Ik kan nog alles

Per 1 januari 2015 gaat er een hoop veranderen in de zorg. Kort gezegd moeten gemeenten meer zorg gaan regelen met minder geld. Het gevolg is dat tienduizenden Amsterdammers (een deel van) hun zorg waarschijnlijk zullen verliezen. GroenLinks Amsterdam wil graag weten hoe dit bij Amsterdammers landt. Daarom organiseerde raadslid Femke Roosma twee weken geleden een zogenaamde ‘huis-aan-huisactie’: GroenLinksers gingen ‘de wijk in’ om in gesprek te gaan met mensen die – al dan niet zijdelings – met deze veranderingen te maken krijgen.

Het concept huis-aan-huis houdt in dat je bij mensen aanbelt om hun vragen te stellen; zo ga je als politieke partij letterlijk de wijk in en kun je er dus beter achter komen wat er zoal leeft. Het leek me op z’n zachtst gezegd ongemakkelijk om bij mensen aan te bellen. Toch besloot ik mee te doen, omdat het onderwerp mij zo nauw aan het hart ligt.

In tweetallen gingen we op zorgontdekkingstocht door Betondorp, dat bekendstaat om zijn grote groep zorggebruikers. Ik vormde een team met Marten, die, net als ik, over zijn eigen schaduw heen wilde stappen voor het goede doel.

Wat leefde er in Betondorp? We liepen nog maar net de wijk in, of we zagen een oude dame, die net voor haar huis werd afgezet door AOV (Aanvullend Openbaar Vervoer), een taxisysteem voor mensen die zich niet (meer) op een andere manier kunnen verplaatsen. Ze reed met haar rollator naar de voordeur en pakte haar boodschappen stuk voor stuk uit het mandje, om ze in een boodschappentas te doen.

“Hallo mevrouw,” zei ik. “Wij zijn Hann en Marten van GroenLinks en we willen graag weten hoe de bewoners van Betondorp denken over de veranderingen in de zorg. Mogen we u een paar vragen stellen?” De vrouw keek even op en zei toen: “Nee hoor, daar maak ik geen gebruik van. Ik kan nog alles.” Deze mevrouw had kennelijk geen zin in een gesprekje; we liepen verder en belden aan bij andere mensen uit de buurt. Vaak werd er niet opengedaan, ook niet terwijl er licht brandde of er zelfs iemand voor de televisie zat. Die keren dat er wel werd opengedaan, waren we snel uitgepraat: mensen hadden niets met het onderwerp zorg.

Totdat we een wat ouder echtpaar op straat tegenkwamen. “Namens GroenLinks zijn we op zoek naar verhalen over zorg in Betondorp. Heeft u zelf iets te maken met zorg? Bent u bijvoorbeeld mantelzorger?” De mensen antwoordden ontkennend.

Toen besloten we het over een andere boeg te gooien: “Weet u misschien of mensen uit de buurt wel eens iets doen voor anderen?” Ja, er zaten hier studenten, die een woning van de woningbouwvereniging bewoonden in ruil voor een klusje hier en daar, hoewel ze er nog nooit iets van hadden gemerkt. Maar zelf deden ze ook wel eens iets. Daarachter woonde bijvoorbeeld een oude mevrouw, voor wie zij wel eens iets deden, zoals een lamp ophangen of boodschappen doen. Dat waren ze gewend, want ze hadden jarenlang de moeder van mevrouw ondersteund, omdat ze leed aan dementie. Wat ze dan voor haar hadden gedaan? Boodschappen doen, koken en helpen met aankleden.

“Goh, dus u bent eigenlijk wél mantelzorger?” vroeg ik.
“Dat is toch heel normaal, dat je elkaar een beetje helpt?” antwoordde meneer, en zijn vrouw knikte instemmend.

Mensen herkennen zichzelf kennelijk niet in het beeld van ‘zorggebruiker’ of ‘mantelzorger’, terwijl zorg toch een grote rol inneemt in hun dagelijks leven. Dat vind ik zorgwekkend en tegelijkertijd mooi; enerzijds blijkt hieruit dat mensen gewoon kunnen meedoen in de samenleving, zolang ze de juiste ondersteuning krijgen: een taxi, rollator, of goede buur. Het is echter wel van groot belang dat de gemeenten goed boven tafel krijgen welke zorgbehoefte er is bij mensen, ook al geven die mensen zelf aan dat ze ‘nog alles kunnen’.