Stufi nog niet gestort

In de week met de laatste loodjes, waarin je heel veel nakijkt en je eigenlijk geen tijd hebt om een beetje sociaal te doen op je werk, heb ik een koffiedate met één van mijn collega’s. Bij Gutenberg, een échte espressobar, want van de koffie uit de automaten op het werk wordt allang niemand wakker meer.

We bestellen ieder een ijskoffie met slagroom en ik wil afrekenen. Mijn pinpas weigert.
‘Stufi nog niet gestort?’ vraagt de jongen achter de bar. Hij is jong – student nog, vermoedelijk -, met een hipsterknotje op zijn hoofd.
‘Ik eh, ik werk hier,’ mompel ik, ‘maar bedankt voor het compliment.’ Dan geeft het pinapparaat een piepsignaal; geslaagd. Mijn collega is onder de indruk. ‘Dat is mij al heel lang niet meer overkomen,’ zegt ze.

Twee dagen later zit ik met Jonne in de tram, op weg naar een theatervoorstelling. Ze zit bij me op schoot en we fantaseren over waar we die avond eens samen uit eten zullen gaan. Ze heeft zin in pannenkoeken.
‘Zo, op stap met je kleinkind?’ vraagt de conductrice mij.
‘Met mijn kind, inderdaad. Een gezellig samendagje.’

Als we in het restaurant aan een pannenkoek met aardbeien en slagroom zitten, zeg ik: ‘Had je dat gehoord? Die conductrice dacht dat ik je oma was!’ Ik lach, in de hoop dat Jonne er ook de grap van inziet. Maar zij lacht helemaal niet. Ze strekt haar arm uit, strijkt met haar hand over mijn haar en zegt op ernstige toon: ‘Nou mam, je hebt hier wel een grijze haar, hoor. Of eigenlijk best veel grijze haren, een hele pluk.’

‘Hou nou maar op, jij!’ Ik begin haar te kietelen. Nu lacht ze wel. Heel hard.

Meer lezen over mensen die niet verder kijken dan hun neus lang is? Lees dan ook De andere oma.