Theaterfestival Boulevard: toegankelijkheid 3.0

Shinen mag elke dag – die conclusie trok ik in mijn vorige bericht. Toch is het rondlopen met glitters op je lijf nét iets leuker in het openbaar dan thuis op de bank. Gelukkig vond ik snel een mooie aanleiding: zaterdag bezocht ik, samen met Melle, het Theaterfestival Boulevard in Den Bosch.

Ik had niet echt research gedaan naar de toegankelijkheid van het festival. Dat vind ik maar een deprimerend klusje; ik heb helemaal geen zin om al bij voorbaat te weten wat er allemaal wel of niet kan. Bovendien moet je zo’n festival niet van minuut tot minuut volplannen, maar ook wat ruimte laten voor spontaniteit; wat is er leuker dan zomaar een tent ingaan als je daar zin in hebt?

Eenmaal op het festivalterrein bleek er buitengewone aandacht te zijn besteed aan de rolstoeltoegankelijkheid. Elke theatertent had een oprit. Bovendien kon je bij de ingang van de tent in één oogopslag zien of de voorstelling geschikt was voor blinden/slechtzienden en wanneer er een doventolk aanwezig zou zijn. De horecagelegenheden waren eveneens voorzien van opritten en er waren toegankelijke toiletten. Dit was niet zomaar een festival met hier en daar een plankje, hier betrof het toegankelijkheid 3.0.

We zagen De laatste voorstelling van Paméla Menzo, verwonderden ons bij The life and death of a sex robot, participeerden aan Een script voor vier personen en genoten van de vrijheid en de kunst. Kennelijk was dit zichtbaar, want mensen begonnen me spontaan te complimenteren met mijn glitters. Niemand zei tegen mij: ‘Wat goed dat jij hier ook bent’, of tegen Melle: ‘Wat knap van je dat jij voor haar zorgt’. We waren twee domweg gelukkige festivalgangers.

De uitzonderlijk toegankelijkheid van Theaterfestival Boulevard voelde als een zegen en dat is een veeg teken. Zou het niet heel normaal moeten zijn om gewoon mee te kunnen doen? Helaas is dit anno 2019 nog steeds geen realiteit.

Zo zijn de meeste tenten op de Parade niet toegankelijk, ookal doet men erg zijn best je naar binnen te helpen. Maar steeds moeten vragen of je ergens naar binnen kunt en of je daar hulp bij nodig hebt, is eigenlijk best frustrerend en vermoeiend, zeker in vergelijking tot dat ultieme gevoel van vrijheid dat ik in Den Bosch ervoer.

Toch ga ik deze week wél naar de Parade. Ik laat mijn plezier niet bederven door de stompzinnigheid van het hechten aan ‘authentieke theatertenten’. En mijn glitters? Die doe ik gewoon lekker weer op!

Visagie: Moomal Khan

Festivalkoorts

Sinds een dag of drie is er iets heel erg mis. Ik rijd rond in bloemenjurkjes, smeer glitters op mijn gezicht in de kleurcombinatie ‘lollipop’ en vergaap mij online aan vintage boho-oorbellen en plaktattoos.

Best leuk, kun je denken, maar ik ben volkomen ontoerekeningsvatbaar. Het is zelfs zo erg dat ik nauwelijks een H&M of Hema in durf – straks koop ik weer een glitternagellak of sparkling mascara.

Ik lijd aan festivalkoorts.

Het begon allemaal in Leeuwarden. Melle en ik waren samen een dagje uit, zonder kinderen. Het was etenstijd, maar de stad verveelde. Bovendien regende het.

– ‘Filmpje pakken?’
* ‘Geen zin in.’
– ‘Groningen?’
* ‘Te ver.’
– ‘Naar huis?’
* ‘Mwah.’

Online zagen we dat er die avond een festival plaatsvond: Welcome to the village. We besloten het erop te wagen; als het allemaal niks was, waren we snel genoeg weg.

Welcome to the village bleek een festival met een bijzondere missie: een positieve, duurzame wereld, waarin ruimte is voor iedereen. Dat ze dit laatste serieus namen, werd al snel duidelijk: op het festivalterrein was rolstoeltoegankelijk sanitair,  een steile loopplank achterin de tent van het hoofdpodium, waar ik met rolstoel (en overigens zonder alcohol) zó naar boven kon rijden voor de beste plek in de tent. En er was een festivalwinkel, met oprit voor de stoep.

Toen het zó hard begon te regenen dat onze paraplu en poncho er niet meer tegen bestand waren, schuilden we in die festivalwinkel. En daar vond ik mijn eerste biodegradeble chuncky face glitters. Het was liefde op het eerste gezicht.

Inmiddels ben ik twee potjes glitter, een zelfklevende gezichtsedelstenenset, een festivaljurkje en vijf plaktattoos rijker. Maar voor welke gelegenheid kan ik die in hemelsnaam gebruiken? Ik struin het internet af naar festivalagenda’s en heb al kaartjes gekocht voor de Parade, maar niets onderdrukt mijn koorts.

