagen; als het allemaal niks was, waren we snel genoeg weg.

Welcome to the village bleek een festival met een bijzondere missie: een positieve, duurzame wereld, waarin ruimte is voor iedereen. Dat ze dit laatste serieus namen, werd al snel duidelijk: op het festivalterrein was rolstoeltoegankelijk sanitair,  een steile loopplank achterin de tent van het hoofdpodium, waar ik met rolstoel (en overigens zonder alcohol) zó naar boven kon rijden voor de beste plek in de tent. En er was een festivalwinkel, met oprit voor de stoep.

Toen het zó hard begon te regenen dat onze paraplu en poncho er niet meer tegen bestand waren, schuilden we in die festivalwinkel. En daar vond ik mijn eerste biodegradeble chuncky face glitters. Het was liefde op het eerste gezicht.

Inmiddels ben ik twee potjes glitter, een zelfklevende gezichtsedelstenenset, een festivaljurkje en vijf plaktattoos rijker. Maar voor welke gelegenheid kan ik die in hemelsnaam gebruiken? Ik struin het internet af naar festivalagenda’s en heb al kaartjes gekocht voor de Parade, maar niets onderdrukt mijn koorts.

Gisteren hield ik het niet meer. Ik moést iets van mijn nieuwe aanwinsten proberen, ook al was er in de wijde omgeving van Amsterdam geen festival te bekennen. Toen ik klaar was, reed ik de woonkamer in. Melle en de kinderen wierpen mij bewonderende blikken toe en vroegen of ik uitging.

Ik besloot naar de film te gaan, in mijn eentje. En wat is dat leuk – al die mensen die naar je lachen als je gewoon een beetje lollipopglitter op je gezicht doet!

Ik wacht niet langer op Appelsap, Loveland of de Parade en versier mezelf met glitters en neptattoos zoveel ik wil. Festivalkoorts hoéft helemaal niet onderdrukt te worden. Je hebt maar één leven: één groot festival!

Regeling passend onderwijs ongepast

Het is niemand ontgaan: per 1 augustus 2014 verdwijnt de ‘rugzak’, en wil het kabinet deze leerlinggebonden financiering vervangen door de zogenaamde regeling ‘passend onderwijs’. Schoolbesturen krijgen de verantwoordelijkheid om elk kind dat extra zorg nodig heeft, een passende plek op school te bieden. Liefst op een reguliere school. Een mooi idee, dat nauw aansluit bij het ideaal van een inclusieve samenleving. Hoe zal deze maatregel echter in de praktijk uitpakken?

Ik wil vooropstellen dat speciaal onderwijs niet zaligmakend is. Leerlingen in het speciaal onderwijs krijgen namelijk een beperkt wereldbeeld en worden vaak weinig uitgedaagd. Het onderwijsniveau is meestal lager dan op reguliere scholen, ook voor leerlingen die eigenlijk wel meer aankunnen. Het speciaal onderwijs kan bovendien een negatieve invloed hebben op de maatschappelijke participatie van leerlingen.

Dit laatste weet ik uit eigen ervaring. Tot mijn zeventiende heb ik onderwijs gevolgd aan een Mytylschool. Daarna ging ik naar een reguliere school, wat een eye-opener was; opeens kon ik mij meten aan ‘normale’ jongeren om me heen en had ik keuze uit veel meer mensen om vriendschappen mee te sluiten. Pas op deze school kon ik mijzelf vormen tot wie ik ben geworden, en kreeg ik perspectief op een normaal volwassenleven: studeren, werken en – hieruit voortvloeiend – een gezinsleven. 

Het zou dus helemaal niet zo gek zijn: alle kinderen – ongeacht beperking of gedragsproblematiek – naar het regulier onderwijs. Geen gedoe meer met busjes die leerlingen vervoeren naar scholen ver buiten de woonplaats, meer sociale contacten in de buurt en – niet onbelangrijk – een betere aansluiting op de maatschappij. Willen we dat mensen met een beperking of gedragsproblemen emanciperen op de arbeidsmarkt, dan helpt het om hen al vroeg te laten participeren. Hen leren bewegen in de wereld zoals die is, en niet een soort beschermende schijnwereld. School is daarvoor de aangewezen plek.

Toch zijn de plannen voor het passend onderwijs ongepast en onverantwoord. Het passend onderwijs moet een bezuiniging opleveren van 300 miljoen euro per jaar. Waar komt dit geld vandaan? Het kabinet wil allereerst fors bezuinigen op speciaal onderwijs: 16,5 procent op het onderwijs aan kinderen met een handicap, 20 procent op het onderwijs aan kinderen met gedragsproblematiek en 22 procent op het onderwijs aan kinderen met hoor- en spraakproblemen. Een deel van de zorgleerlingen zal dus naar een reguliere school moeten in plaats van naar het speciaal onderwijs. Daar hebben deze leerlingen extra ondersteuning nodig. Maar wat blijkt? Het kabinet investeert niet in extra ondersteuning aan zorgleerlingen in het reguliere onderwijs. Integendeel: er wordt op bezuinigd. Daar zit het probleem.

Reguliere scholen zijn helemaal niet berekend op meer zorgleerlingen per klas. De klassen zijn al te groot en docenten hebben een torenhoge werkdruk. De zorgleerling, die extra ondersteuning nodig heeft, zal deze dus onvoldoende krijgen, wat kan leiden tot isolatie of zelfs vroegtijdige uitval. Ook zal het werk van docenten nóg zwaarder worden, en zal het niveau van het onderwijs dalen doordat de docent minder tijd en aandacht kan besteden aan zijn (andere) leerlingen.

Wat we dus nodig hebben voor écht passend onderwijs, zijn middelen om ervoor te zorgen dat elke leerling een plek kan innemen binnen het regulier onderwijs – ongeacht zijn gedragsmatige, fysieke of mentale toestand. Pas als aan die voorwaarde is voldaan, mag het kabinet pronken met de term ‘passend onderwijs’.

Verder lezen? Kijk dan op de website van de Rijksoverheid, GroenLinks of Inclusief onderwijs.