Borstvoeding

Jonne is tien maanden. Tijd om te stoppen met de borstvoeding. Een aantal weken geleden ben ik begonnen met afbouwen; sindsdien kolf ik niet meer op mijn werk en voed ik Jonne alleen nog ’s avonds voor het slapen gaan en ’s ochtends voor het opstaan – voor de gezelligheid. 

Voor Jonnes geboorte kon ik me niet voorstellen hoe het zou zijn, maar na veel inspanningen lukte het: na een dag of zes dronk Jonne een volledige voeding uit de borst. Dat hielden we negen maanden vol. Thuis, in het restaurant, bij vrienden, eigenlijk overal. Het is wonderlijk hoe makkelijk en met hoe weinig schroom ik in het openbaar heb gevoed. Ik vond het handig, gezellig en bovenal goed voor Jonne; het schijnt dat kindjes die groot worden op borstvoeding, het in allerlei opzichten beter doen. Geen haar op mijn hoofd die heeft overwogen om er vóór de zesde maand mee te stoppen. Dat het er tien zouden worden, had ik van tevoren niet verwacht.

Het was heus niet altijd makkelijk. Als ik niet oplette, kreeg ik op mijn werk te horen dat ik zo mager werd of bleek zag. Negen maanden lang heb ik gegeten als een slootgraver, en ik bleef maar afvallen. Bovendien kostte het kolven me veel tijd. Kolven is saai: op een lange werkdag zat ik twee tot drie keer een half uur in een kil hok. De tijd uit te zitten. Dat zal ik niet missen.

Wat ik wél zal missen: de kleine Jonne die zich tegen me aan nestelt en áltijd is getroost zodra ze bij me drinkt. De kleine vingers die zich verstrengelen met de mijne. Het lachen en knuffelen daarna. Maar Jonne is geen zuigeling meer. Ze eet, zelf. Ze heeft tanden en kan staan. Een dezer dagen wordt de laatste keer. Ik zal even huilen, misschien. Maar we zullen nieuwe manieren vinden om de intimiteit te delen – dat weet ik zeker.

Snoetenpoetsers en de tijd van de predestinatie

Ze bestaan echt: snoetenpoetsers. Niet alleen worden ze gebruikt om snoeten te poetsen, ook maken ze korte metten met vieze vingers, wangen en neuzen. Snoetenpoetsers – een verschrikkelijke naam, maar hij blijft hangen.

Anderhalf jaar geleden hoorde ik het woord voor het eerst. Op het werk, toen ik zelf nog maar nauwelijks zwanger was. Collega M. ergerde zich bont en blauw aan haar aan smetvrees lijdende zus. “Die kinderen mogen helemaal niets, want dan worden ze vies. De héle dag is ze in de weer met van die snóétenpoetsers!” Ze gooide haar hoofd in haar nek. Snoetenpoetsers: een woord met precies de juiste lading. Ik dacht dat ze het zelf had bedacht.

Tot Jonne een maand of twee geleden begon met het eten van vast voedsel. Met de handen eten is goed voor de motoriek en smaakontwikkeling, maar het geeft een hoop troep: plakkerige bananenvingers, hüttenkäse van oor tot oor, pompoen tussen de nekplooien… en dat alles het liefst gemengd met spuug en snot. Op een middag kwam Melle thuis met dé oplossing: snoetenpoetsers. Tot hier heb ik weinig bezwaren tegen het concept.

Snoetenpoetsers blijken er echter in twee soorten te zijn: Boys en Girls. Beide pakjes zijn Zwitsal-geel, maar die voor Girls hebben roze letters en een roze streep, waar die voor Boys blauw zijn. Ook de afbeelding verschilt: op het jongenspakje staat Captain Hook, op het meisjespakje staan de vier mooiste Dinsey-prinsessen. En dáár gaat het mis.

Het is al erg genoeg dat kinderen in de kleding- en speelgoedwinkel in een genderkeurslijf worden gedwongen. Poppen en garages, keukentjes en robots, als je de websites van online speelgoedwinkels bekijkt, wordt zichtbaar hoe jong onze kinderen al in het eeuwenoude beeld van zorgende (huis)vrouw en onderzoekende man worden gedrukt.

Decennialang al vechten vrouwen en mannen om dit beeld te ontstijgen; we bedrijven politiek om vrouwen de mogelijkheid te geven financieel onafhankelijk te worden en om mannen tijd te geven om hun kind te zien opgroeien. En wat doet Zwitsal? Het stereotiepe genderpatroon er nog even lekker extra ingieten. Met de paplepel – je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.