Gisteren hield ik het niet meer. Ik moést iets van mijn nieuwe aanwinsten proberen, ook al was er in de wijde omgeving van Amsterdam geen festival te bekennen. Toen ik klaar was, reed ik de woonkamer in. Melle en de kinderen wierpen mij bewonderende blikken toe en vroegen of ik uitging.

Ik besloot naar de film te gaan, in mijn eentje. En wat is dat leuk – al die mensen die naar je lachen als je gewoon een beetje lollipopglitter op je gezicht doet!

Ik wacht niet langer op Appelsap, Loveland of de Parade en versier mezelf met glitters en neptattoos zoveel ik wil. Festivalkoorts hoéft helemaal niet onderdrukt te worden. Je hebt maar één leven: één groot festival!

Verbondenheid

Onlangs heb ik onlangs een cursus gevolgd over Mens zijn in de 21e eeuw. De eerste bijeenkomst ging over verbondenheid. Ik heb geleerd dat verbondenheid op drie manieren kan worden geduid: als voorwaarde voor het mens-zijn, als persoonlijke aangelegenheid en als politieke keuze.

Mens-zijn
Allereerst kun je pas mens zijn in de relatie met anderen. Dit is de hoofdgedachte uit het werk ‘Ik en Gij’, geschreven in 1923 door de joodse filosoof Martin Buber. En inderdaad: je wordt als mens op de wereld gezet door anderen en begraven door anderen; het zou een illusie zijn te denken dat je in die tijd die daartussen zit, werkelijk alleen zou kunnen zijn. Dit gegeven wordt in het boek (en de gelijknamige film) ‘Die Wand’ van Marlen Haushofer uitgewerkt in een gedachteëxperiment: wat gebeurt er met een mens als hij weet dat hij de rest van zijn leven nooit meer iemand anders zou tegenkomen?

Ik stelde mezelf deze vraag en stelde me voor dat ik ergens diep in een donker bos zou wonen in een huisje waar nooit meer iemand zou komen. Er was geen perspectief meer op enige ontmoeting met een ander mens. Vermoedelijk zou ik een dagboek bijhouden in de hoop op overlevering van mijn verhaal, maar welke zin zou dit hebben als niemand dit ooit nog zou lezen?

Dit idee gaf me een gevoel van onbehagen; ik kwam tot de conclusie dat het leven voor mij tamelijk zinloos zou zijn als ik nooit meer mijn gedachten en gevoelens met anderen zou kunnen delen. Vermoedelijk zou ik zelfs stoppen met eten en drinken en mij ergens onder een boom in het bos nestelen tot het voorbij was. Levenslust is voor mij onlosmakelijk verbonden met het ontmoeten van andere mensen.

Persoonlijk
Daarnaast is verbondenheid een thema dat in persoonlijke levens speelt, bijvoorbeeld in de vorm van vriendschappen en relaties. In het artikel  ‘Vriendschap, onbenoemd’ (2007) stelt Joachim Duyndam dat de beleving van dit soort persoonlijke vrienschappen zich kenmerkt zich door vrijheid: je kunt spontaan jezelf zijn zonder bang te zijn een fout te maken. Bovendien ben je uniek en onvervangbaar als vriend. Het is een zaak die je vanuit een binnenperspectief bekijkt, niet vanuit een (beschouwend) buitenperspectief en dit kun je volgens Duyndam maar beter zo laten om de vriendschap te laten slagen: ga dus niet over de vriendschap praten, of er voorwaarden of afspraken aan koppelen. De vanzelfsprekendheid ervan is juist de kracht.

Ik denk aan mislukte vriendschappen en liefdesrelaties in mijn eigen leven. ‘Ik wil graag vaker met je afspreken’, of: ‘Jij neemt nooit eens initiatief – heb je eigenlijk nog wel zin om me te zien?’. Zonder de vanzelfsprekendheid van de relatie is het einde zoek.

Politiek
Tot slot kun je verbondenheid ook zien als een meer geëngageerde vorm van vriendschap: de politieke vriendschap. Hannah Arendt (1906-1975), die zelf was geïnspireerd door Aristoteles’ ‘Ethica Nicomachea’, ontwikkelde het begrip ‘philia politike’, de politieke vriendschap. In deze vorm van verbondenheid gaat het niet om aantrekkingskracht of de uitwisseling van persoonlijke gevoelens, maar om hoe mensen met elkaar zouden moeten omgaan in de publieke ruimte (Borren, 2006).

Volgens Arendt zijn traditionele gemeenschappen gericht op homogeniteit: we kunnen het goed met elkaar vinden als onze identiteit overeenkomt met die van anderen (denk hierbij aan etniciteit of religie). Hiermee is Arendts gedachtegoed superactueel; juist in de tijd waarin onze samenleving steeds diverser wordt, werkt dit vertrekpunt vanuit traditionele gemeenschappen niet meer. We moeten op zoek naar nieuwe vormen van verbondenheid, waarin we niet hetzelfde worden, maar wel gelijke partners in een gemeenschappelijke wereld. De sleutel hiervoor is volgens Arendt het gesprek (Borren, 2006).

