Troostpoes

Ik zit aan mijn nieuwe schrijftafeltje in de gang, klaar om wat voorbereidend werk te doen voor mijn opleiding aan de Schrijversacademie, als ik haar weer hoor schreeuwen, haar stem hard en rauw: ze is gefrustreerd en roept dingen, vraagt dingen, maar wacht niet op antwoord. Ik probeer me ervoor af te sluiten, maar vang af en toe toch een glimp op: ‘Denk je dat ik hier voor mijn lol ben?!’

Enkele dagen geleden hoorde ik de vrouw voor het eerst. We waren net terug van vakantie en ik reed een rondje door de tuin, die grenst aan een instelling voor mensen met een meervoudige beperking. De vrouw schreeuwde vanuit de gemeenschappelijke woonkamer. In het voorbijgaan zag ik N. in haar scootmobiel voor de openslaande deuren van de instelling zitten. Ze schudde met haar hoofd en mompelde wat voor zich uit. Ik stopte om een praatje met haar te maken.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik, en ik knikte naar de openslaande deuren.

‘Ze doet dit altijd,’ antwoordde N. met een diepe zucht. ‘Ze heeft geld, weet je, net haar huis verkocht’.

N. is niet iemand die je kunt vertrouwen als het op de feiten aankomt. Zo noemt ze me al jaren Bibi. Wel houdt ze alles in de gaten en weet ze me, als ik thuiskom uit mijn werk, precies te vertellen welk kind hoe laat uit school kwam en of Melle al boodschappen heeft gedaan. Ook nu bleek ze haarfijn door te hebben dat we op vakantie waren geweest. ‘Jouw zus ging elke dag jouw huis binnen.’ (Ik vertelde haar dat dat de kattenoppas was en dat ik geen zus heb – tegen beter weten in, want ze blijft mijn hulpen steevast mijn nichtjes noemen).

Ik hoorde de vrouw vloeken. Af en toe sloeg het schreeuwen om in huilerig  snikken. Het was voor mij, als buitenstaander, al ondraaglijk om haar zo te horen; hoe moest het zijn om met deze vrouw onder één dak te wonen, of haar te verzorgen?

Aan de andere kant kon ik me zo goed inleven in haar onmacht. Wat N. zei over het eigen huis dat de vrouw mogelijk had gehad, deed me denken aan mijn (inmiddels overleden) vriend Arno, die door zijn fysieke zorgvraag ook was aangewezen op een instelling. Hij moest zijn inkomen afstaan aan die instelling en kreeg wekelijks een luttel bedrag via de zogenaamde ‘zak- en kleedgeldregeling’, waardoor hij nauwelijks beschikking had over zijn eigen geld en elk dubbeltje moest omdraaien om rond te komen.  Zou iets dergelijks bij deze buurvrouw ook aan de hand zijn?

Drie kwartier later. Heb ik me héél goed afgesloten, of is het schreeuwen gestopt? Mijn voordeur staat open en ik hoor iemand zachtjes praten: de stem schor, maar onmiskenbaar vriendelijk. Ik kijk naar buiten. Vlak voor onze voordeur staat de vrouw in haar rolstoel, met aan haar voetenplank onze poes. De vrouw bukt zich voorover in haar stoel en probeert haar te aaien. Onze poes loopt kringetjes om haar arm en geeft haar kopjes. Ik rijd naar buiten. ‘Je hebt een vriendin gemaakt,’ zeg ik tegen de vrouw. ‘Ze heet Misako.’ Er breekt een lach door op haar betraande gezicht.

Oever – Ludwig Volbeda

Voor het eerst sinds jaren ben ik weer eens naar Roze Zaterdag geweest. Dit jaar speelde die zich af in Groningen, toch een beetje een thuiswedstrijd voor iemand die in het hoge noorden is opgegroeid. Ik was er met mijn oudste kind, O., die nu veertien is, en mijn vriendin T.  Tevens ontmoette ik er mijn middelbareschoolvriendin J. Met haar liep ik uitgebreid keuvelend over de fototentoonstelling op het A-Kerkhof, terwijl O. en T. in gesprek waren geraakt met de politie op de informatiemarkt. Ze kwamen enthousiast terug, met een roze sleutelhanger en een regenboogpen.