Melle, die veel voor Jonne zorgt omdat ik een drukke baan heb, had beide pakjes meegenomen. Uit nieuwsgierigheid: zouden ze ook anders aanvoelen, of anders ruiken? Uitvoerig zintuigelijk onderzoek leverde geen enkel verschil op tussen de jongens- en de meisjesdoekjes; alleen de verpakking is anders. En dus wordt Jonnes vieze snoet gepoetst met Captain Hook én de vier prinsessen, zodat zij een voorliefde krijgt voor zowel piraten als prinsessen.

Zwitsal, mogen die woorden Boys en Girls er alsjeblieft af? Er is niks mis met diversiteit, maar de tijd van de predestinatie is nu toch echt passé.

Biebbabe

Jonne is lid geworden van de Centrale Bibliotheek. Zevenenhalve maand en nú al lid? Je kunt met lezen niet vroeg genoeg beginnen.

Als kind ging ik elke zaterdag met mijn vader naar de bieb in Assen. In mijn duwrolstoel, want de jeugdafdeling was boven. Er was wel een boekenlift, maar daar mocht geen meisje met rolstoel in. Daarom sleepte mijn vader mij wekelijks, in mijn rolstoel, twee steile trappen op, om mij vervolgens langs de rekken met A-, B- en later C-boeken te duwen. Ik verslond minimaal drie boeken per week en was meerdere keren lid van de Kinderboekenjury. Op de dag dat de jeugdboeken naar beneden werden verhuisd – ik was toen dertien -, ging ik volwassenboeken lezen. Die stonden gelukkig ook beneden.

In Amsterdam hoeft niemand zich zorgen te maken over trappen. Het gebouw heeft acht verdiepingen en twee snelle liften. Jonne kan dus vanaf nu elke zaterdag met haar moeder mee.

Moederdag

Moederdag

de tijd verstrijkt
ik heb niet alleen de liefste
moeder

ik ben er ook een

© Hann van Schendel, mei 2010

Een godswonder

We zitten in ons favoriete theehuis, Himalaya. Het is de eerste keer sinds de bevalling en we moeten nog even wennen aan de extra ruimte die we met rolstoel én kinderwagen innemen. Gelukkig is er een tafel vrij waar de kinderwagen naast past. Net als onze thee wordt bezorgd, komt er beweging in de wagen en enkele seconden later horen we het ook: Jonne heeft honger.

Als Melle Jonne oppakt, zie ik een aantal bezoekers vertederd naar het tafereel kijken. Zo’n kleine baby zie je niet vaak in het openbaar. Een van de werkneemster spreekt Melle aan: "Is dat jouw kindje?"
"Ja," zegt Melle, "dit is ons kindje."
De vrouw krijgt een rode blos op haar wangen en verontschuldigt zich tegenover mij. "Goh, heb ik je dan al zó lang niet gezien?" Ik mompel dat ik er wel een paar keer ben geweest terwijl ik zwanger was en trek mijn t-shirt opzij. Twee seconden later ligt Jonne vredig aan mijn borst te drinken. Enkele bezoekers zitten achterstevoren op hun stoel. Er wordt gefluisterd.   

Vrouwen met een handicap krijgen geen kinderen. Dat is het beeld dat bij 98 procent van onze samenleving leeft. Onze buurvrouw, een Surinaamse vrouw van boven de tachtig, zag ons laatst gedrieën de lift uitkomen. "Is dat jullie kindje?" vroeg ze verbaasd. Ik beantwoordde haar vraag bevestigend. Toen vroeg ze of Jonne geadopteerd was.
"Nee hoor," zei ik trots, "We hebben haar helemaal zelf gemaakt!".
"Weet je het zeker?"
"Ja hoor, heel zeker!"
Onze buurvrouw sprak van een godswonder: "Jij zit in een rolstoel, maar bent er toch in geslaagd een kind te baren!"

Moeders achter kinderwagens lachen altijd collegiaal naar Melle, nooit naar mij. Zelfs als we Melle en ik arm in arm achter de kinderwagen lopen, zie je mensen denken: ‘Is zij zijn zus? Passen ze op het kind van iemand anders? Hoe zit dit?’

Gelukkig houd ik van beeldvormen. Ik leg Jonne overal aan en rijd trots met haar naar de bar om af te rekenen. Aan de conducteur vraag ik of mijn dochter ook over de oprijdplank mag rijden. Dit alles met een brede lach, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Want dat is het eigenlijk ook!