Deze vorm van verbondenheid was voor mij een eyeopener: het is onze verantwoordelijkheid als mens om niet alleen verbondenheid te zoeken met ‘gelijken’ of mensen die je na aan het hart staan, maar juist ook om in gesprek te gaan met mensen die mijlenver van je af staan – zodat we door elkaar worden gezien en erkend. Alleen de dialoog, het praten over de wereld die ’tussen’ ons ligt, kan voorkomen dat er een gepolariseerd landschap ontstaat.

Wat betekent dit nu voor mij? Hoe kan IK werken aan een samenleving waarin iedereen gelijkwaardig participeert? Ik zou een begin kunnen maken met het praten met mensen uit mijn buurt; bij mij in de flat wonen mensen genoeg die ik nooit spreek, en, heel eerlijk gezegd: die ik eigenlijk ook liever helemaal niet wil spreken. Alleen het idee al dat ik bij die mensen op de koffie zou gaan, roept weerstand op: ‘Ik praat nu eenmaal liever met gelijkgezinden,’ roept een stem in mij; ‘het hoeven heus geen vrienden te zijn, onbekende (politieke) partijgenoten zijn ook prima!’ Dit is behoorlijk confronterend.

Maar hoezeer ik ook denk dat ik de polarisatie kan tegengaan met gelijkgezinden – Hannah Arendt laat me zien dat ik daarmee het onbegrip en de polarisatie juist in stand houd. Ik moet wil in gesprek en uit mijn comfortzone. Gewoon, in mijn eigen buurt.

Bronnen:
– Borren, M. (2006). ‘Politieke Vriendschap’. Gepubliceerd in Filosofie Magazine (nummer en datum onbekend).
– Duyndam, J. (2007). ‘Vriendschap, onbenoemd’. Gepubliceerd in Antenne Magazine (nummer en datum onbekend).

Mens zijn in de 21e eeuw

Ik ben een gelukkig mens.

Dat is een stelling die mijn hele leven ‘nicht in Frage’ is geweest: het wás gewoon zo. Tot ik een jaar of drie geleden met mijn neus tegen de lamp liep en te maken kreeg met een interne crisis.  Ineens vond ik van alles niet meer vanzelfsprekend: mijn werk, mijn uiterlijk, mijn betrokkenheid bij de wereld om me heen. Of het een midlifecrisis was of ‘gewoon’ een burn-out, durf ik niet met zekerheid te zeggen, maar in mijn zelfonderzoek ontdekte ik dat de kern van mijn ongemak een basisangst bevatte: doodgaan.

In mijn zoektocht naar het omgaan met sterfelijkheid, stuitte ik op een cursus van het Humanistisch Verbond: Once in a liftetime. Ik schreef me in en  vier avonden lang besprak ik de ins en outs van vergankelijkheid met een groep gelijkgeïnteresseerden. We maakten een Curriculum Illusione, waarin we fantaseerden over de jaren die we nog voor ons hadden. De cursus bood me nieuw, zelfontdekt perspectief en vooral ook berusting over het feit dat het leven eindig is – en juist daarom zo waardevol.

Inmiddels is dat twee jaar geleden en roept dit nieuwe levensperspectief ook weer nieuwe vragen op: hoe kun je werkelijk betrokken zijn bij de mensen om je heen, en: hoe gaan verantwoordelijkheid en keuzevrijheid hand in hand?

En ook nu weer biedt het Humanistisch Verbond houvast: sinds kort verzorgt Bas Nabers een cursus Mens zijn in de 21e eeuw, waarin juist deze vragen centraal staan. De cursus bevat vier bijeenkomsten, met de thema’s verbondenheid, de relatie tussen mens en de aarde, technologie en wijsheid.

De eerste twee heb ik inmiddels bijgewoond en ik blijf maar lezen uit de bijbehorende reader. In de nachten na de cursus kan ik nauwelijks in slaap vallen, zoveel inzichten vind ik in wat mij nu werkelijk gelukkig maakt: mens zijn.

Inspreektekst adviescommissie Zorginstituut

Op 26 januari 2018 hield het Zorginstituut een vergadering met het doel advies te geven over de opname van het geneesmiddel Spinraza in het basispakket. Op deze vergadering sprak ik in. De onderstaande tekst heb ik hiervoor geschreven:

Mijn naam is Hann van Schendel. Ik ben 41 jaar.

Toen ik één jaar was en nog niet was gaan kruipen of lopen, werd duidelijk dat ik de spierziekte SMA type 2 had. Mijn ouders hadden graag een groot gezin gewild, maar mijn ziekte bleek erfelijk te zijn. Het zou dus bij één kind blijven. Bovendien, zo werd mij al in de puberteit verteld, zouden zij nooit opa en oma worden. Dat maakte hen verdrietig.

De verrassing was dan ook groot toen mijn man en ik mijn ouders ruim acht jaar geleden vertelden dat ik in verwachting was. Inmiddels ben ik moeder van twee gezonde kinderen. Mijn ouders zijn de gelukkigste opa en oma die je je maar kunt voorstellen. En de meest trotse ouders.

Ik ben zielsgelukkig met ons gezin, en dankbaar dat het mij is gegeven om moeder te worden. Ik ben ook heel blij met mijn werk. Ik werk vier dagen per week als onderwijskundige en heb daarnaast een eigen bedrijf. In mijn aangepaste auto rijd ik overal zelf naartoe.