Op weg naar de Grote Markt liepen we langs boekwinkel Van der Velde. O. en ik zijn allebei lezers, dus glipten we naar binnen. Ook Van der Velde was in roze sferen: speciaal voor deze dag was er een tafel ingericht met lhbtiqa+-boeken. Veel bekende titels, maar één boek sprong in het oog: Oever, geschreven en getekend door Ludwig Volbeda.  O. en ik keken elkaar aan. ‘Leuk om voor te lezen?’ O. knikte.

Het boek gaat over Jip, die in de tweede klas van de middelbare school zit en voor tekenen een zelfportret moet maken. Jip kan goed tekenen, maar krijgt zichzelf niet op papier. Wel zien we elke dag een tekening van iets wat op Jips pad is gekomen: een kever, een schelp, stukjes porselein.

Het boek is geschreven in de jij-vorm: brieven van Jip aan een jongen op wie Jip verliefd lijkt te zijn. In de brieven wordt er vaak gesproken over Oever, een jongen die bij Jip op school kwam toen Jip 7 was. Het is duidelijk dat Oever heel belangrijk was voor Jip, en ook dat hij uit diens leven is verdwenen, maar pas tegen het einde van het boek komt de lezer erachter waarom. Toen Oever in Jips leven kwam, voelde Jip voor het eerst de behoefte om bij iemand te willen zijn. Na de tweedeling tussen meisjes en jongens voelde Jip zich een restje, wat verdween met de vriendschap met Oever. Na enkele jaren van onafscheidelijke vriendschap heeft Oever de vriendschap verbroken omdat andere kinderen het raar vonden dat hij een vriendin had die op een jongen leek.

Op het einde kussen Jip en de jij-persoon, maar dat voelt niet goed. Dan realiseert Jip zich dat hij een jongen is, en geen meisje. Het zelfportret lukt eindelijk.

Het boek is door het perspectief van een dertienjarige een teder verslag van de zoektocht naar genderidentiteit en aantrekkingskracht. Het is overtuigend geschreven en sprak niet alleen mij, maar ook O. bijzonder aan. Het voorlezen maakte dat we over de onderwerpen konden praten. Dat was waardevol, want er zijn weinig boeken waaraan transgender jongeren zichzelf kunnen spiegelen.

Zolang dat zo is, en zolang het nog niet vanzelfsprekend is dat je kunt zijn wie je bent en je kunt liefhebben wie je wilt, is het belangrijk dat kunstenaars deze onderwerpen in hun werk aan de kaak stellen – en dat we Roze Zaterdagen blijven vieren!

Tarot op management-tweedaagse

Neem je wel je tarotkaarten mee, voor in de avond? app’te een collega uit de schoolleiding. Het was de avond voor onze management-tweedaagse in de Internationale school voor wijsbegeerte (ISVW). Ik had net mijn spullen gepakt: Ego-Scan, laptop, kleding, tandenborstel. Er was nog plek voor één set kaarten in mijn werktas.

Overdag werd er serieus gewerkt. We kregen inzicht in ons Ego-gedrag en het gedrag dat we vertoonden onder druk, in elkaars allergieën en  manieren waarop we effectiever konden samenwerken. Voor het eerst werden irritaties uitgesproken – met een knipoog of kwinkslag, maar het gaf lucht, en, nog belangrijker, we werden nóg meer een team.

Na het eten stond er nog een vergaderpunt op de agenda. En toen kwam de vraag: ‘Wil je een kaartje voor me trekken?’

Het leuke aan tarotkaarten trekken is dat degene die de vraag stelt, nieuwe perspectieven krijgt aangereikt door de kaart die wordt getrokken. Ik geloof niet dat er voorbestemde kaarten zijn, of dat een kaart het enig denkbare antwoord op een vraag geeft, maar de vragensteller wordt wél uitgedaagd om de kwestie eens op een andere manier te bekijken. (Dat neemt natuurlijk niet weg dat het geen gebruikelijke combinatie is, werk en tarot.)