Jonne Rebecca

Het is zondagavond 20.45 uur, tijd om naar bed te gaan. De avonden ervoor heb ik steeds wat voorweeën gehad en we moeten goed uitgerust zijn voor een eventuele bevalling. Ik lig nog geen vijf minuten, of het patroon van de voorgaande avonden herhaalt zich; ik voel lichte kramp in mijn onderbuik. Niks aan de hand.

In de boekjes lees je dat vrouwen minstens zes uur krom liggen van de pijn voor de verloskundige komt, en dan blijken ze pas twee centimeter ontsluiting te hebben. Die verloskundige vertrekt dan vrolijk weer en komt pas terug als de vrouw in kwestie niet meer weet waar ze het zoeken moet. Wij krijgen geen verloskundige over de vloer, want ik zal in het ziekenhuis bevallen. Als de bevalling zich aandient, moeten wij met de auto van Amsterdam naar Utrecht. Al maandenlang zie ik rampscenario’s voor me van weeën in de maandagochtendspits. Wat dan, in hemelsnaam?

We kijken het 8-uurjournaal op Uitzending gemist. De weeën komen nu met enige regelmaat, maar niet vaker dan eens per zeven minuten – net als de avonden ervoor. Naast de maandagochtendspits is er nog een rampscenario: een 30-uur durende bevalling in een koud ziekenhuiskamertje, waar het bed te hard is en de wc te krap. We moeten daar vooral niet naartoe met vals alarm! Daarom proberen we na het 8-uurjournaal de slaap te vatten. Tevergeefs. Telkens word ik wakker van een kramp in mijn buik.

Als om 22.30 uur de weeën wat heftiger worden (ze komen nu bovendien elke vier minuten), bellen we toch maar even met de verloskamer.
"Langskomen," vinden ze daar.
Ik besluit nog even naar het toilet te gaan voor we vertrekken. Tijdens het plassen hoor ik een harde knal, gevolgd door een enorme plons. “De vliezen zijn gebroken!” Nu begint de bevalling toch wel érg dichtbij te komen.

Dan ontdekken we een plasje bloed. Help. Bloed. Hoort dat? De ene wee volgt de andere op. Weer bel ik het ziekenhuis. “Bloed, kan dat kwaad voor het kindje?”
“Mevrouw, zullen we een ambulance sturen?” Ik wil geen ambulance, dan ben ik niet op tijd. Mijn rolstoel moet mee, en Melle, en alle spullen.
“Nee. We komen met onze eigen auto. Ik wil alleen maar weten of bloed kwaad kan.”
“Op zich niet hoor, maar hoe vaak heeft u weeën?”
“Elke twee tot vijf minuten.”

Er komt weer een op. Praten lukt niet meer dus geef ik Melle de verloskamer. “Nee, mijn vrouw wil echt in onze eigen auto gaan. Wij komen er nu aan.” Melle zet me in mijn rolstoel en sleept me mee naar de auto.

Eenmaal de straat uit zie ik wonderlijk veel lichtjes. Lantaarnpalen, verkeerslichten, andere auto’s. Ik grijp het zachte oplegmatras en knijp erin, gepaard met een enorme schreeuw.
“Toe nou jong,” hoor ik Melle tegen de voor ons rijdende auto mompelen. Het is een Duitser en hij kent de weg denk ik niet. Ik begin te puffen. Ik kreun en vloek twee keer. Dan schreeuw ik het uit. Zijn we al bij de snelweg?

Melle zet zijn voet stevig op het gaspedaal. Rond Hilversum wordt de pijn minder en krijg ik verschrikkelijke drang om te persen. Ik kan het niet tegenhouden, het houdt niet meer op. Ik puf, maar mijn lichaam neemt het over – ik pers. Is dit nou dat gevoel van die enorme basketbal die je moet uitpoepen?
“Ik voel het hoofdje al!” roep ik van achteruit de auto. We rijden langs Hollandsche Rading, Maartensdijk. Groenekan.
“Nog vijf minuten schat, even volhouden!” Ik zie de lichtjes langs de snelweg – en ik pers.

Eindelijk: de parkeerplaats van het WKZ. Al het andere gaat langs me heen. De pijn heeft plaatsgemaakt voor één lange persbeweging.
“Ik moet liggen, ik moet liggen!”
Melle laadt me uit en rent naar de lift.
“Leg me op zo’n brancard!”
“Niks ervan.” Hij stapt de lift in en ik volg hem.
“Ik voel haar al, ze komt eruit!” roep ik door de gangen.