Tot een paar jaar geleden vond ik dit allemaal heel vanzelfsprekend, maar langzamerhand begint het tot me door te dringen dat dat het niet is. Ik sta elke ochtend om half zes op om op tijd op mijn werk te zijn. Het kost me bijna twee uur om te douchen en aan te kleden en als ik uit de badkamer kom, ben ik afgepeigerd. De gewoonste dingen worden lastig: een kopje thee tillen, salade eten en een brief schrijven. Langzamerhand begin ik te vrezen voor de verdere gevolgen van mijn ziekte. Straks kan ik niet meer werken, mijn kinderen niet meer uit school halen. Niet meer bewegen. Niet meer eten. Niet meer ademen. Dat vooruitzicht maakt me bang en verdrietig.

Spinraza is het middel dat dit proces kan stoppen. Het zal ervoor zorgen dat ik mijn ouders zie sterven in plaats van zij mij. Dat ik moeder voor mijn kinderen blijf. Dat ik gewoon tot mijn 70ste kan blijven werken. Dat ik zelf oma word.

Ik doe dus een beroep op deze commissie. Spinraza maakt niet alleen een levensgroot verschil voor jonge kinderen, maar ook voor mensen zoals ik, bij wie de ziekte verder is gevorderd. Ik vraag u: adviseer positief over de verstrekking van Spinraza en geef alle patiënten met SMA de kans om alles uit het leven te halen wat erin zit.

Stufi nog niet gestort

In de week met de laatste loodjes, waarin je heel veel nakijkt en je eigenlijk geen tijd hebt om een beetje sociaal te doen op je werk, heb ik een koffiedate met één van mijn collega’s. Bij Gutenberg, een échte espressobar, want van de koffie uit de automaten op het werk wordt allang niemand wakker meer.

We bestellen ieder een ijskoffie met slagroom en ik wil afrekenen. Mijn pinpas weigert.
‘Stufi nog niet gestort?’ vraagt de jongen achter de bar. Hij is jong – student nog, vermoedelijk -, met een hipsterknotje op zijn hoofd.
‘Ik eh, ik werk hier,’ mompel ik, ‘maar bedankt voor het compliment.’ Dan geeft het pinapparaat een piepsignaal; geslaagd. Mijn collega is onder de indruk. ‘Dat is mij al heel lang niet meer overkomen,’ zegt ze.

Twee dagen later zit ik met Jonne in de tram, op weg naar een theatervoorstelling. Ze zit bij me op schoot en we fantaseren over waar we die avond eens samen uit eten zullen gaan. Ze heeft zin in pannenkoeken.
‘Zo, op stap met je kleinkind?’ vraagt de conductrice mij.
‘Met mijn kind, inderdaad. Een gezellig samendagje.’

Als we in het restaurant aan een pannenkoek met aardbeien en slagroom zitten, zeg ik: ‘Had je dat gehoord? Die conductrice dacht dat ik je oma was!’ Ik lach, in de hoop dat Jonne er ook de grap van inziet. Maar zij lacht helemaal niet. Ze strekt haar arm uit, strijkt met haar hand over mijn haar en zegt op ernstige toon: ‘Nou mam, je hebt hier wel een grijze haar, hoor. Of eigenlijk best veel grijze haren, een hele pluk.’

‘Hou nou maar op, jij!’ Ik begin haar te kietelen. Nu lacht ze wel. Heel hard.

Meer lezen over mensen die niet verder kijken dan hun neus lang is? Lees dan ook De andere oma.

Een dag niet geliket…

Ik ben op vakantie in een Drents bos. Wifi is er niet en zonder wifi gebruik ik geen internet op mijn telefoon. In principe. Tóch even checken of ik nog reacties heb. Ik klik het rode bolletje aan en voel teleurstelling opkomen als slechte wijn: iemand heeft een bericht geplaatst in de groep ‘Lift gevraagd >< Lift aangeboden’ en een vage kennis is vandaag jarig. Geen reden voor innerlijk gejuich. Wat wil je dán, vraag ik mezelf af: je bent in het bos, omringd door échte vogels en échte bomen. Échte mensen om je heen. Dat is zo, zegt een ander stemmetje, maar wat mis je wel niet allemaal zonder internet?!

Laatst woonde ik een les bij achterin de klas, bij een collega. Hij had de eer 5-gymleerlingen iets te vertellen over Nescio. Zij kregen de opdracht Titaantjes te openen op hun laptops. Deze werden opengeklapt en bij de meeste leerlingen verscheen inderdaad binnen acceptabele tijd de ellenlange lap tekst op het scherm. Mijn collega wilde deze laten voorlezen en klassikaal behandelen.

Toen Lieves leesbeurt erop zat, opende ze Facebook. Ze nam niet eens de moeite af en toe naar Titaantjes terug te keren en klikte in plaats daarvan op alle geneugten die Facebook haar aanbood. De vriendschapsverzoeken bekeek ze met de gretigheid van een hormonale puber – oja, dat was ze ook – en nieuwe webshops werden volledig uitgecheckt. Naarmate meer leerlingen hun leesbeurt hadden gehad, plopten er steeds meer Messenger-berichten op. Mijn collega had niets in de gaten. Moest ik hem waarschuwen? Dit kón toch niet?!

