Ik was vier jaar toen ik op een dag tijdens het avondeten aan mijn ouders vroeg: “Waar komt vlees vandaan?”
“Van de dieren.” Vanaf dat moment heb ik nooit een hap vlees meer gegeten, en dat terwijl ik vlees heerlijk vond.
Helaas accepteerden mijn kleuterjuffen mijn jonge overtuigingen niet. Als een klasgenoot op tomatensoep trakteerde, wilde ik de gehaktballen niet, maar ik moest ze van mijn juffen opeten. Daarom gaf ik ze stiekem aan mijn buurman/ of –vrouw, die mij met plezier van de ballen wilde af helpen. Ook vond mijn moeder eens een plakje ham in mijn rolstoel, dat ik tussen de voetenzak en de zitting had weggemoffeld toen we een traktatie met augurk en ham kregen. Ik moest het opeten, maar hoe streng de juffen ook waren, ik at er geen hap van.
Iets moeten is nog niet per se traumatiserend, zolang je er maar onderuit kan komen. Maar op een dag, toen ik tijdens de les naar fysiotherapie ging, verwisselden mijn juffen mijn boterham met muisjes met een boterham van een klasgenoot. Op deze boterham zat leverworst. “Zie je wel,” zei een van de juffen triomfantelijk, “je moeder wil ook dat je vlees eet.” Ik at die dag geen lunch.
© Hann van Schendel, april 2009