Op de verloskamer staat alles klaar: mijn tillift, de verlostafel met mijn matras erop… Er zijn ook mensen.
“Ik moet LIGGEN!!” brul ik uit. Geen seconde te verliezen. Melle tilt me op en legt me op de verlostafel. Hij rolt me op mijn zij en trekt mijn broek met een ruk naar beneden.

De gynaecoloog gaat achter me staan en tilt mijn been op. “Eh… ik zie het hoofdje al!” Hoor ik verbazing in haar stem? Paniek? Dan schakelt ze, razendsnel. Deze vrouw weet waar we staan: “Het gaat heel goed,” zegt ze rustig, “pers maar.” Melle kijkt, lacht en knijpt in mijn hand. Mijn lijf heeft het overgenomen van mijn hersens; het doet precies wat nodig is. De gynaecoloog hoeft alleen haar hand eronder te houden. Na drie keer persen is ze er: onze prachtige dochter.

Ze heet Jonne Rebecca.

Houten hobbelpaard

"Ik heb een hobbelpaard bij het grof vuil zien staan." Mijn vaders stem klinkt opgewonden op mijn voicemail. "Precies dezelfde als die jij vroeger had. Laat me even weten of je er interesse in hebt, dan knap ik hem voor je op."
Ik bel terug. "Precies dezelfde?"
"Ja, exact. "
"Lijkt me leuk pap, neem maar mee."

Hobbelpaard_001_5Als hij een week later op bezoek is, komen de fotoboeken op tafel. Dikke ordners vol met zwart-witfoto’s en hier en daar een vergeelde kleurenfoto. Mijn vader bladert net zolang tot hij hem gevonden heeft. "Kijk, daar zit je!" Een dreumes op een hobbelpaard, net een jaar oud. "Wat was je toch lief! Ik krijg er weer helemaal kriebels van." Zijn ogen glimmen van vertedering en trots.

Pa235068_4Mijn ouders gaan aan de slag met het opknappen van het gevonden hobbelpaard. Mijn moeder geeft de kop, die helemaal is versleten, een nieuw verfje. De ogen van het paard kijken je weer vriendelijk aan, de manen wapperen in de wind en een paar felrode teugels maken het af. Daarna lakt mijn vader het geheel met kindvriendelijke lak. Het resultaat is verbluffend.

Ik ben op mijn beurt vertederd door de enorme toewijding van mijn ouders, die binnenkort niet alleen vader en moeder, maar ook opa en oma zullen zijn. Van een kleinkind dat straks hobbelt op een hobbelpaard dat bijna precies hetzelfde is als dat van hun dochter, 32 jaar geleden.

Hoog truttigheidsgehalte

Rusteloos zoek ik het internet af. Al dagen moet ik iets, maar ik weet niet wat. Bijna had ik alle spullen voor de herfsttafel uit de kast getrokken en onze woonkamer eens grondig herfstproof gemaakt, maar ik probeer er nog niet aan toe te geven – de bladeren zijn nog niet van de bomen gevallen.

Wat zoek ik eigenlijk? Mijn surfgedrag is duidelijk anders dan driekwart jaar geleden. Toen zocht ik naar muziek, boeken, dvd’s. Nu zit ik ineens op een antroposofische startpagina. Ja, zo erg is het dus. Houten speelgoed, popjes, bijtringen, maar ook Weleda-babyverzorgingsproducten komen voorbij. En doe-het-zelf-paketten.

Nu weet ik het: ik wil borduren! Huh, borduren? Dat priegelige werkje dat ik voor het laatst deed op mijn elfde, toen ik besloot om het nooit, nooit meer te doen? Er doemen vage beelden op van mevrouw Van Zuuk, die het nog probeerde te redden: "Je moet de steekjes ietsje kleiner maken Hannie, dan wordt dit vanzelf een hele mooie toilettas." Tevergeefs – ik heb nooit meer een borduurnaald aangeraakt.

Hoe traumatiserend ook, de beelden van mevrouw Van Zuuk vagen langzaam weg. Ik zie geboortelappen voor me, Vera de muis die een warme, rode sjaal breidt, en natuurlijk de tuin in alle seizoenen: met een emmertje, bloemen, vallende bladeren en lijsterbessen. Mijn Google-searches worden gerichter: borduurlap, geboortelap, Marjolein Bastin; ik beland op sites waarvan ik het bestaan niet kende. Met rode konen klik ik ze aan: de afbeeldingen die straks op de kinderkamer komen te hangen.