Waar had ik onlangs ook alweer gelezen dat… oja, op Facebook. Een middelbareschoolklas ging de uitdaging aan om een week lang mobielloos door het leven te gaan. Nou ja, tijdens schooltijd dan, want langer dan acht uur per dag afgesneden zijn van de digitale wereld, daartegen zou Amnesty haast in actie komen. Het experiment was geslaagd: van de hele klas was maar één leerling afgehaakt. Anderen hadden hun bevindingen bijgehouden – gewoon lekker ouderwets: met pen en papier. De eerste dagen was hun hand elke twintig minuten als een reflex naar hun broekzak gegaan. Tevergeefs. Wat er allemaal in zo’n puberbroekzak zit, ik wil het niet weten, maar de telefoons lagen veilig allemaal bij de meester in de la. Behalve het geleidelijk afnemen van de reflex, leverde het experiment de leerlingen meer contact op. Echt contact. Met echte vrienden.

Ikzelf haal die twintig minuten vaak niet. Stap ik in de auto, dan check ik nog snel even WhatsApp, Messenger en mailbox 1, 2 en 3. Zet ik een kop thee, dan gaat het wachten op heet water vergezeld met een like, comment of snel bericht aan een vriend. Bij de volgende kop thee kijk ik of er al antwoord is. Wie mij een beetje kent, weet dat het aantal kopjes thee kan oplopen tot twintig per dag. Mijn vinger glijdt koortsachtig over het scherm, als een junk onder een brug die op zoek is naar spul. Pas als er een rood bolletje oplicht, daalt mijn hartslag.

Om mijzelf in bescherming te nemen, heb ik geen abonnement op mijn smartphone, maar maak ik mijzelf afhankelijk van wifi. Thuis, op mijn werk en, als ik geluk heb, in sommige cafés of winkels. Niet in de Drentse bossen. Maar één keer per dag sta ik het mezelf toe: ik klik op ‘Mobiele gegevens’ en check de rode bolletjes. Een dag niet geliket is een dag niet geleefd.

Dansen in de regen

Iets na zevenen: bijna kinderbedtijd. De voordeur staat open en ineens begint het te regenen. Niet die regen die we al de hele maand juni hebben, maar echte regen: moessonmaandregen. De kinderen kijken hun ogen uit.

‘Wil je een rondje door de tuin rennen?’ vraag ik Jonne – en als ik haar een beetje weifelend maar verlekkerd naar het frisse, glanzende groen zie kijken, spoor ik haar aan: ‘Doe maar, is lekker!’

Melle doet er nog een schepje bovenop: ‘Gaan we samen?!’ Ze rennen een rondje en komen doorweekt terug. Jonnes haar druipt in haar ogen, maar ze straalt en is bepaald niet van plan het hierbij te laten. Als een kalf dat voor het eerst in de wei komt, dartelt ze in het rond.

‘Ingo, trek je laarzen aan, dan kun je ook!’ roep ik. Hij is doorgaans wel te porren voor een lolletje – zeker als dat lolletje van de gebaande paden afwijkt -, maar deze keer aanschouwt hij zijn zus van een afstand. Dan loopt hij naar zijn laarzen, trekt ze aan en zet voorzichtig één stap in de tuin. Melle pakt een waterpistool en spuit Ingo verder nat. Hij is om: gillend van plezier staat ook Ingo ineens midden in de tuin.

Ze dansen. Ze springen in de plassen. Ze houden het reservoir van hun waterpistool onderaan de regenpijp en spuiten elkaar nog natter. Jonne richt haar gezicht naar de hemel, houdt haar mond wagenwijd open en roept uitgelaten: ‘Van regen wordt water gemaakt!’

Ik denk aan vroeger, aan hoe ik urenlang heb gewandeld door de regen, hoe ik mijn haar en gezicht kletsnat liet regenen terwijl mijn rolstoel werd drooggehouden door een zwarte regencape (Knightrider was er niets bij). Door mijn kinderen herinner ik me hoe ongelofelijk heerlijk het is: dat het niets meer uitmaakt hoe hard het regent, want natter kun je toch niet worden.

Ik twijfel: zal ik ook…? Maar het is niet nodig. Dit zien, hun kinderlijke geluk, is puur genieten.

received_1151720724870316

Verlangen

Voor mijn veertigste verjaardag had ik een tegoedbon gekregen voor een schoonheidsbehandeling bij J. Afgelopen zondag was het zover: ik mocht deze bon verzilveren. In een tuinhuisje in het mooie, groene Den Ilp legde ik mijn stoel achterover om eens lekker te ontspannen. De behandeling kreeg echter een onverwachte wending.

‘Hoe ben je hier zo terechtgekomen?’ vroeg ik aan J. Niet alle keuzes in het leven komen vanzelf. J. vertelde me dat ze ziek was geworden op haar werk en dat het tijd was voor een verandering in haar leven. Ze is gaan kijken naar wat ze écht wilde, waarnaar ze verlangde. Uiteindelijk was dat dit: dichtbij huis werk doen waarmee je mensen blij maakt.

