Ik zit aan mijn nieuwe schrijftafeltje in de gang, klaar om wat voorbereidend werk te doen voor mijn opleiding aan de Schrijversacademie, als ik haar weer hoor schreeuwen, haar stem hard en rauw: ze is gefrustreerd en roept dingen, vraagt dingen, maar wacht niet op antwoord. Ik probeer me ervoor af te sluiten, maar vang af en toe toch een glimp op: ‘Denk je dat ik hier voor mijn lol ben?!’
Enkele dagen geleden hoorde ik de vrouw voor het eerst. We waren net terug van vakantie en ik reed een rondje door de tuin, die grenst aan een instelling voor mensen met een meervoudige beperking. De vrouw schreeuwde vanuit de gemeenschappelijke woonkamer. In het voorbijgaan zag ik N. in haar scootmobiel voor de openslaande deuren van de instelling zitten. Ze schudde met haar hoofd en mompelde wat voor zich uit. Ik stopte om een praatje met haar te maken.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik, en ik knikte naar de openslaande deuren.
‘Ze doet dit altijd,’ antwoordde N. met een diepe zucht. ‘Ze heeft geld, weet je, net haar huis verkocht’.
N. is niet iemand die je kunt vertrouwen als het op de feiten aankomt. Zo noemt ze me al jaren Bibi. Wel houdt ze alles in de gaten en weet ze me, als ik thuiskom uit mijn werk, precies te vertellen welk kind hoe laat uit school kwam en of Melle al boodschappen heeft gedaan. Ook nu bleek ze haarfijn door te hebben dat we op vakantie waren geweest. ‘Jouw zus ging elke dag jouw huis binnen.’ (Ik vertelde haar dat dat de kattenoppas was en dat ik geen zus heb – tegen beter weten in, want ze blijft mijn hulpen steevast mijn nichtjes noemen).
Ik hoorde de vrouw vloeken. Af en toe sloeg het schreeuwen om in huilerig snikken. Het was voor mij, als buitenstaander, al ondraaglijk om haar zo te horen; hoe moest het zijn om met deze vrouw onder één dak te wonen, of haar te verzorgen?
Aan de andere kant kon ik me zo goed inleven in haar onmacht. Wat N. zei over het eigen huis dat de vrouw mogelijk had gehad, deed me denken aan mijn (inmiddels overleden) vriend Arno, die door zijn fysieke zorgvraag ook was aangewezen op een instelling. Hij moest zijn inkomen afstaan aan die instelling en kreeg wekelijks een luttel bedrag via de zogenaamde ‘zak- en kleedgeldregeling’, waardoor hij nauwelijks beschikking had over zijn eigen geld en elk dubbeltje moest omdraaien om rond te komen. Zou iets dergelijks bij deze buurvrouw ook aan de hand zijn?
Drie kwartier later. Heb ik me héél goed afgesloten, of is het schreeuwen gestopt? Mijn voordeur staat open en ik hoor iemand zachtjes praten: de stem schor, maar onmiskenbaar vriendelijk. Ik kijk naar buiten. Vlak voor onze voordeur staat de vrouw in haar rolstoel, met aan haar voetenplank onze poes. De vrouw bukt zich voorover in haar stoel en probeert haar te aaien. Onze poes loopt kringetjes om haar arm en geeft haar kopjes. Ik rijd naar buiten. ‘Je hebt een vriendin gemaakt,’ zeg ik tegen de vrouw. ‘Ze heet Misako.’ Er breekt een lach door op haar betraande gezicht.