Dan spreek ik mezelf streng toe. Wat is er aan de hand? Waarom doe je dit – jij houdt helemaal niet van borduren. Jawel, antwoordt mijn andere ik, ik ben dol op borduren! En voor ik het weet, heb ik op ‘bestelling bevestigen’ geklikt. Nu ontkom ik er niet meer aan: ons kindje krijgt een geboortelap. Van Nijntje. Het had erger gekund, troost ik mezelf. 

Babykoorts

De babykoorts is aangebroken. Niet alleen bij mijn schoonmoeder, die midden in de nacht achter de computer kruipt om ons de meest prachtige namen te e-mailen, niet alleen bij mijn eigen moeder, die me minstens een keer per dag belt om te vertellen wat voor schattig babypakje ze heeft nu weer heeft gekocht, maar vooral bij onszelf.

Ik ben nu 22 weken zwanger en mijn buik begint al aardig bol te staan. Broeken en rokken passen niet meer, zelfs niet die uit de tijd dat ik 11 kilo zwaarder woog; knoopjes van blouses staan op knappen. Ik ga dus al weken naar mijn werk in jurkjes, die inmiddels ook aardig strak beginnen te staan. Het kan eigenlijk niet meer. Daarom moest er zwangerschapskleding komen. Dringend.

Uitverkoop in Amsterdams leukste zwangerschapswinkel, dat vroeg om een middag shoppen. En hoewel ik slechts één jurkje met vijftig procent korting heb kunnen scoren omdat de rest niet leuk was of er niet meer in mijn maat hing, ben ik wel geslaagd: twee rokken, een truitje, twee t-shirts en twee jurken heb ik gekocht. Ik kan weer representatief naar mijn werk.

Uiteraard komt er meer kijken bij een zwangerschap dan een paar kledingstukken met buikruimte. Zo langzamerhand moeten we bijvoorbeeld eens gaan nadenken over de kinderkamer. Willen we mooie, nieuwe spullen, precies naar onze smaak en helemaal aangepast op til-/rolstoelhoogte, of gaan we voor opgeknapt maar ook heel mooi tweedehands? Of lenen we de spullen die je maar een paar maanden nodig hebt van vrienden wiens kroost eruit is gegroeid?
"Wij hebben een combinatie gedaan," zei vriendin Clau, die vorig jaar in december van haar eerste is bevallen, "dan krijg je toch al een beetje een eigen gevoel in zo’n kamertje." 

En dan de wandelwagen. Er zijn prachtige wandel-/kinderwagens op de markt, waarin je het kind lekker hoog kunt leggen. Dat scheelt een hoop bukken en laag tillen en je kunt je kind tenminste aankijken, ideaal. Een bijkomend voordeel volgens de boekjes: je kindje zit boven uitlaatgashoogte. Slechts een kleine maar: er zit wel een kostenplaatje aan. Tweedehands beginnen ze bij zo’n € 600,-. Voor de helft van dat bedrag koop je (met rentepunten) een nieuwe Easy Walker Sky, waarbij je dus wél moet bukken en laag moet tillen. Wat heeft dan prioriteit?

Vooralsnog doen we vooral vergelijkend warenonderzoek achter onze computers, maar eigenlijk moet je die tweedehands bedjes en die prachtige meegroeibedden gewoon met je eigen ogen zien. Je moet met minstens drie verschillende kinderwagens een rondje wandelen en er desnoods een paar pakken suiker in en uit tillen.

Intussen breit mijn moeder haar eerste babytruitjes (sinds een jaar of dertig) en isde naa imachine maar weer eens van zolder gehaald. Mijn vader bedenkt constructies om onderrijdbare stoeltjes te bouwen en mijn schoonmoeder blijft advertenties in de krant checken op leuke voornamen. De vrouw van mijn schoonvader, zelf oma van zo’n 18 kleinkinderen, zit vast en zeker al achter haar breimachine en mijn vriendinnen bellen me op om me adviezen aan de hand te doen over kolfapparaten. 

Babykoorts. Pas maar op, het is besmettelijk.

Huwelijk, wat een feest!

Wij gaan trouwen. Heel snel al. Voor onze vakantie hadden we eigenlijk nog niets voorbereid, want ik wilde even afwachten hoe het met de zwangerschap zou verlopen. Maar in Portugal overviel ons het gevoel: nu of nooit. Je gaat toch niet een jaar na je trouwdatum het feest van je leven geven?

We hadden nog maar een week of acht; zou het nog lukken om een geschikte feestlocatie te vinden? Vanuit Portugal typten we volop e-mails naar leuke tenten. Keer op keer kregen we hetzelfde antwoord: bezet. Toen begon het te kriebelen – we wilden een feest! En zo kwam het dat we een week eerder thuis waren dan gepland.

Er komt heel wat kijken bij een goed huwelijksfeest; we zijn er de afgelopen twee weken ongeveer vier uur per dag mee bezig geweest. Maar wat is het LEUK om te doen! Een kleine greep uit de taken:

  • Feestlocaties bezoeken en kiezen;
  • Afspraken maken met de locatie;
  • Catering regelen;
  • Koffie, thee en taart regelen;
  • Muziek en aankleding organiseren;
  • Ringen uitzoeken;
  • Een gastenlijst samenstellen;
  • Ceremoniemeesters en getuigen vragen;
  • Afspraken maken met het ‘bruidspersoneel’;
  • Kleding en accessoires uitzoeken en kopen;
  • Een huwelijkskaart (laten) ontwerpen;
  • Een tekst schrijven voor de kaart;
  • De kaart drukklaar maken;
  • Afspraken maken met de drukker;
  • Een trouwboeket laten samenstellen;
  • Bedenken hoe je je haar en make-up wilt hebben;
  • Afspraken maken met de kapper;
  • etc. etc.

We zijn een aardig eind op weg. Er is een locatie, een jurk (zwangerschapsproof) en een pak; de kaart is bijna drukklaar en ook de ringen zijn in de maak. Wat een voorpret!

Zweefvliegen of een baby?

We gaan zweefvliegen met de afdeling, een jaarlijks terugkerend uitje dat door een enthousiaste collega wordt georganiseerd.

Als ik bij Aeroclub aankom, zie ik iemand uitbundig naar me zwaaien. Hij draagt een oversized trui, broek met legerprint en een petje. Wat een popie jopie, denk ik nog (ik houd er niet van als vreemde mannen naar me zwaaien). Als ik het terras oprijd, herken ik het petje ineens; het is mijn collega J., die normaal strak in het pak tegenover me aan zijn bureau zit. Ook de anderen dragen onbekende kledingstukken: kaplaarzen, windjacks en enorme zonnebrillen. Zelf draag ik mijn werkkleding: een pantalon met donkerblauwe top.

Voor we naar het vliegveld lopen, grijp ik mijn kans. Ik vraag de aandacht van mijn collega’s. “Ik wil jullie graag vertellen dat ik vandaag niet ga zweefvliegen.”
“Aaaaah,” reageert een collega.
“Dit is niet omdat ik in een rolstoel zit, en ook niet omdat ik een angsthaas ben,” vervolg ik vrolijk, “maar omdat ik zwanger ben.”

Verbijsterde gezichten. Felicitaties. En dan voorzichtig de eerste vraag: “Is het natuurlijk verwekt?”
Ik ben een beetje verbaasd door deze vraag, maar antwoord alsof het de normaalste zaak van de wereld is: “Ja hoor, het was in één keer raak.”
“Dus jij wordt ook gewoon ongesteld? Goh, daar had ik nou nooit bij stilgestaan.”

Mijn collega’s hebben nog veel meer vragen. Zal het allemaal goed verlopen tijdens de zwangerschap? Wordt ons kindje ook gehandicapt? Moet het met een keizersnee geboren worden? En daarna dan? Blijf ik gewoon werken? Is mijn partner eigenlijk ook gehandicapt?

Vragen die iedereen stelt en die voor mij bijna even absurd zijn als ze voor elke andere vrouw zouden zijn. Natuurlijk snap ik het wel; handicap en moederschap, dat gaat voor veel mensen niet samen. Daarom was het personeelsuitje hét moment om het te vertellen; tussen het vliegen door had ik tijd genoeg om op alle vragen in te gaan.

De laatste vraag was een leuke, eentje die mij en mijn vrouwelijke collega’s in één klap weer tot hetzelfde soort maakte: “Wat vond R. er eigenlijk van?” R. is onze leidinggevende. Hij stuurt een heel team met vrouwen aan; om de paar maanden moet er weer eentje ‘iets vertellen’. Deze keer dacht hij vást en zeker veilig te zitten, maar het is écht waar: ook vrouwen in een rolstoel hebben een biologische klok!

Deze column is eerder verschenen in de HR Nieuwsbrief van Achmea, op 16 juli 2009.