Wat zou ik eigenlijk écht willen, vroeg ze me. Ik had daar wel ideeën over, maar twijfelde ook. Als vanzelf hoorde ik mezelf de eventuele bezwaren opnemen: onzekerheid in inkomen, twijfels over de vraag naar ‘mijn’ product, het ontbreken van technische kennis… Maar J. had vaker met dat bijltje gehakt en liet zich door mijn bezwaren niet uit het veld slaan.

365 dagen succesvol
Zelf was ze geïnspireerd door 365 dagen succesvol, een initiatief van David de Kock en Arjan Vergeer. Deze mannen willen van Nederland het gelukkigste land ter wereld maken. Om dit te bereiken, hebben ze een stappenplan gemaakt dat je kunt volgen: met een boek en video’s, of in een cursus met andere mensen die ook elke dag gelukkig willen zijn – want wie wil dat nou niet?

De methode schijnt te lopen als een trein, wat volgens J. komt door het stappenplan en de combinatie van webinars, boek en de live cursus.
‘Ga eens op hun website kijken,’ zei ze, ‘het is een eenvoudig concept dat je zó zou kunnen toepassen op jouw eigen onderwerp. Schrijf een boek, begin met het geven van lezingen, en de workshops volgen vanzelf. Ik geloof erin, nu jij nog.’

Verlangen
Maandagochtend nam ik een kijkje op de website en schreef ik me in voor de gratis cursusvariant, waarbij je de dertien stappen in de vorm van webinars in je mailbox krijgt. De eerste stap heet ‘Verlangen’: waar verlang je eigenlijk écht naar?

Het is een vraag die gemakkelijk te beantwoorden lijkt. Er kwamen ook gelijk allerlei wensen in me op: leven van het schrijversschap, veel vrije tijd hebben, een huisje in de natuur kopen, een eigen bedrijf starten, weer studeren…

De creatiespiraal
Ik kreeg er zin in en ging naar de bieb om het boek van De Kock en Vergeer te halen. Het was kwijt, vermist. Wel stuitte ik op een ander boekje, dat me zes jaar geleden eens werd aangeraden: ‘De creatiespiraal’ van Marinus Knoope. Bij gebrek aan beter pakte ik het uit de kast en sloeg het open.

creatiespiraalWie schetste mijn verbazing? Volgens ‘De creatiespiraal’ begint elke nieuwe creatie met een wens. Ik begon erover te lezen en hoewel ik eigenlijk van plan was naar huis te gaan, kon ik het boek maar niet wegleggen. Twee uur later was ik op pagina 110 en had ik een belangrijk inzicht opgedaan: ik raak gemakkelijk gepassioneerd over iets, maar toch komt dat vaak niet van de grond. Zo ben ik in gedachten al drie eigen bedrijven begonnen.

Nú weet ik hoe dat komt: er zitten twee stappen tussen het herkennen van een wens en hier uiting aan geven: eerst moet je de wens goed scherp krijgen en er écht in geloven. Als je er zelf niet in gelooft, is je wens te kwetsbaar: dan is één kritische opmerking genoeg om je van je plan af te laten houden.

J. heeft me tijdens haar schoonheidsbehandeling aan het werk gezet: op 31 december 2016 wil ze met mij drinken op mijn nog te schrijven boek. Ik ben bang dat ik haar moet teleurstellen. Eerst perspectief vinden en zelfvertrouwen opbouwen, dan pas de boer op. O, en voor ik het vergeet: wat is nu eigenlijk mijn ware verlangen?

Een week Mallorca voor één persoon

Eindelijk. Zomervakantie. Dit jaar geen zeven, maar zes weken lang, maar dat mag de pret niet drukken. Wat doet een docent in die zes weken? Eigenlijk wil ik het liefst de hele vakantie met mijn billen bloot, melk uit een kokosnoot, maar [iets met praktische bezwaren].

Een prima alternatief is vertoeven in het ieniemieniehuisje bij mijn ouders, lekker in het bos, met alle leuke herinneringen uit mijn jeugd op rijafstand. Al vroeg dit jaar hadden we dat dus gepland. Drie weken, de helft van onze vakantie. En toch bleef het kriebelen: zon, cultuur, romantiek.

‘Waarom gaan jullie niet lekker even met z’n tweeën weg?’ vroegen mijn ouders. Goede vraag; de kinderen vermaken zich prima bij opa en oma, daar hebben ze ons niet voor nodig. We spraken dus af dat Jonne en Ingo gewoon zouden komen en dat wij wel zouden zien of en wanneer we zouden aanschuiven. Wekenlang keek ik verlekkerd op websites naar all-inresorts op Kreta, uitgestrekte landgoederen in Toscane en stedentrips naar Barcelona en New York.

