Hij hield op van haar te houden

Tienminutengesprekken. In mijn postvak ligt de lijst met leerlingen wiens ouders mij wensen te spreken. Achttien namen, dat valt mee; meestal heb ik er rond de drieëntwintig. Dat komt door de jaarlagen waarin ik lesgeef. Ouders van leerlingen in de eerste of tweede vragen sneller een gesprek aan, óók als het ‘gewoon’ goed gaat met een kind. Kennismaken. Horen dat hun kind het prima doet. Een enkele keer zit er iemand bij voor wie dat niet geldt. Dan is er iets aan de hand.

Van de achttien namen op mijn lijstje zijn er zestien eersteklasser. Die andere twee trekken mijn aandacht.

De eerste is een meisje dat samen met haar vader op gesprek komt. Het betreft een vijfdeklasser. Fanatiek. Slim. Ambitieus. Moslima. Zusje van een leerling die volgende maand het eindexamen in gaat. De vader staat bekend als zeer betrokken; hij heeft nog nooit een tienminutengesprek gemist. Zelf ken ik hem nog niet. Als hij mijn lokaal binnenkomt en hij mij de hand schudt, blijkt dat gelijk de aanleiding voor zijn bezoek: hij kent inmiddels alle docenten van zijn kinderen, maar mij heeft hij nog nooit ontmoet. We praten over zijn dochter (slim, ambitieus) en zijn zoon (slim, wel een beetje gemakzuchtig). De dochter zit trots naast haar vader.

De tweede is een moeder van een zesdeklasser, die zelf niet is meegekomen. Deze vrouw heb ik eerder ontmoet; ongeveer drie jaar geleden kwam ze met haar handen in het haar op een tienminutengesprek. Haar zoon stond op zittenblijven, wat een probleem was, want het zou de tweede keer worden en dat betekende dat hij van school moest. Docenten beweerden dat die jongen gewoon een schop onder zijn kont nodig had. Wat onmogelijk leek, gebeurde: hij ging over. De jaren erna verdween hij uit mijn zicht, omdat ik hem niet meer in de klas had.

Daarin is weinig veranderd dit schooljaar: als hij tien keer in de les is geweest, is het veel. En helaas: daar zijn zijn cijfers ook naar: hij staat ternauwernood een 5. Wat zou zijn moeder nog van mij willen?

Ze komt binnen, haastig, nerveus. Haar haar zit verward, haar jas heeft ze nog aan. Ze doet me denken aan een verfomfaaid vogeltje. Nog voor ze zit, zegt ze: “U zult wel denken: wat wil die vrouw van mij?”
Ik geef toe dat haar bezoek me verbaast; aan de resultaten van haar zoon kunnen we niet veel meer veranderen.

Dan start ze haar relaas. “Ik weet het ook niet meer; we hebben geen contact.” Dit gesprek gaat niet over de resultaten van de jongen; er zit een moeder tegenover me die hoopt via school grip te krijgen op haar zoon.

Als ik zeg dat ik hem ook al een tijdje niet heb gezien, schudt ze veroordelend haar hoofd. “Hoe denkt hij daar nou in gódsnaam mee weg te komen?” Haar stem klinkt schril. De jongen blijkt nog wel bij haar te wonen, maar als ik vraag wat hij dan de hele dag doet als hij kennelijk ook niet naar school gaat, schudt ze haar hoofd. Ze weet het niet. Of toch: “Hij is hartstikke gameverslaafd, maar hij wil zich niet laten helpen.”

Ik voel haar onmacht en denk: hoe heeft het zo ver kunnen komen?

Een week later. De jongen verschijnt in mijn lokaal voor zijn mondeling literatuur. Hij geeft een presentatie over drie romans met het thema oorlog, en vraagt zich af wat de invloed van de oorlog is op de protagonist. Eén van de boeken die hij bespreekt, is ‘Bezonken rood’ van Jeroen Brouwers. Het gaat over een man die het contact met zijn moeder verbroken heeft – “Hij hield op van haar te houden,” – en zijn liefde zoekt bij een vrouw, die hem een kind schenkt. De verstoorde relatie met zijn moeder zorgt er echter voor dat hij ook met haar geen band kan opbouwen. De protagonist blijft alleen en angstig achter.

Zijn woorden gaan door merg en been. Weer zie ik de vrouw voor me, het ineengedoken vogeltje. Haar zoon heeft zich van haar afgekeerd. Welke oorlog heeft zich bij hem afgespeeld?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *