Jonne heeft zin om te stoepkrijten en ik ga mee de tuin in. Het weer is pet, maar wat gaat er boven ouderwets buitenspelen op een regenachtige dag? Toen ik een jaar of vijf was, net als zij nu, deerde een beetje water mij ook niet. Tegenwoordig kom ik te weinig buiten. Even doorbijten.
Al snel doet Jonne wat ze altijd doet als er stoepkrijt in de buurt is: ze tekent een hinkelbaan. Dat heeft ze niet van mij, maar van haar oma Mieke. Die hinkelde er wat op los, als we de verhalen mogen geloven. Jonne heeft van haar de leukste spelletjes geleerd, zoals springen naar de hemel, of gooien met een blikje. Daar waar het blikje valt, mag je de tegel niet raken. Of juist wel.
In haar enthousiasme tekent Jonne haar springvakken steeds kleiner: zó klein, dat het haar moeite kost om de cijfers erin te schrijven.
“Misschien kun je één stoeptegel per vakje gebruiken.” Spelenderwijs ontdekken en zo, akkoord. Maar moet je geniale ideeën dan helemaal wegstoppen als ouder?
Jonne bestudeert de stoeptegels en kijkt me vervolgens vol afgrijzen aan. “Jij hebt er hélemaal geen verstánd van, mama!”
“Dat klopt, Jonne.” Het heeft weinig zin om dat te ontkennen. “Maar ja, ik heb natuurlijk ook nooit gehinkeld, hè?”
Dan springt ze op, het emmertje stoepkrijt in haar hand. “Ik ga een rolstoelhinkelbaan voor je maken!”
En daar staan de eerste lange lijnen al op de stoep van de buren. Binnen enkele minuten tekent zich een soort langwerpig vlak af, dat in tweeën wordt gedeeld door een middenlijn. Aan de linkerhelft zet Jonne zorgvuldig tien streepjes, de rechterhelft laat ze open. HANNIE schrijft ze in dat deel.
“Nu kun je er zó overheen rijden.” Ze maakt er een handgebaar bij.
Ik zet mijn rolstoel in beweging en waag de sprong. Hinkelen is heerlijk, ook in de regen.