Ik had nog geen dag vakantie, of Melle gooide al roet in het eten: ‘We kunnen die tijd en dat geld natuurlijk óók gebruiken om het huis op te knappen.’ In één klap was mijn nog prille vakantiegevoel van tafel. Waar haalde hij het vandaan? Aan de andere kant: in de zes jaar waarin we hier woonden, was ons huis dichtgeslibd: de boekenkast was vol. De bank lelijk. Mijn werkplek stond in het midden van het woongedeelte, waardoor ik pas na kinderbedtijd kon beginnen met mijn lesvoorbereidingen. De föhn en mijn longmedicijnapparaat verstoorden een rustig ochtendritueel. Er was geen ruimte. Geen licht. Geen hoekje om samen een wijntje te drinken of een boek te lezen.

We gingen dus maar eens neuzen bij Loods5, gewoon, om wat inspiratie op te doen. In de garage sale liepen we tegen twee prachtige kasten aan. Strak, licht, met een mooi geel detail. Showmodellen, voor drie vierde van de prijs. Melle keek me aan en zei: ‘Dit is een week Mallorca voor één persoon.’ Het was nu of nooit. We namen ze mee.

Maar waar moesten we ze laten? De boekenkast moest leeg. Zodra de kinderen naar de opvang waren, gingen we aan de slag. Vijftien verhuisdozen van zeventig liter kwamen eruit. De bank ging naar buiten. Er kwam ruimte. Licht.

’s Avonds aan de koffie raakten we pas echt geïnspireerd. 10457912_907080279348160_8998401376650598841_nDáár moest een caféhoek komen, met een drankkast en een pick-up, en platenhoezen aan de muur. Er zou een lichtplan komen, met precies het juiste licht op de juiste plek voor elke gelegenheid. De eettafel kwam dichtbij de keuken, mijn opmaak- en medicijnhoek verhuisde naar de slaapkamer. De volgende dag gingen we terug naar Loods5. Er was ruimte voor een nieuwe bank.

11140026_945397862169271_1456169775185508734_nEen paar dagen leefden we in de troep, met vijftien dozen op de slaapkamer, gaten in de vergeelde muur en een bureau dat nog steeds midden in de woonkamer stond. Het echte werk moest wachten tot de kinderen naar opa en oma vertrokken. Maar de inspiratie bleef vloeien; als we nu die ene deur in de slaapkamer eens zouden opofferen? Dan konden we die ruimte aan twee kanten benutten: de ene kant als opmaak- en medicijnhoek en de andere kant als boekenkast. Mijn werkplek kon wel naar de berging, als we daar eens flink zouden opruimen.

Om ruimte te creëren, moet je eerst dingen overhoop halen. Zus Josje, mama Mieke en Karin rukten uit om ons daarin bij te staan; er werden spullen weggegooid en in dozen gestopt, overal ging een doekje over, de keuken werd uitgemest en vervolgens kon er worden geboord, geverfd en ingeruimd.

18198_910407399015448_8113896342887116061_n 10612850_910407455682109_7576574015086986462_n

We zijn nog maar halverwege, maar het is nu al bevredigend. Klussen kost meer tijd en geld dan een weekje Mallorca, maar straks, als het klaar is, gaan we heerlijk genieten van de laatste vakantieweken. Met ruimte, rust en een hoekje om samen wijn te drinken en een boek te lezen.

Trouwdag

Vandaag vier jaar geleden was het. Ik was net terug van de kapper; mijn vader had me opgehaald. Toen hij me zag, sprongen de tranen van ontroering in zijn ogen. Even later overkwam Melle hetzelfde. Hij zag er trouwens zelf ook elysisch uit. We waren klaar om volmondig ‘ja’ tegen elkaar te zeggen, voor de rest van ons leven. In mijn buik woonde Jonne deze bijzondere dag bij.

Mijn oma kwam bijna te laat bij de plechtigheid, omdat de verpleging haar was vergeten en mijn tante haar bij het ophalen nog in haar pyjama aantrof. Inmiddels is mijn oma overleden, evenals onze lieve vriend Arno, die de deur niet uit kon zonder begeleiding, omdat hij afhankelijk was van beademingsapparatuur. Alles op alles zette hij om die avond, spik en span, op ons bruidsvariété te verschijnen. Hij had een vrijwilligster gevonden om hem te vergezellen en bleef tot in de late uurtjes.

Het was een zonnige dag met leuke en ontroerende verrassingen. Een fluit- én pianoconcert tijdens de huwelijksvoltrekking, een prachtig aangeklede zaal voor een goddelijk diner, en heel veel optredens van onze familie en vrienden. Mijn ouders die een cabaretshow hadden ingestudeerd, een humoristisch abc door Melles familie, maar ook filmpjes, opera, jazz en een concert van mijn dierbare jeugdvriendin Annemieke, die mij die avond toefluisterde dat ook zij zwanger was. Het was nog pril, maar ze vond het een mooie gelegenheid om dit toch al met mij te delen.

En dan DJ Daan niet te vergeten. Gedanst dat we hebben! Niet alleen ikzelf stond met mijn dikke buik op de dansvloer tot ik er bijna bij omviel; ook mijn vriendin Annerose was hoogzwanger. Zij was de veertig weken al gepasseerd, maar zweefde stralend met haar man door de zaal  alsof ze nét verliefd op elkaar waren – en het was hun tweede kind al. Op die avond, vier jaar geleden, nam ik me voor om ook altijd zo gelukkig met Melle te blijven.

