Rood of zwart?

Donderdag, de voorlaatste dag voor de kerstvakantie. Mijn leerlingen zitten al met hun hoofd bij het kerstgala – vanavond is het zover – en zelf ben ik ook niet meer vooruit te branden. Een mooi moment voor een diepgaand gesprek in de vijfde klas. “Ik heb een groot dilemma, ik heb jullie advies nodig,” zeg ik. “Wat zal ik vanavond aantrekken, rood of zwart?” Eén van de meiden, tot voor kort nog verdiept in de agenda van haar buurvrouw, kijkt op. Haar lichtblauwe ogen beginnen te stralen. “Daar kunnen we niet zomaar antwoord op geven, mevrouw,” antwoordt ze. “Dan moet u ons eerst iets meer vertellen over het model.”

Ik leg mijn dilemma voor: eigenlijk heb ik the perfect dress voor het gala: een korte zwarte jurk, strapless model, met kunstzinnige krullen aan de onderkant. Heel feestelijk, maar wel een beetje bloot. Strapless, dat draag ik eigenlijk nooit. Ik wil bovendien niet overdressed zijn op een schoolfeest; dat kun je niet maken, als nieuwe. De rode jurk is ook mooi: die heeft lange mouwen en een watervalhals, maar hij is lang. Minder feestelijk. Daar denkt een van mijn leerlingen anders over. “Rood is origineel,” meent ze. “Iedereen draagt al zwart.” Zijzelf zal vanavond een kleurrijke hoofddoek met glitters dragen.

In de tweede klas smullen ze van mijn vraag. Tot in detail beschrijf ik beide jurken. En in koor roepen vijf meiden: “Zwart!” Hun enthousiasme werkt aanstekelijk. Als ik ’s middags voor mijn kledingkast sta, wordt het zwarte jurkje gepakt. Maar wat draag ik erbij? Een zwart truitje van netstof, met bijpassende kousen? Toch maar niet: netstof is een tikkeltje ordinair en daardoor niet gepast voor een schoolfeest. Turquoise visgraatpanty’s dan maar, met een wollen bolero in dezelfde kleur? Te warm. Dan weet ik het: dunne, zwarte kousen en een zwart-kanten bolero. Stijlvol, maar toch sexy. De perfecte outfit voor een kerstgala! Mijn haar steek ik op met witte roosjes en aan mijn oren prijken de pareloorbellen die ik voor onze bruilof had gekocht. Als ik vertrek, kijkt Melle me goedkeurend aan. “Met wie ga jij trouwen?” Ik geef hem een kus en zeg dat ik al getrouwd ben.

Als ik de sporthal binnenrijd, zie ik honderden fotomodellen rondlopen. Jongens met vlinderstrikken, meiden met pijpekrullen en hakken die, naar ik verwacht, het einde van de avond niet zullen halen. Ze flaneren over de gang die twee gymzalen aan elkaar verbindt. Ik kom een groep meisjes uit de derde tegen. Eentje slaat haar hand voor haar mond en roept uit: “Ooooooh, mevrouw, uw háár! Fan-tas-tisch!”

Etenstijd. Ik schuif aan bij mijn vijfdeklassers. Geheel in pak gekleed komt Armin op me af. Hij maakt een lichte buiging en heeft me een hand. “Goedenavond, mevrouw. Wat ziet u er beeldschoon uit.” Hij neemt plaats tegenover me. Naast hem zit zijn klasgenote met glitterhoofddoek. Zij heeft twee salades gemaakt: een aardappel-wortelsalade en een rijstsalade. Ik complimenteer haar met haar kookkunsten. Daarnaast eet ik wat op tafel komt: noodles, een muffin, salade met mozzarella en pijnboompitten en een groot stuk chocoladetaart. Koken kunnen ze wel!

Maar hoe gezellig het eten ook is, samen dansen kunnen we niet, mijn leerlingen en ik. Het voelt vreemd aan om me op de muziek te bewegen. Anders dan ik gewend ben. Ik herinner me mijn eigen middelbareschoolfeesten; de leraren stonden er toch altijd een beetje lullig bij, en áls ze al dansten, voelde je plaatsvervangende schaamte. Dit zie ik nu weer bij mijn leerlingen. Ze lopen met een boog om mij en mijn collega’s heen, wat erin resulteert dat wij, héél voorzichtig, een poging doen om wat met elkaar te dansen. De vonken spatten er niet vanaf. Van ‘beeldschoon’ verander ik in duf en oud. Ik vraag me af of ik toch niet beter had kunnen kiezen voor rood.