De vraag betrof een persoonlijke kwestie en de getrokken kaart was een schot in de roos. Een tweede collega volgde en toen ook die kaart precies weergaf wat er in haar leven speelde, was de beer los: we trokken de ene kaart na de andere, tot het laat werd en de eerste collega’s zich terugtrokken voor de nacht. Waar ik zelf doorgaans voor tienen in bed lig, raakte ik meer en meer op dreef en was ik, aangestoken door het enthousiasme van mijn collega’s, nog lang niet moe.

‘Laten we allemaal een kaart trekken voor wat ons team volgend jaar goed kan doen,’ opperde ik. De vier overgebleven collega’s en ik trokken elk een kaart. Het was een prachtige mix, waarin samenwerking, denkkracht, kwetsbaarheid en leiderschap samenvielen. We keken ernaar, maakten een foto en voelden ons gezegend met het moment, de tweedaagse en met elkaar.

Een nieuwe jij

Ineens, aan het einde van het jaar, kreeg ik de kriebels. Ik móést naar de kapper. Zonder erover na te denken, boekte ik bij Ömer. Ömer knipt mijn haar af en toe, afgewisseld met Renske; afhankelijk van mijn hang naar avontuur kies ik de één of de ander.

Dat ik voor Ömer had gekozen, had een voorteken kunnen zijn. Tegen alle waarschuwingen van vrienden (en vooral mijn kinderen) in zocht ik op Pinterest naar voorbeelden van alternatieve korte dameskapsels. Ik had al een mapje met klassieke boblines – altijd goed, zeker voor mijn gezichtsvorm -, maar nu kwam er een nieuw mapje bij. Dat was handig voor als ik straks bij Ömer voor de spiegel zou zitten: ik zou beide mapjes openen en hem laten inschatten wat het beste bij mijn gezicht paste.

Het ging anders. Eenmaal bij Ömer opende ik niet het mapje met de boblines – dat kenden we nu wel. Het andere mapje? Daar kon Ömer wel wat mee. ‘Weet je het echt zeker?’ vroeg hij nog. Ik mocht mijn ogen dichtdoen, zodat het haar er niet in zou vallen.

Toen ik ze weer opendeed, moest ik even slikken. ‘Ik ben nog niet klaar, hè,’ zei hij. Er kwam een mes bij, een tondeuse en een uitdunschaar. Drie kwartier later kwam er poeder bij, voor een ‘rommelig effect’.

‘Zo,’ hoorde ik Ömer zeggen terwijl hij de spiegel achter me hield. ‘Een nieuwe jij.’

Een nieuwe ik in het nieuwe jaar, kan het nog beter?

Dit is wel mijn jeugd, hoor

Het is bijna Koningsdag: de gelegenheid bij uitstek om te ontspullen. Oude en ongelezen boeken, speelgoed, zelfs een achtpersoonstent staan dit jaar op de nominatielijst om een nieuwe eigenaar te vinden. En alles voor een prikkie, natuurlijk, want het blijft Koningsdag.

Wat ik lekker vind aan dat ontspullen, is het loslaten à la Marie Kondo: does it spark a joy? Zo nee: weg ermee! Zo ja, dan is de vraag: bewaren of liefdevol afscheid nemen? Zo heb ik al zonder enige gewetenswroeging afscheid genomen van zo’n zestig boeken, een papiersnijder (snijdt een beetje scheef, maar dat vertel je er niet bij als ‘ie voor vijftig cent weggaat), een stapel dvd’s en talloze gezelschapsspellen, sommige op hun beurt aangeschaft op – waarschijnlijk toen nog – Koninginnedag.

Een enkele keer gaat het afscheid nemen me lastiger af. Het met zoveel verwondering gelezen boek De consequenties van Niña Weijers bijvoorbeeld, waarin elke zin de belofte in zich draagt van genialiteit. Het door Stine Jensen ontworpen spel Mag ik je wat vragen?, dat me inspireerde bij het schrijven van mijn eigen roman. Of de dvd’s van Molletje, die onlosmakelijk verbonden zijn met het tijdperk van een kwartiertje schermtijd per dag, prikkelarm en met een lieflijk muziekje. Als het even pijn doet, neem je met dankbaarheid afscheid en hoop je dat iemand anders er net zoveel plezier aan beleeft.

Sommige spullen doorstaan de tand des tijds en blijven bestand tegen mijn opruimdrift: het boek Henry & June, dat ik las in mijn studietijd en dat me zo aansprak vanwege vrouwenliefde en polyamorie (al wist ik toen nog niet echt wat dat was). De dvd’s van Buffy the vampire slayer, waaraan ik zulke goede herinneringen koester dat ik ze ooit ook met mijn kinderen hoop te bekijken. En vooruit, ook iets praktisch, dat volgend jaar waarschijnlijk alsnog op de Koningsdagstapel belandt: het Handboek kalligrafie – omdat het er toch ooit een keer van moet komen.

Het selecteren van spullen die weg mogen, is dan wel bevredigend, het kost ook tijd – zeker als de kinderen ‘helpen’. Ingo snuffelt rond tussen de spullen, trekt dozen en tassen open om dvd’s te tellen, prijzen te bedenken en komt daar slaapliedjes zingende Elmo tegen, en Ernie die wild op zijn gitaar speelt en uitroept: ‘Laten we samen rocken!’ Ook Olaf kan Ernie niet weerstaan, al zit hij al jaren in de Koningsdagdoos. ‘Boer Jan die had een stal met vee, hia, hia, hoooo!’

Bij de afdeling spelletjes vinden ze Monopoly junior. De doos wordt opengetrokken en er wordt weemoedig geld geteld. ‘Kijk die briefjes! Toen deden we het nog met euro’s! Ah, mam, kunnen we het nog één keer spelen, alsjeblieft?’ Als ik zeg dat we dat niet gaan doen, kijkt Ingo me onthutst aan. ‘Dit is wel mijn jeugd, hoor.’

Jouw feest

Een klik, een vonk
de wereld die twee seconden
stilstond en wij
die begrepen wat er altijd al was
altijd (en zal bestaan)
Je keerde mij jouw vleugels toe,
leerde mij jouw taal verstaan.

Dansen zal ik,
op het ritme
van jouw stem,
de slagen van jouw zweep,
de druppels die mijn huid doen smelten.
Acht jurken heb ik klaargelegd –
dit is jouw feest.

Hann van Schendel, september 2022

Heilige nachten

Net voor de Kerst kreeg ik een app’je van vriendin en collega S. Ze had mooie plannen voor de vakantie, maar zag nog het meest naar uit naar haar project rondom de ‘Heilige nachten’: de dertien nachten tussen kerstavond en Driekoningen. Het werkt zo: op elk van deze avonden schrijf je, vlak voor je naar bed gaat, op wat je die dag heeft geraakt. Vervolgens ga je slapen en als je de volgende ochtend wakker wordt, schrijf je op wat je hebt gedroomd. Dit doe je dertien keer. Je legt nog geen verband tussen je geraaktheid en je dromen; hiermee wacht je tot Driekoningen. Op deze dag zoek je de link tussen je geraaktheid en je dromen en deze vang je in één zin. De zinnen die dit oplevert, vormen twaalf maandzinnen en één zin die het hele jaar dekt.

Ik vond het een leuk plan en besloot mee te doen. Niet omdat ik geloof dat we meer ontvankelijk zijn voor onze dromen in de periode tussen Kerst en Driekoningen, of dat onze dromen een goddelijke boodschap bezitten, maar omdat ik hou van rituelen. Ik lees De avonden tussen Kerst en oud en nieuw, ik eet een oliebol op oudejaarsavond, ik maak graag een wandeling op nieuwjaarsdag. De Heilige Nachten zou een mooi ritueel kunnen zijn om even stil te staan bij wat je zoal raakt op een dag. Plus, een eigen duiding van je  dromen kan nooit misgaan, net als de waarheid die je haalt uit een getrokken tarotkaart of horoscoop.

