Nu het langer licht blijft, wordt het steeds lastiger om Jonne vroeg in bed te krijgen. Kwart over zeven is al lang geen realistisch streven meer. En als ze er eenmaal in ligt, komt ze er met steeds betere smoezen weer uit.
Zojuist nog. Het was de derde keer dat ik voetjes op de gang hoorde en het was mijn beurt om Jonne terug te geleiden naar haar kamer. In de gang ontpopte zich er het volgende gesprek:
– Heeft oma Mieke ook een papa en mama?
* Nee, die zijn dood.
– Waaróhom?
* Omdat ze héél oud waren. Als mensen heel oud worden, gaan ze soms dood.
– Was hondje Anna ook heel oud?
* Ja, die was ook heel oud.
– Waar gaan mensen naartoe als ze doodgaan?
* Dat weet ik eigenlijk niet. Sommige mensen denken dat ze naar de hemel gaan. Heb je daar wel eens van gehoord?
<Jonne knikt>
– Gaan ze daar dan huilen? Als ze dood zijn?
* Dat weet ik niet, misschien wel.
<Korte stilte>
– Als ik doodga, dan kom ik terug.
* Maar Jonne, jij gaat nog lang niet dood.
– Waarom niet?
* Omdat je nog niet heel erg oud bent. Ken je nog oma Pekela, mijn oma? Die is heel oud. Zo oud zijn wij nog láng niet. Maar mensen komen denk ik niet terug als ze dood zijn.
<Korte stilte, gevolgd door een zucht>
– Nee hè? Dan gaan ze huilen. Bij de Hema.