Half november. Jonne gaat een nachtje logeren bij mijn vriendin M. en haar kids. Als we daar aankomen, schallen er Sinterklaasliedjes uit de stereo en staat er een grote bak pepernoten op het bijzettafeltje in de voorkamer. De dochter, Jonnes vriendinnetje, zit al voor de buis – het geluid nog uit, want anders horen we de Sinterklaasliedjes niet meer -; straks komt de landelijke intocht van Sinterklaas op tv. Jonne schuift aan en kijkt met een schuin oog naar de bak vol schuimpjes, pepernoten en chocoladecenten. In Sinterklaas lijkt ze minder geïnteresseerd dan haar vriendin, die van opwinding nauwelijks stil kan blijven zitten.
De volgende dag gaan ze Sinterklaas in het echt zien, want dan vaart de goedheiligman met zijn Pieten over de grachten in Utrecht. “Als we de Sint hebben gezien,” had mijn vriendin me ingelicht, “mogen mijn kinderen ’s avonds voor het eerst hun schoen zetten.” Hoewel Jonne dan alweer thuis is en wij eigenlijk niet te veel drukte willen rondom Sinterklaas, halen wij toch maar een cadeautje in huis. Gelijke monniken, gelijke kappen.
Het ritueel gaat precies zoals ik het mij herinner van vroeger: strategische plek bedenken voor de schoen (Piet moet er wel bij kunnen), schoen zetten. Liedje zingen. Wortel in de schoen. Tekening erbij. Jonne kent al twee Sinterklaasliedjes, die ze uit volle borst zingt. Dat heeft ze zeker op school geleerd.
De volgende ochtend rent Jonne de woonkamer in, waar haar schoen staat. Een opgelaten kreet: “De wortel is eruit!” Ze laat het pakje links liggen en loopt linearecta naar de koelkast, die ze opentrekt. “Even kijken of Piet de wortel niet heeft teruggelegd,” zegt ze. Als dat niet zo blijkt te zijn – Melle kent onze dochter -, pakt ze haar cadeautje uit. Het is een trommeltje, waarin ze fruit mee naar school kan nemen. Ze wordt de week erop namelijk vier.
“Dat heeft Sint slim bedacht,” zeg ik.
“Heb jij hem dat verteld?” Ze kijkt me vertwijfeld aan.
“Nee hoor; Sinterklaas weet alles, over alle kindjes.” Niet lachen nu.
Een week later komt Sinterklaas met de boot aan op IJburg. Jonne mag verkleed als Roze Piet en Ingo krijgt een mijter op zijn hoofd. Als Jonne die avond weer haar schoen mag zetten, zegt ze: “Nee hoor, dat hoeft niet, want ik heb mijn schoen al een keer gezet.”
“Maar je mag wel twee keer je schoen zetten, hoor. Nu is Sinterklaas toch op IJburg aangekomen?” Dat trekt Jonne over de streep; ze zet toch haar schoen.
Als we haar die avond naar bed brengen en de dag met haar doornemen, zegt Jonne: “Dat was niet dezelfde Sinterklaas als die ene, hoor.” Verbaasd kijken we haar aan. “Die had geen bril.”