De buurman is geverfd, he?

Wat thuis niet opvalt, wordt soms buiten de deur ineens zichtbaar. Laatst, in een museumcafé in Utrecht, liep Jonne met een leeg theedoosje naar een ander kind, dat ogenschijnlijk iets ouder was dan Jonne zelf. Het kind at een broodje, terwijl haar moeder, net als ik, een kop thee dronk.
“Jij hebt een paarse, ik een blauwe,” riep Jonne enthousiast, terwijl ze naar het theedoosje van de moeder wees. Vol verbazing keek de moeder mij aan.
“Mag ik vragen hoe oud zij is?” vroeg ze, en ik antwoordde dat Jonne binnenkort drie zou worden. “Wat kent ze de kleuren al goed,” prees ze mij. Nooit eerder had ik erbij stilgestaan, en nu voelde ik mij zowaar een trotse moeder.

Een week later. We lopen door de hal van ons appartementencomplex. Daar komt Marcel aan, de zoon van onze bejaarde buurvrouw. Zoals altijd maken we een praatje. Jonne kijkt Marcel een tijdje sprakeloos aan en wijst dan naar hem.
“De buurman is bruin hè?”
“Ja, hij is bruin.”
“Hij is geverfd, hè?”

Die had ik niet zien aankomen. Het is echt niet zo dat Jonne alleen maar witte mensen om zich heen ziet. Sommige leidsters op het kinderdagverblijf zijn bruin, evenals een paar kinderen in Jonnes groep. Een van mijn verzorgsters was Marokkaanse en op straat en in de tram ziet Jonne voortdurend bruine mensen. Waarom maakt ze uitgerekend nú deze opmerking?
“Eh, nee Jonne, hij is niet geverfd. Zijn huid is bruin, die van jou is wit.”

Marcel lacht een zuur lachje. Ik probeer het onmogelijke te doen en de zaak te redden. “Weet je nog dat mensen ook verschillende kleuren ogen kunnen hebben? Welke kleur ogen hebben jij en papa en mama?”
“Blauw,” antwoordt Jonne.
“En Raquel?”
“Ook blauw,” antwoordt Jonne weer. Raquel heeft de meest donkerbruine ogen die er bestaan.

Als Marcel is doorgelopen, kijk ik Melle beschaamd aan.
“Hier ben ik dus altijd bang voor geweest,” zegt hij.

Ik vraag me af wat deze situatie nou precies zo gênant maakt. Zijn we bang dat de buurman zich gediscrimineerd voelt door een bijna-driejarige? Is het gek dat er bij ons over de vloer eigenlijk maar één Surinaamse vriendin komt, en worden wij dus geconfronteerd met onze eigen vooroordelen? Hebben we die ûberhaupt?

Dan probeer ik me te verplaatsen in al die vaders en moeders die zich ook zo gevoeld moeten hebben als hun kind mij nawees en riep: “Kijk, die zit in een karretje!”, of “Die is klein!” Heb ik me daar ooit ongemakkelijk bij gevoeld? Volgens mij niet. Een kind wordt zich al observerende bewust van zichzelf en zijn omgeving. Rolstoel is rolstoel, bruin is bruin. Niet meer en niet minder.