Sinds een week of twee heb ik geen internet meer. Niet omdat ik opeens heb besloten mijn tijd nuttiger te besteden, maar omdat ik had gehoopt inmiddels verhuisd te zijn.
Pas nu kom ik erachter hoe zeer ik eigenlijk verslaafd ben aan deze relatief jonge vorm van communicatie. Waar ik pas tijdens mijn vierde studiejaar voorzichtig de beschikking kreeg over het internet – ik betaalde nog per telefoontik -, zit ik tegenwoordig zeker twee uur per dag achter mijn pc. Om mijn mail te checken en verhuisregeldingen af te handelen. Rekeningen te betalen. Super Mario Bros 3 te spelen. Mijn Hyves-vrienden te onderhouden. En, zeker niet onbelangrijk op dit moment: om een nieuwe internetaanbieder te zoeken. Zonder internet kun je welbeschouwd net zo goed in een hutje op de hei zitten.
Toch heeft het ook voordelen om geen internet te hebben. Eén daarvan is dat ik weer lees. Gisteren heb ik in één ruk Het diner van Herman Koch uitgelezen. De hele dag in mijn joggingpak aan de keukentafel met een grote pot jasmijnthee – wat was dat lang geleden! Verder bel ik weer wat vaker met mijn vriendinnen, heb ik de katten vaker op schoot en ga ik zelfs af en toe vroeg naar bed. Maar het allerleukste van het geen internet hebben, is het schrijven in de kroeg.
Toen ik net voor de klas stond, richtte ik een poëzieclub op. Zes leerlingen, op één na allemaal afkomstig uit de bovenbouw van het atheneum, kwamen een jaar lang elke woensdagmiddag na schooltijd naar mijn klaslokaal om poëzie te schrijven. Mijn lokaal stonk op het einde van zo’n schooldag naar van hormonen doordrongen puberlijven. Hoe wijd ik de ramen ook openzette, de geur had zich genesteld in het meubilair en verdween dus niet. Ik besloot dat het anders moest. Op zondagmiddag ging ik met mijn leerlingen naar de kroeg, waar ze niet alleen een biertje namen, maar waar ze ook eens andere indrukken opdeden dan die van het muffige schoolgebouw. Ze mochten me geen mevrouw noemen. Ze schreven de sterren van de hemel.
Sinds die tijd heb ik zelden meer in een kroeg geschreven. Tot vandaag. In Springhaver, een café dat zich uitstekend leent voor schrijven. Ze hebben een bruine tafel met heel veel kranten, die worden gelezen door aan cognac nippende mannen. De bediening is niet gemaakt vriendelijk en er zitten vrouwen met netpanty’s en dreadlocks. Waar is het nou beter toeven dan op een plek als deze?