Op onze kaart stond de tekst:

In de naam van de liefde, de vriendschap en de kunst
trouwen
Hann van Schendel
&
Melle Weijters

En nu, vier jaar later, zijn dat precies de drie aspecten die ons met elkaar verbinden. Voor Melle voel ik een diepgaande en onvoorwaardelijke liefde, die wordt belichaamd door de geboorte van Jonne en Ingo. Hiervoor ben ik ongelooflijk dankbaar. Als ik in Melles armen lig, ben ik gelukkig. Bij hem wil ik thuiskomen – elke dag wéér.

Ook is hij mijn beste vriend; degene bij wie ik mijn kracht én mijn zwaktes kan uiten, degene aan wie ik mijn diepste verlangens en gevoelens toevertrouw – ook al is dat soms best eng. Lachen. Huilen. Samen genieten van lekker eten of een goede film. Ruziemaken om vervolgens te zeggen: ‘Sorry, ik was egoïstisch’.

Wij vinden elkaar in de kunst. Snappen elkaar. Inspireren elkaar. Gitaarspelen of schrijven, dat doet er niet toe. Het is leuk om iemands muze te zijn die tegelijkertijd ook jouw grootste bron van inspiratie is.

Vier jaar geleden. We staan er maar één keer per jaar echt bij stil, maar intussen vieren we het dagelijkse leven samen. Melle, ik hou van jou!

Een schonere wereld

Op vrijdag 22 maart 2013 is uit participerend veldonderzoek gebleken dat Marlboro-rokers hun lege verpakkingen vaker op straat gooien dan andere rokers. Het aantal nepbull-blikjes op de stoep bleek bovendien hoger dan de duurdere variant.

Het is alweer ruim een jaar geleden dat Peter Smith bij ons aan de keukentafel vol passie vertelde over Klean. Klean gaat over het oprapen van zwerfafval. Niet omdat het lelijk is, een colablikje op de stoep, maar omdat zwerfafval een significante bijdrage levert aan de zogenaamde ‘plastic soep’. We vervuilen de aarde, maar daarmee ook onszelf en ons nageslacht; ons eten is immers afkomstig van de aarde en zwerfafval komt via de voedselketen onherroepelijk op ons bordje terug. Peter fietst dus dagelijks met een grijper en een bak voorop zijn fiets, om zwerfafval op te rapen.

Dit verhaal wierp me in één keer terug in de tijd. Zo’n jaar of dertig geleden – ik was toen 7 – had ik bedacht dat het in onze wijk veel leuker zou zijn als er geen troep op straat zou liggen. Ik mobiliseerde mijn vriendinnetjes, en daar gingen we, met een plastic zak, op pad om snoeppapiertjes en kassabonnetjes op te rapen. Na een paar dagen werd ik steeds trotser en enthousiaster, maar mijn vriendinnetjes hielden het voor gezien. Die gingen liever naar de speeltuin, waar ik hen (net zo vrolijk) aanmoedigde om allerlei gevaarlijke capriolen uit te halen op de rekstok.

Dat er ook volwassenen zijn die zwerfafval oprapen, was in die dertig jaar niet bij me opgekomen. Het is ook niet bepaald een sexy onderwerp, zwerfvuil. Het oprapen ervan draagt niet direct bij aan je coolheid; er zijn maar al te veel mensen die gewoon over een leeg waterflesje op straat heen stappen, hoezeer dat flesje hem/haar ook ergert. Maar door Peters pleidooi voelde ik het vuur weer aanwakkeren. Ook Melle werd direct enthousiast.

Het rapen van zwerfafval kost op den duur echter niet alleen je rug, ook krijg je er vieze handen van. Om er een dagelijkse routine van te maken, kun je dus maar beter goed uitgerust zijn. Even googlen bracht me op de website van een groothandel voor schoonmaakbenodigdheden. Voor nog geen € 10,- vond ik daar een grijper om de stoep afvalvrij te maken.

Eergisteren werd het felbegeerde pakket bezorgd: een grijper én een prikstok. De grijper voor de flesjes, blikjes en pakjes, de prikstok voor papieren zakdoeken en kassabonnen. Melle en ik gingen op pad, gewapend met de grijper en een afvalzak, die we aan de kinderwagen hingen. In het begin stonden we nog af en toe stil, maar al snel kreeg Melle er handigheid in en schepte hij alles wat we tegenkwamen, al lopend de afvalzak in. Even een colablikje wegpikken voor het oog van twee schooljongens, en hup!, een pakje Marlboro tussen de voeten van een paar babbelende dames vandaan. Geschrokken keken ze Melle aan, maar toen ze doorkregen wat er zojuist was gebeurd, riep een van hen: “Wat een mooi initiatief!”

Je hoeft heus niet direct in de weer met een grijper en afvalzak als je wilt bijdragen aan een schonere wereld: Als 25% van de Nederlanders zich voorneemt om dagelijks één stuk zwerfvuil op te rapen dan hebben we een nieuw probleem… er ligt te weinig! (Bron: Klean). Eén flesje per dag, en de plastic soep groeit niet meer. Maar wees gewaarschuwd: het is verslavend!