Het resultaat: twaalf prachtige maandzinnen én een jaarzin voor het jaar 2023. Waar het mysterie van elke zin aan het begin van het jaar nog moet worden ontrafeld, geven de zinnen gedurende de maanden die verstrijken richting aan opvallende gebeurtenissen – áls je er tenminste bij stilstaat.

S. helpt me hier af en toe bij. Gisteren app’te ze bijvoorbeeld: ‘Wat is jouw maandzin voor maart?’

Speelse, vloeibare intimiteit. Een ander omarmen.

Veelbelovend, toch? Laat maart maar komen!

Nachtvlinder

Nog nooit had ik
een uil bevrijd
Wild rondfladderend
– betoverend –
werd ik overmoedig
en kortwiekte ik
speels en onomwonden
zijn essentie

Hann van Schendel, 30 mei 2022

Ontwaken

Er sluimert iets in mij. Het gloeit. Het broeit. Iets wil ontploffen, branden, stromen. Ik probeer er de vinger op te leggen, maar telkens als ik er ben – of bijna – verstoffen mijn gedachten als een éénnachtsvlinder. Sommige dingen lijken dat sluimerende gevoel naar de oppervlakte te drijven: het laatste album van Leonard Cohen, herinneringen aan een jeugdliefde, het verlangen naar dansen in een nachtclub met heel veel glittermake-up op.

Er is iets aan het ontwaken. Een belofte van nóg vrijer in het leven staan. Even vraag ik me af of ik in een midlifecrisis ben beland, maar ik weet: ik hoef niet te breken met het oude om de vrijheid volledig te omarmen. Want ik ben ontzettende gelukkig – helemaal, en compromisloos. Het enige wat ik hoef te doen om dat iéts – dat sluimerende, dat gloeiende, dat broeiende – te laten branden en stromen, is dat besef dat ik vrij ben, volledig toe te laten. Vanavond ga ik dansen met heel veel glittermake-up op.

Lichaamshaar – meisjes en moeders

Moeders hebben een cruciale rol in de perceptie van lichaamshaar. Dit blijkt uit de podcast ‘Over haar, #1 Meisjes‘ van Carolien Borgers, waarin vrouwen vertellen hoe ze als kind hun moeder altijd met onthaarde benen en oksels zagen. Op het moment dat een meisje zelf lichaamsbeharing krijgt, is er dus een (onuitgesproken) norm: je hoort dat weg te halen. In groep 8 begint een groot aantal meisjes met het ontharen van benen en oksels, en zelfs het haar op de vulva wordt vaak al voor de volwassen leeftijd weggehaald.

Mijn moeder onthaarde zich niet, en ook mijn vader was er faliekant tegen: ‘Dat haar hóórt daar,’ zei hij: ‘het beschermt je huid.’ Als dertienjarige vond ik van alles van mezelf – te klein, te scheef, ongelijke borsten, een vette huid -, maar lichaamshaar was nooit een van mijn onzekerheden. 

Op mijn vijftiende lag mijn opa op sterven. In het ziekenhuis kwam ik een aangetrouwde tante tegen. Ze had spiegelgladde, zonnebankbruine benen, die mij vertelden hoe een vrouw eruit hoorde te zien. Maar vrouw was ik al en ik was al bemind door drie jongens.

‘Moet jij niet eens gaan scheren?’ vroeg ze me, met een afkeurende blik op mijn benen.
‘Van scheren krijg je schuurpapieren benen,’ wierp ik mijn tante tegen en ze trok haar lip schuin op.
‘Je moet ook waxen, mijn kind.’

Kort na mijn date in 2003 had ik mijn eerste waxervaring. Ik deed het niet voor mezelf, maar om te voldoen aan de norm die mij was duidelijk gemaakt. Mijn beeld over lichaamsbeharing veranderde.

