Gisterochtend. Badend in het zweet werd ik wakker. De boosdoener was een nachtmerrie, waarin ik op het podium in onze aula stond. Mijn stem sloeg over en de zaal barstte in lachen uit. Er zijn mensen die dit soort dromen vaker hebben: ze staan naakt op een podium of plassen in hun broek in de rij voor de kassa. Voor mij had deze droom echter een concrete aanleiding: die avond zou ik een liedje zingen op het open podium bij ons op school.
Mijn collega Reinder zou mij op zijn gitaar begeleiden tijdens het zingen van Groot Hart, een liedje van De Dijk dat ik al zo’n dertig jaar bij me draag. Ik heb het altijd al een keer willen zingen, maar tijdens de paar repetities die Reinder en ik hadden, bleek dat ik moeite had om de hoge tonen in het refrein te raken. Dankzij Reinders onvoorwaardelijke oordeelloosheid en steun had ik me nog niet teruggetrokken. Nu, na deze nachtmerrie, had ik daar spijt van. Maar je terugtrekken op de dag van het optreden, dat doe je gewoon niet. Punt. Basta.
In mijn middagpauze werk ik door mijn zorgverlener Danny naar het toilet geholpen. Ik vertelde hem wat er die avond te gebeuren stond.
‘Ik heb zo’n spijt,’ klaagde ik.
Hij vroeg waarom ik me dan had aangemeld.
‘De school is een gemeenschap en ik wil daarvan actief onderdeel zijn,’ antwoordde ik. ‘En ik wil ook laten zien dat je niet perfect in iets hoeft te zijn om er plezier in te hebben.’
‘Daar waar je comfortzone eindigt, begint je leven,’ was Danny’s antwoord. Een zin die mij op het lijf is geschreven.
Met iets minder lood in de schoenen ging ik die middag met Reinder naar de technische doorloop. Voor het eerst zong ik Groot Hart in de microfoon. Dat was wennen: hoe nam je de juiste afstand tot de microfoon, ook als je een uithaal moest maken waarover je onzeker voelde?
We waren na de pauze aan de beurt. Ik had een kop thee gedronken in de medewerkerskamer, waar het rustig was en ik nog even diep kon in- en uitademen, maar toen ik achter de coulissen stond, voelde ik ineens dat mijn stem hees was. Ik schraapte mijn keel, tevergeefs. Tijd voor een Fishermand’s friend had ik niet, want de pianospelende leerling voor ons was bijna klaar met Rachmaninoff.
Toen we werden omgeroepen zat er dus niets anders op: ik reed het podium op en nam plaats achter de microfoon. Reinder zette de voor mij zo vertrouwde klanken in en ik spraak de zaal toe: ‘Dit is een liedje voor iedereen die heel graag verliefd wordt.’
Er ging een Aaah door de zaal en ik zette in. De eerste drie zinnen was het zoeken naar de juiste toon. Ik hoorde het, herpakte mezelf en zong Groot Hart. Mijn lied. Kwetsbaar, maar met plezier. Telefoonzaklampjes lichtten op in de zaal, er werd meegeklapt en we haalden het eind – zonder kleerscheuren. Toen we het podium af kwamen, werden we bedolven onder complimenten van collega’s en leerlingen. Zelfs één van mijn voormalige mentorleerlingen kwam naar me toe om te zeggen dat ik mooi had gezongen.
‘Dank je wel,’ zei ik, ‘maar dat is echt niet zo. Ik ben geen sterke zanger.’ Hij verzekerde me dat hij het meende.
Langzaamaan voelde ik een stoot adrenaline in mijn lichaam vrijkomen. Ik had mezelf – en mijn nachtmerrie – overwonnen. Met een glimlach van oor tot oor dacht ik terug aan de les die ik die dag van Danny had geleerd: waar je comfortzone eindigt, begint je leven.