Onderbenen
Bovenbenen
Billen
Bikinilijn
Vulva (Brazilian of Hollywood)
Oksels
De bovenlip

Kaal is de norm. Zo glad als een dolfijn. Je kunt scheren, epileren, waxen, laseren of een ontharingscrème gebruiken. Als de haartjes terugkomen, ontstaan er eerst kleine bultjes op je huid en als je geluk hebt, kun je die tussen duim en wijsvinger uitknijpen, zodat het haartje tevoorschijn komt en je het vakkundig met een pincet kunt verwijderen. Op de vulva kan dit lastig zijn, omdat de huid daar zacht is. Laseren kan hiervoor een uitkomst zijn. Bovendien is het financieel veel voordeliger dan scheren van je dertiende tot, pak ‘m beet, je zeventigste. Maar ja, het is wel heel definitief: stel je voor dat de mode verandert en je over tien jaar weer met een flinke bos wordt verwacht!

Zijn de bovenstaande alinea’s niet veel schokkender dan het beeld van een vrouw met lichaamshaar, een volstrekt natuurlijk verschijnsel? Lichaamshaar is niet onhygiënisch of afstotelijk: het is een norm die wij elkaar blijven voorhouden en waar bijna niemand vraagtekens bij zet. Welk beeld geven we hiermee door aan onze kinderen?

Ik wil een moeder zijn zoals mijn moeder was: een vrouw die blij is met haar lichaam zoals het is. Ik wil mijn kinderen niet de norm meegeven dat een volwassen vrouw eruit moet zien als een kind: zonder lichaamshaar. Ik zou willen dat elk meisje dat opgroeit, helemaal zelf de keuze kan maken of ze zich onthaart of niet. Helaas is het in onze hedendaagse cultuur heel lastig om hierin een autonome keuze te maken, omdat vrouwen te maken krijgen met heel veel weerstand als ze tegen deze norm ingaan. Weerstand van dates, zoals de mijne, maar ook van andere vrouwen en meisjes.

Om hierin vrijer te worden, is meer diversiteit nodig in het beeld dat we krijgen voorgeschoteld: op straat, op school en in de socials. Carolien Borgers staat voor dit diverse beeld, en kan er ook nog eens met mildheid over praten. Kijk maar eens naar dit interview, waarin zij zegt dat ze eigenlijk het liefst af en toe zou willen ontharen – niet omdat het moet, maar omdat zij dat wil. Een rolmodel voor vrouwen en jonge meisjes, waarvan we er veel meer nodig hebben. Ik ben bijna om, jij ook?

Lichaamshaar – een zelfonderzoek

Ongeveer een jaar geleden las ik Krabben, een boek over hoe vrouwen elkaar steunen of juist onderuithalen. Eén interview dat me (bijna) dagelijks bezighoudt, is het interview met Carolien Borgers, over het krabben om lichaamshaar.

Ik heb al jarenlang een haat-liefdeverhouding met mijn lichaamshaar. Achttien jaar, om precies te zijn. Daarvoor was er alleen maar liefde; ik leefde in het prettige bewustzijn dat ik mooi was zoals ik was en er was geen haar op mijn lijf die er ook maar over peinsde om geschoren, geëpileerd of gewaxt te worden.

Ergens in 2003 kwam daar verandering in, toen ik een – nota bene niet eens heel geslaagde – date had. Ik zat bij hem op schoot en ineens trok hij aan een haar op mijn dijbeen. ‘Hier moet je wel iets aan doen, hoor.’

Ineens zag ik het: er zaten niet één of twee, maar zeker twintig donkere haren aan de binnenkant van mijn bovenbeen. En niet alleen daar: ook mijn onderbenen leken verdacht veel op die van mijn vader. En mijn billen. En mijn oksels (al vond ik dat minder erg).

Iieuw, denk je nu misschien. Dat dacht ik ook. Ik ging te rade bij een vriend, die me vertelde dat hij een andere vriendin wel eens hielp met waxen. Een fluitje van een cent, verzekerde hij me. Ik kocht een epileerapparaat én een pakje waxstrips, want mijn moeder had me ooit op het hart gedrukt om nooit te gaan scheren: daar kreeg je veel meer en bovendien veel hardere haren van.

Sindsdien leef ik in permanente verwardheid als het gaat om mijn lichaamshaar. Soms laat ik het een tijdje staan, uit gemak, maar vooral omdat ik mijn haar, puur voor mezelf, helemaal prima vind: het is zacht en beschermt mijn huid. Tegelijkertijd merk ik dat ik met haar op mijn benen toch minder snel een korte rok of broek aantrek – en dan hebben we het nog niet eens over wat er gebeurt als ik (vermoedelijk) uit de kleren ga. Dan doe ik waarmee ik al achttien jaar worstel: ik epileer of wax elke haar die aanstootgevend zou kunnen zijn.

Ik wil mijn lichaam niet ontharen omdat ik anders niet voldoe aan het schoonheidsideaal van deze tijd, waarin behaarde vrouwen worden gezien als ‘activist’, ‘mannenhater’ of ‘pot’. Ik wil een echt autonome keuze maken en mijn identiteit ontlenen aan zoveel eigenwaarde dat ik durf te kiezen om buiten de norm om trots te zijn op mijn lichaam – met lichaamshaar.

Waarom doe je het dan nog, hoor ik je denken? Naar dat antwoord ben ik nog zoekende. Daarom ben ik vandaag begonnen aan de podcast Over Haar van Carolien Borgers, die zich bij wijze van experiment een jaar niet onthaarde en daarover zes podcastafleveringen maakte. Deze podcast wil ik gebruiken als zelfonderzoek in de worsteling rondom lichaamshaar.

De eerste aflevering gaat over meisjes: dat wordt dan ook het onderwerp van mijn volgende blog.

Voor alles

Het is een jaar geleden: elf hele weken lang verbleef ik in zelfisolatie bij mijn ouders in Drenthe, bang voor Corona – bang voor de dood. Ik zag Melle niet, ik zag de kinderen niet. Dagelijks vroegen ze me wanneer ik zou terugkeren. Het was hartverscheurend.

Geen moeder houdt dat vol, tenzij je ontzettend veel van het leven houdt. Het was amper vol te houden, maar ik wist: het is voor een goed doel, dit gaat over. En dan ben ik er nog, dan kan ik nog jaren bij mijn geliefden zijn.

Voor Melles moeder was dat anders. Twee weken geleden besloot zij een einde te maken aan haar leven. Niet omdat ze niet van het leven hield, maar omdat zij het niet kon dragen. Ze leed sinds haar twaalfde aan depressie. Elke dag was voor haar een strijd: opstaan, zich aankleden, naar de winkel gaan, eten koken. Natuurlijk waren er lichtpuntjes, zoals de geboorte van haar kleinkinderen, bezoek van familie, literatuur en muziek. Maar bovenal was er een diep zwart gat, dat er altijd keihard doorheen kwam.

Tijdens onze laatste ontmoeting, een week voor ze haar verlossende drankje zou nemen, liet ze Melle en mij een video zien waarop Wende Snijders een gedicht van Joost Zwagerman ten gehore brengt. Het lied heet ‘Voor alles‘ en omschreef hoe mijn schoonmoeder zich haar hele leven heeft gevoeld: bang voor alles – behalve voor de dood.

Ze vond herkenning in de tekst en hield van Wende Snijders’ stemgeluid. Toen we het samen luisterden, huilden we om de tragiek dat je zó van het leven kunt houden en het toch niet kunt leven. Om het achter moeten laten van mensen van wie je houdt. Om de liefde, die door ons en onze kinderen nooit zal verdwijnen.

Joost Zwagerman, die ook aan depressie leed,  pleegde zelfmoord in 2015. Daarvóór had hij Wende Snijders gevraagd of zij zijn gedicht ‘Voor alles’ op muziek wilde zetten. Zij had nog geen gehoor aan zijn verzoek gegeven toen zij op een ochtend de krant opensloeg en las dat Joost Zwagerman er niet meer was. Op dat moment besloot zij het lied alsnog te schrijven. Lees het hele verhaal en de songtekst hier. Denk je zelf aan zelfmoord? Praat erover en bel 113.

Meer weten over hulp bij zelfdoding? Kijk op de website van van de NVVE.